Uitspraak 202102136/2/R3


Volledige tekst

202102136/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster A], [verzoekster B] en [verzoekster C], alle gevestigd te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn, en [verzoeker D], wonend te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 heeft de raad het "Bestemmingsplan Rijnpark" gewijzigd vastgesteld (hierna: het bestemmingsplan).

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2021, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2081, waarin gebreken zijn geconstateerd in het bestemmingsplan "Rijnpark, Koudekerk aan den Rijn", dat door de raad bij besluit van 15 december 2016 is vastgesteld. Het plangebied van het in 2016 vastgestelde bestemmingsplan omvatte, voor zover hier van belang, het gehele perceel van [verzoeker] aan de [locatie] te Koudekerk aan den Rijn. In de uitspraak zijn de plandelen met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "maximum goothoogte (m) = 3" en "maximum bouwhoogte (m) = 5" en de daarbij horende dubbelbestemming en aanduidingen vernietigd. Deze plandelen bevatten gronden van [verzoeker]. De Afdeling heeft de raad opgedragen voor dit vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen.

Met het in deze procedure aan de orde zijnde bestemmingsplan heeft de raad beoogd, in de vorm van een zogeheten reparatieplan, uitsluitend de door de Afdeling geconstateerde gebreken in het in 2016 vastgestelde bestemmingsplan te herstellen. Alleen de in de genoemde uitspraak vernietigde plandelen maken deel uit van het nu voorliggende bestemmingsplan. Het plangebied omvat, voor zover nu van belang, alleen dat deel van het perceel van [verzoeker], waar de gebouwen staan die door [verzoeker] worden aangeduid met de nummers 1, 2, 3, 5, 6 en 7.

3.       [verzoeker] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf", voor zover dat aan haar perceel is toegekend. Zij voert in de eerste plaats aan dat in het bestemmingsplan de bestaande situatie op het perceel niet juist is opgenomen. Zij vreest dat, als het bestemmingsplan in werking treedt, derden het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan de Rijn zullen verzoeken om handhavend op te treden tegen de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Om deze gevolgen te voorkomen, heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

4.       [verzoeker] betoogt dat de raad voorbij is gegaan aan de in 2012 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee loodsen met een goothoogte van 6,3 m. Zij voert aan dat de loodsen overeenkomstig deze vergunning zijn gebouwd. In het bestemmingsplan is voor deze gebouwen echter een maximale goothoogte opgenomen van 6 m.

4.1.    In de uitspraak van 27 juni 2018 heeft de Afdeling, zoals hiervoor al weergegeven, het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "maximum goothoogte (m) = 3" en "maximum bouwhoogte (m) = 5" en de daarbij horende dubbelbestemming en aanduidingen vernietigd. De Afdeling overwoog in die uitspraak dat de raad in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet had onderzocht of er aan [verzoeker] vergunningen voor het bouwen van gebouwen op het perceel waren verleend, waarbij hogere goot- en bouwhoogten waren vergund dan de hoogten die in het bestemmingsplan voor die gebouwen waren opgenomen.

4.2.    In het bestemmingsplan is aan de gronden van [verzoeker] de aanduiding toegekend die een maximaal toegestane goothoogte van 6 m voor, voor zover van belang, de gebouwen 2 en 3 mogelijk maakt.

In het betoog van [verzoeker] dat deze goothoogte lager is dan de goothoogte die voor deze gebouwen is vergund en deze aanduiding daarom moet worden vernietigd, ziet de voorzieningenrechter geen grond om een spoedeisend belang aan te nemen dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening wordt getroffen. Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat is beoogd om in het bestemmingsplan goothoogten op te nemen die overeenkomen met de hoogten die zijn opgenomen in de aan [verzoeker] verleende vergunning. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat in zoverre tot handhaving zal worden overgegaan voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.

5.       [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op haar zienswijze, waarin zij heeft aangevoerd dat de bestaande bedrijfsactiviteiten niet juist zijn bestemd. Zij voert aan dat op het perceel, naast caravans en campers, ook sloepen en andere vaartuigen, tractoren en antieke auto's (oldtimers) worden gestald en dat de raad daar ten onrechte aan voorbij is gegaan.

5.1.    In het vaststellingsbesluit staat dat de indieners van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark" van het besluit in kennis zullen worden gesteld. Er is door de raad geen reactie op de zienswijzen vastgesteld. Uit het raadsvoorstel blijkt, voor zover van belang, dat in enkele zienswijzen is verzocht om aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark". Omdat de vaststelling van dit bestemmingsplan uitsluitend is bedoeld als een nieuw besluit in verband met de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 wordt daaraan niet tegemoet gekomen. De betreffende aanpassingen zullen worden meegenomen bij het opstellen van een nieuw integraal stedenbouwkundig kader en de daaropvolgende planherziening voor het plangebied, aldus het raadsvoorstel.

5.2.    Het plangebied van het bestemmingsplan omvat alleen dat deel van het perceel van [verzoeker], waarop de vernietiging van de Afdeling betrekking had, namelijk de hiervoor genoemde gebouwen 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7. In de zienswijze heeft [verzoeker] aangevoerd dat in die gebouwen niet alleen stalling van caravans en campers plaatsvindt, maar ook van vaartuigen, tractoren en antieke auto's.

Het bestemmingsplan regelt het planologische regime voor het hier aan de orde zijnde deel van het perceel van [verzoeker]. De raad is daarom ten onrechte niet ingegaan op het betoog in de zienswijze dat de bestaande activiteiten op dat deel van het perceel niet goed zijn vastgelegd. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig heeft voorbereid. Aangezien tegen de met het bestemmingsplan strijdige bedrijfsactiviteiten handhavend kan worden opgetreden en door verzoekers gemotiveerd is gesteld dat handhavingsverzoeken bepaald niet denkbeeldig zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening wordt getroffen.

6.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Over het verzoek van [verzoeker] om vergoeding van proceskosten voor door mr. A.P. van Delden verrichte werkzaamheden als beroepsmatige rechtsbijstandverlener, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uitsluitend proceskosten die in verband met de voorliggende procedure zijn gemaakt, komen voor (forfaitaire) vergoeding in aanmerking. De door [verzoeker] opgevoerde kosten van mr. A.P. van Delden die zijn gemaakt voor het opstellen van de zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Wat betreft de in beroep door hem gemaakte kosten geldt dat mr. A.P. van Delden niet ter zitting als gemachtigde is opgetreden en dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening door [verzoeker] zelf is ingediend. De opgevoerde kosten van mr. A.P. van Delden die in beroep zijn gemaakt komen daarom ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 18 februari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rijnpark", voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie] te Koudekerk aan den Rijn;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [verzoekster A], [verzoekster B], [verzoekster C] en [verzoeker D] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 60,87 (zegge: zestig euro en zevenentachtig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [verzoekster A], [verzoekster B], [verzoekster C] en [verzoeker D] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 (zegge: driehonderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2021

473