Uitspraak 201904532/1/R2


Volledige tekst

201904532/1/R2.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Boxtel,

2.       [appellant sub 2], wonend te Boxtel,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en anderen, allen wonend te Boxtel,

4.       Vereniging het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Boxtel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Achter den Eijngel" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en Het Groene Hart beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], Het Groene Hart en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2020, waar [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat te Veldhoven, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, Het Groene Hart, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door Y. van Houts en V.B. Siep, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in woningbouw op de locatie tussen de reeds bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de kern van Lennisheuvel en de Heerenbeekloop in de gemeente Boxtel.

[appellant sub 2] woont in en [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen wonen nabij het plangebied. Zij vrezen dat door de in het plan voorziene woningen hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Het Groene Hart vreest met name dat door het plan de natuurwaarden zullen worden aangetast.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking, behoefte en locatie

3.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de raad bij de vaststelling van het plan niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de in het plan voorziene woningbouw zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte bestaat in het onderhavige ruimtelijke verzorgingsgebied.

[appellant sub 2] stelt dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet is af te leiden uit hoeveel woningen de harde plancapaciteit bestaat. Hierdoor is onduidelijk hoe de nieuwe harde plancapaciteit zich verhoudt tot de bestaande harde plancapaciteit en dus of het plan voorziet in een kwantitatieve behoefte. Volgens hem is evenmin duidelijk in hoeverre behoefte bestaat aan meer dan de 52 woningen, waarvan in de "Nota van uitgangspunten locatie Lennisheuvel 2014" door de raad werd uitgegaan.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat uit de plantoelichting niet blijkt hoeveel sociale huur-, vrijesector huur- en/of koopwoningen zullen worden gerealiseerd. Bovendien is niet duidelijk welke woningtypologie de raad heeft gehanteerd bij de vaststelling van het plan en voor welke doelgroep en welke prijsklasse zal worden gebouwd. [appellant sub 1] heeft er verder op gewezen dat de raad evenmin inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen uit de "Woonvisie 2016-2025" (hierna: woonvisie), waarin staat dat moet worden voorkomen dat starters en senioren uit de kern van Lennisheuvel vertrekken en dat alleen kleinschalige projecten aan de kern van Lennisheuvel kunnen worden toegevoegd.

Ten slotte stellen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Het Groene Hart dat de raad ook niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de in het onderhavige plan voorziene woningen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Zij stellen dat er binnen het bestaand stedelijk gebied voldoende alternatieve locaties aanwezig zijn. De raad heeft in de plantoelichting voor de onderbouwing van de locatiekeuze verwezen naar een locatieonderzoek, maar het betreffende onderzoek is niet bijgevoegd. Verder stellen zij dat in de "Structuurvisie verfrissend Boxtel 2011" (hierna: structuurvisie) alsmede in de visie "Boxtel 2020, duurzaam en dynamisch centrum in het Groene Woud" (hierna: strategische visie) staat dat nieuwbouw dient plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied of de uitbreidingslocaties "De Oksel" en "Selissen" en voorts dat aan de kern van Lennisheuvel "kleine plukjes" kunnen worden toegevoegd in plaats van één of meer grootschalige woningbouwprojecten.

3.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de "Brabantse Agenda Wonen" en de daaruit voortvloeiende "Regionale Agenda Wonen" blijkt dat in de gemeente Boxtel behoefte bestaat aan 1450 woningen in de periode tot en met 2025. Volgens de raad kan aan de hand van de huidige harde plancapaciteit, die voorziet in 13% van die behoefte, worden geconcludeerd dat in de gemeente Boxtel een grote woonbehoefte bestaat. De raad stelt dat in de "Monitor bevolking en wonen" van januari 2018 de kwantitatieve behoefte is geactualiseerd. Volgens de raad volgt uit die actualisatie dat de kwantitatieve behoefte, gecorrigeerd met de harde plancapaciteit, een ontwikkelingsruimte van ten minste 880 woningen tot maximaal 1240 woningen in de gemeente Boxtel aantoont. Verder stelt de raad dat, gelet op de woonvisie, is gekozen voor een divers aanbod van meerdere woningtypologieën in het plangebied. De raad heeft daarom geen precieze aantallen en onderverdeling in het bestemmingsplan opgenomen, zodat kan worden ingespeeld op de actuele ontwikkelingen in de kwalitatieve behoefte aan woningen. De raad stelt dat in de strategische visie staat dat nog minder dan de helft van de destijds tot 2020 benodigde woningen binnen het bestaand stedelijk gebied kon worden gerealiseerd. De raad is van mening dat, nu er sprake is van een omvangrijke woningbouwopgave, ook uitbreidingslocaties buiten het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk zijn voor de invulling van deze woningbouwopgave. De onderhavige locatie is één van de uitbreidingslocaties, aldus de raad. De raad heeft er verder op gewezen dat voor uitbreidingslocatie "Selissen" inmiddels een plan is vastgesteld, waarmee ongeveer 466 woningen worden mogelijk gemaakt, en dat uitbreidingslocatie "De Oksel" pas kan worden ontwikkeld als de omliggende infrastructuur wordt gewijzigd, zodat dit geen alternatieven zijn.

3.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt:

"2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

3.3.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien, aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

3.4.    De Afdeling stelt vast dat uit de verbeelding - bezien in samenhang met artikel 6.2.1, artikel 7.2.1 en artikel 8.2.1 van de planregels - blijkt dat het onderhavige plan voorziet in maximaal 90 woningen, waarvan drie reeds bestaande woningen. Daarmee maakt het voorliggende plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, kan voor de onderbouwing van de behoefte aan woningen bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de provinciale, regionale en/of gemeentelijke (woon-)visies en (woningbouw-) programma’s. De raad heeft voor de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte verwezen naar de "Regionale Agenda Wonen" van het Regionaal Ruimtelijk Overleg van 8 december 2016 (hierna: de regionale woonagenda). Uit deze regionale woonagenda blijkt dat in de periode tot en met 2025 in de gemeente Boxtel behoefte bestaat aan ten minste 1450 nieuwe woningen en dat de bestaande harde plancapaciteit circa 13% van die geprognosticeerde woonbehoefte bedraagt. De raad heeft nader toegelicht dat in de "Monitor bevolking en wonen" van medio januari 2018 de behoefte aan nieuwe woningen is geactualiseerd. Daaruit blijkt dat als de woningbouwbehoefte wordt afgezet tegen de harde plancapaciteit nog minimaal 880 en maximaal 1240 nieuwe woningen benodigd zijn. Nu de harde plancapaciteit aanzienlijk lager ligt dan het benodigde aantal nieuwe woningen in de periode tot en met 2025 en het in het plan voorziene aantal woningen binnen de regionale woonagenda past, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kwantitatieve behoefte aan de in het plan voorziene woningen voldoende is beschreven. Nu de kwantitatieve behoefte voldoende inzichtelijk is gemaakt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan het plan ook nog meer uitgebreide kwalitatieve beschouwingen ten grondslag hadden moeten worden gelegd dan de raad reeds heeft gedaan (vergelijk met de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:522). Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat de raad over de kwalitatieve woningbouwbehoefte heeft toegelicht dat hij bewust heeft gekozen voor een flexibel bestemmingsplan, zodat wat betreft de exacte aantallen en typen van woningen kan worden ingespeeld op plaats te vinden ontwikkelingen op de dynamische woningmarkt.

Ten slotte overweegt de Afdeling het volgende over het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Het Groene Hart dat de raad onvoldoende inzichtelijk zou hebben gemaakt dat de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. Niet in geschil is dat het grootste deel van het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. De raad heeft onder verwijzing naar de structuurvisie en woonvisie gesteld dat het gemeentelijk beleid is gericht op eerst inbreiden dan uitbreiden. De raad heeft ter zitting verklaard dat, gelet op de voorliggende woningbouwopgave, in afwijking van het geldende beleid dat Lennisheuvel is gebaat bij een geleidelijke bouwstroom van "kleinere plukjes" in plaats van één of meer grootschalige projecten, ook is gekeken naar uitbreidingslocaties buiten het bestaand stedelijk gebied, omdat met woningbouw in de vorm van kleinere plukjes niet in de gehele woningbehoefte kan worden voorzien. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Hoewel in de structuurvisie staat dat woningbouw in de eerste plaats dient plaats te vinden binnen bestaand stedelijk gebied of de uitbreidingslocaties "De Oksel" en "Selissen", staat daarin ook dat nog zal worden bezien of de onderhavige planlocatie aan de Heerenbeekloop tot ontwikkeling kan worden gebracht. De raad heeft, onder verwijzing naar het onderzoek "Nota van uitgangspunten locatie Lennisheuvel 2014", dat in het kader van deze procedure is overgelegd, nog toegelicht dat het plangebied geschikt is voor woningbouw en dat deze locatie ook noodzakelijk wordt geacht gezien de aan de orde zijnde woningbouwopgave. De Afdeling ziet in wat Het Groene Hart verder heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de uitgangspunten van dit locatieonderzoek en dat er geen rekening is gehouden met alternatieve woningbouwlocaties. De raad heeft er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen om in woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied te voorzien, reeds voordat alle binnen bestaand stedelijk gebied gelegen inbreidings- en transformatielocaties zijn benut, nu de behoefte aan woningen beduidend groter is dan de binnen bestaand stedelijk gebied aanwezige mogelijkheden ter leniging daarvan (vergelijk onder meer met de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2082).

Het betoog faalt.

3.5.    Nu de beroepsgrond met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking faalt, behoeft het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb in zoverre aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat, geen bespreking meer.

Natuurwaarden en milieugevolgen

4.       Het Groene Hart stelt dat het plangebied in het voorheen geldende bestemmingsplan hoofdzakelijk een agrarische bestemming had en mede was bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van landschappelijke- en natuurwaarden. Volgens Het Groene Hart gaat het daarbij om zowel de actuele betekenis van de bestaande natuurwaarden, waaronder kwaliteiten als een groen en onbebouwd gebied, alsook de natuurontwikkelingspotentie van de natuurwaarden. Volgens Het Groene Hart zullen door realisering van de beoogde bebouwing en infrastructuur zowel de bestaande natuurwaarden als de potentiële natuurwaarden verloren gaan. Volgens Het Groene Hart zou dit uitsluitend aanvaardbaar zijn als er adequate compensatie plaatsvindt. Volgens Het Groene Hart heeft het inpassingsplan echter betrekking op een klein deel van het plangebied en zal de natuurontwikkelingspotentie van het grootste deel van het plangebied door verhardingen verloren gaan, terwijl ook geen compensatie buiten het plangebied zal plaatsvinden. Verder zal volgens Het Groene Hart door optimalisering van de ecologische verbindingszone het verlies van gronden met een hoge natuurontwikkelingspotentie niet worden gecompenseerd. Ten slotte stelt Het Groene Hart dat de raad geen rekening heeft gehouden met de plaatselijke milieugevolgen van het voorliggende plan.

4.1.    De Afdeling overweegt het volgende over het betoog van Het Groene Hart dat de raad de milieugevolgen niet voldoende zou hebben beoordeeld. De raad heeft onder verwijzing naar de plantoelichting gesteld dat mogelijke milieugevolgen bij de voorbereiding van het plan zijn onderzocht. In hoofdstuk 4 van de toelichting op het plan zijn verschillende milieuaspecten, waaronder bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en flora en fauna, beschreven en beoordeeld. Het Groene Hart heeft niet onderbouwd welke milieugevolgen hierbij buiten beschouwing zijn gelaten, dan wel welke wel in beschouwing genomen milieugevolgen onjuist of onvolledig zijn beoordeeld. Evenmin heeft Het Groene Hart aangegeven met welke andere ontwikkelingen de bij het plan voorziene woningen in samenhang zouden moeten worden bezien. De Afdeling ziet, mede gelet daarop, in het door Het Groene Hart gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat de milieugevolgen in groter verband hadden moeten worden beoordeeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voorts voldoende rekening gehouden met de mogelijke milieugevolgen van de in het plan toegelaten ontwikkeling.

Het betoog faalt.

4.2.    De Afdeling overweegt dat onder het vorige bestemmingsplan aan het grootste gedeelte van het plangebied de bestemming "Agrarisch" was toegekend en dat gronden met deze bestemming mede waren bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van landschappelijke waarden en natuurwaarden. In het voorliggende plan wordt deze bestemming gewijzigd naar hoofdzakelijk een woonbestemming en is aan een gedeelte van de gronden de bestemming "Natuur" met gedeeltelijk de gebiedsaanduidingen "milieuzone - ecologische verbindingen" en "milieuzone - beekherstel" toegekend.

In de zienswijzennota heeft de raad toegelicht dat wordt voorzien in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende ontwikkeling, maar dat onderzoek heeft aangetoond dat geen bijzondere natuurwaarden worden aangetast. De raad heeft verklaard dat weliswaar door het plan gronden in het buitengebied die onder het hiervoor geldende bestemmingsplan mede waren bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden verloren gaan, maar dat dit verlies door optimalisering van de ecologische verbindingszone kan worden gecompenseerd en dat zal worden voorzien in een zorgvuldige overgang tussen de voorziene woonwijk en het buitengebied, wat bovendien ook in het landschappelijk inpassingsplan is verzekerd. In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat dat met de renaturering en de herstructurering van de Heerenbeekloop ter hoogte van het plangebied reeds invulling is gegeven aan de ecologische verbindingszone. Om een geleidelijke overgang tussen de woningen en de ecologische verbindingszone te borgen wordt de ecologische verbindingszone aan de noordzijde versterkt, zo volgt uit de plantoelichting. Daartoe heeft de raad aan die gronden de bestemming "Natuur" en gedeeltelijk de gebiedsaanduidingen "milieuzone - ecologische verbindingen" en "milieuzone - beekherstel" toegekend. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn voor de bestemming "Natuur" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden. Voorts staat in artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels dat de beoogde landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering van de ecologische verbindingszone dienen te geschieden in overeenstemming met de bijlagen 1 en 2 bij de toelichting op het plan, zodat de bescherming van de landschappelijke waarden en natuurwaarden in het plan is gewaarborgd.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door het plan weliswaar gronden in het buitengebied die in het voorheen geldende bestemmingsplan mede waren bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden verloren gaan, maar dat dit verlies in afdoende mate wordt gecompenseerd.

Het betoog faalt.

Ecologische verbindingszone

5.       [appellant sub 1] stelt dat in het plan is uitgegaan van een meandering van de Heerenbeekloop van 40 m. Volgens [appellant sub 1] is de breedte van de ecologische verbindingszone langs de Heerenbeekloop hiermee teruggebracht van 50 m naar 40 m, wat in strijd is met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). In dit artikellid staat dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" moet strekken tot verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 m in bestaand stedelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.

5.1.    Artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening luidt:

"1. In aanvulling op hoofdstuk 3 "Structuren" strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

a. ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling;

b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden."

5.2.    De Afdeling stelt voorop dat de Heerenbeekloop en haar oevers op de bij de Verordening behorende kaartbijlage zijn aangewezen als "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" en dat op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" dient te strekken tot de verwezenlijking, het behoud en beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 m in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en ten minste 25 m in alle overige gebieden. Het plangebied is - wat tussen partijen overigens ook niet in geschil is - op de bij de Verordening behorende kaartbijlage gelegen in het bestaand stedelijk gebied en het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat het plan ingevolge artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" moet strekken tot verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van minstens 50 m. Uit de kaartbijlage bij de Verordening, bezien in samenhang met de verbeelding bij het plan, is gebleken dat de in de Verordening aangewezen ecologische verbindingszone niet volledig in het plan is beschermd en dat aan een gedeelte van deze ecologische verbindingszone de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 3" zijn toegekend. De raad heeft ter zitting bevestigd dat bij de herinrichting van de Heerenbeekloop en de aangrenzende gronden de breedte van de in de Verordening aangewezen ecologische verbindingszone is teruggebracht van 50 m naar 40 m en dat daarvoor niet een herbegrenzingsprocedure, als bedoeld in artikel 11.2, eerste lid, van de Verordening, is doorlopen. Naar het oordeel van de Afdeling strekt het plan in zoverre dan ook niet tot verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 m, en is het plan in zoverre in strijd met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Natura 2000

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het plan mogelijk significante gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen", dat ligt op een afstand van ongeveer 600 m van het plangebied. Uit het plan blijkt niet dat op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een beroep doen op bepalingen uit de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).

6.2.    Artikel 8:69 van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.3.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51-10.52). Die situatie doet zich hier niet voor. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Kampina & Oisterwijkse Vennen" ligt namelijk op een afstand van ongeveer 1 km van de woning van [appellant sub 1] en ongeveer 600 m van de woning van [appellant sub 2]. Het Natura 2000-gebied behoort dus niet tot de woon- en leefomgeving van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De normen in de Wnb waarop zij zich beroepen, strekken aldus kennelijk niet tot bescherming van hun belangen, zodat wat zij dienaangaande hebben aangevoerd verder onbesproken kan blijven.

Verkeer

7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen stellen dat ten gevolge van het plan de verkeerssituatie in en om het plangebied zal verslechteren en zij kunnen zich dan ook niet vinden in de voorziene hoofdontsluitingsweg via de Mijlstraat en voorziene ontsluiting via de wegen het Rigtpad en de Ploeg.

[appellant sub 1] vreest dat gemotoriseerd verkeer de ontsluiting via het Rigtpad en de Ploeg zal gebruiken. Volgens hem is in de huidige situatie ter plaatse van de kruising tussen de Ploeg en Eg al sprake van een gevaarlijke verkeerssituatie en is deze kruising niet geschikt voor meer verkeer. Volgens [appellant sub 1] zal de bestaande verkeerssituatie ter plaatse ten gevolge van het voorliggende plan verder verslechteren.

[appellant sub 2] stelt dat de raad heeft aangegeven dat deze woonwijk zal worden ontsloten via het Rigtpad en de Ploeg en dat de ontsluitingsweg via de Mijlstraat zou worden geschrapt. Volgens [appellant sub 2] is de keuze voor een ontsluitingsweg naar de Mijlstraat niet aanvaardbaar, omdat in dat geval voor het bereiken van de nieuw te bouwen woningen eerst door de kern van Lennisheuvel moet worden gereden over de weg Lennisheuvel en vervolgens via de Mijlstraat naar de parallel aan de weg Lennisheuvel gelegen voorziene ontsluitingsweg langs de nieuw te bouwen woningen.

[appellant sub 3] en anderen stellen dat in de huidige situatie verschillende negatieve gevolgen worden ervaren van het almaar toenemende verkeer op de Mijlstraat. Volgens [appellant sub 3] en anderen had de raad moeten kiezen voor een integrale benadering van de verkeersproblematiek, waarbij de bestaande verkeerssituatie op de Mijlstraat had moeten worden betrokken.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat is gekozen voor een globaal bestemmingsplan, zodat een flexibele invulling kan worden gegeven aan onder meer de ontsluiting van het plangebied. Volgens de raad heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel inmiddels een besluit genomen over de ontsluitingswijze. Volgens de raad is, om een goede doorstroming te waarborgen en de woonwijk aan twee zijden te ontsluiten, gekozen voor een tweezijdige ontsluitingsweg richting de Mijlstraat en een eenrichtingsweg via het Rigtpad en de Ploeg. Volgens de raad zal bij de inrichting van deze wegen ook aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid, onder meer ter plaatse van de kruising Lennisheuvel, Rigtpad en Eg.

7.2.    De Afdeling overweegt dat het onderhavige plan voorziet in een hoofdontsluitingsweg die aansluit op de Mijlstraat. Aan deze gronden is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - zone hoofdontsluitingsweg" toegekend. Op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor wegen en straten, voet- en fietspaden en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - zone hoofdontsluitingsweg" voor een hoofdontsluitingsweg. In de plantoelichting staat dat het plangebied zal worden ontsloten door middel van een hoofdontsluitingsweg vanaf de Mijlstraat op de betreffende overgang van het bestaande bebouwd gebied naar het plangebied. In de plantoelichting staat dat de beoogde aansluiting op de Mijlstraat zo wordt ingericht dat het zicht op de hoofdontsluitingsweg in beide richtingen voldoende is en dat de bebouwing op voldoende afstand wordt gesitueerd om de verkeersveiligheid te waarborgen. Bovendien zal de verkeersintensiteit op de Mijlstraat na realisering van de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling circa 1000 motorvoertuigen per etmaal bedragen, aldus de plantoelichting. Verder staat in de toelichting op het plan vermeld dat de beoogde ontsluitingsstructuur zo zal worden ingericht dat vanaf het Rigtpad het plangebied kan worden ingereden en dat via de Ploeg het plangebied ook weer kan worden uitgereden. De Afdeling stelt vast dat het onderhavige plan deze wijze van uitvoering mogelijk maakt. De Afdeling acht het voorts niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een toename van het snelverkeer naar het buitengebied, nu in paragraaf 2.4.2 van de plantoelichting staat dat de inrichting van deze hoofdontsluitingsweg passend zal zijn bij een 30 km-weg. Verder ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de hoofdontsluitingsweg en de inritten niet zodanig kunnen worden ingericht dat deze verkeersveilig zijn. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ontsluiting van de in het plangebied voorziene woningen zal leiden tot een uit oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare situatie.

Het betoog faalt.

Cultuurhistorische waarde

8.       Het Groene Hart stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument "Den Eijngel". Volgens Het Groene Hart is dit het oudste monument binnen de gemeente Boxtel, dat is gelegen op een eeuwenoud huiskavel, en leidt de verwezenlijking van het plan tot een aantasting van de cultuurhistorische waarde van dit rijksmonument. Volgens Het Groene Hart is de voorziene woningbouw te dicht op het rijksmonument geprojecteerd en had het rijksmonument juist moeten worden beschermd tegen negatieve omgevingseffecten. Ook is ter plaatse de herbouw van een oude Vlaamse schuur voorzien, waarbij een ruimer perceel meer mogelijkheden biedt deze goed te situeren. Daarnaast heeft Het Groene Hart erop gewezen dat de voorziene ontsluitingsweg vlakbij het rijksmonument en gedeeltelijk op de oorspronkelijke huiskavel is gesitueerd. Deze ontsluitingsweg had beter aan de zuidzijde van het plangebied kunnen worden gesitueerd.

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het rijksmonument "Den Eijngel" buiten het plangebied ligt en er geen inbreuk wordt gemaakt op de voor het betreffende monument geldende wettelijke bepalingen, bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarde van het pand. De raad stelt dat in het plan onder meer een bebouwingsvrije zone is opgenomen om te waarborgen dat het monument goed zichtbaar blijft. De raad stelt verder dat bebouwing op grotere afstand van het rijksmonument is gesitueerd dan onder het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. De raad heeft ter waarborging van het uitzicht op het monument "Den Eijngel" de "Visie Mijlstraat" vastgesteld.

8.2.    In paragraaf 4.8.1 van de toelichting bij het plan staat dat de raad bij de vaststelling van het plan nadrukkelijk rekening heeft gehouden met de ligging van rijksmonument "Den Eijngel", zodat de voorziene woningbouw geen tot nauwelijks negatieve effecten zal hebben op de cultuurhistorische waarde van dat rijksmonument. Daartoe heeft de raad de zichtlijnen naar het rijksmonument vanaf zowel het plangebied als de Mijlstraat gerespecteerd. In het plan is de bestaande voorgevelrooilijn van de woning op het perceel aan de [locatie 1] aangehouden, zodat voortuinen met uitzicht op het rijksmonument ontstaan. Verder voorziet het plan in een bebouwingsvrije zone ter plaatse van de gronden die grenzen aan de zuidzijde van het perceel aan de [locatie 2], waar het rijksmonument is gelegen. Daartoe is op de verbeelding van het plan aan de betrokken gronden de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" toegekend. Verder heeft de raad inrichtingsmaatregelen vastgelegd in de "Visie Mijlstraat" en in artikel 11.4 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen inhoudende dat de woningen zoals bedoeld in artikel 8.1 van de planregels alleen mogen worden gebouwd en als zodanig mogen worden gebruikt, indien en voorzover de inrichtingsmaatregelen als bedoeld in bijlage 3 "Visie Mijlstraat" worden uitgevoerd en in stand gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de vaststelling van het plan dan ook voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument "Den Eijngel".

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

9.       [appellant sub 1] stelt dat als gevolg van het plan zijn privacy en uitzicht zullen verslechteren. [appellant sub 1] heeft daarom verzocht ter compensatie een groenstrook aan te leggen langs de zuidzijde van zijn perceel en de in artikel 3.1 van de planregels opgenomen parkeer- en speelvoorzieningen uit de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Groen" te schrappen. Hij stelt dat daarmee de door de projectontwikkelaar toegezegde groene buffer voldoende zou zijn gewaarborgd.

9.1.    Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen en tuinen;

b. landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen inpassingsplan,

met de daarbij behorende:

a. parkeervoorzieningen;

b. speelvoorzieningen;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d. bermen en beplanting;

[…]."

9.2.    De Afdeling overweegt dat de woningen aan de zuidzijde van het perceel van [appellant sub 1] zijn voorzien op een afstand van ongeveer 20 meter vanaf de gevel van de woning van [appellant sub 1]. Vast staat dat aan de gronden waarop de betreffende woningen zijn voorzien, de bestemming "Wonen - 1" is toegekend en dat op grond van artikel 6.2.1 van de planregels de bouwhoogte van woningen binnen die bestemming niet meer mag bedragen dan 10 meter. In het plan is voorts aan een deel van de gronden tussen het perceel van [appellant sub 1] en de voorziene woningen de bestemming "Groen" toegekend. Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor de bestemming "Groen" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de door [appellant sub 1] gewenste groenvoorzieningen. De Afdeling ziet, mede gelet op de toegestane bouwhoogte van de voorziene woningen van maximaal 10 meter, de afstand van de voorziene woningen tot de gevel van de woning van [appellant sub 1] en de in het plan voorziene groenstrook tussen het perceel van [appellant sub 1] en de in het plan voorziene woningen, geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van zodanige aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant sub 1] dat de raad daaraan in dit geval een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. De Afdeling neemt daarbij nog in aanmerking dat geen blijvend recht op uitzicht bestaat. De Afdeling ziet, gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en gronden met de bestemming "Groen", evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in artikel 3.1 van de planregels parkeer- en speelvoorzieningen heeft kunnen opnemen.

Het betoog faalt.

10.     [appellant sub 2] stelt dat ten gevolge van het plan zijn privacy, uitzicht en de bezonningsituatie ter plaatse van zijn perceel [locatie 1] onevenredig zal worden aangetast. Hij stelt dat de woning onder het vorige bestemmingsplan was omgeven door agrarische gronden. Bij verwezenlijking van het plan zal zijn woning volledig worden ingebouwd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in artikel 6.2.1 van de planregels onder meer is bepaald dat de afstand van de voorziene woningen tot de zijdelingse perceelgrens slechts 3 m hoeft te bedragen. Volgens [appellant sub 2] zal het plan daarom leiden tot waardedaling van zijn woning. [appellant sub 2] stelt dat hiertegen in het plan waarborgen hadden moeten worden opgenomen, zoals een groenbestemming tussen zijn woning en de voorziene woningen en/of een doorzicht naar de Heerenbeekloop.

10.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelgrens een standaardmaatvoering is, die voor vrijwel alle bestemmingsplannen in de gemeente Boxtel wordt gehanteerd. Volgens de raad heeft [appellant sub 2] niet gemotiveerd waarom de gehanteerde afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelgrens in dit geval niet ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn. De raad heeft, gelet op de aan hem toekomende beleidsruimte, dan ook geen aanleiding gezien om deze afstand te verruimen.

10.2.  De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.

De Afdeling overweegt dat de achterzijde van het perceel aan de [locatie 1] grenst aan het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" en dat de woning van [appellant sub 2] ligt op een afstand van ongeveer 10 m van het plandeel met deze bestemming. In artikel 6.2.1 van de planregels is bepaald dat op de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voorts is in dit artikellid bepaald dat de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de naar de weg gekeerde perceelgrens wordt gebouwd, dan wel onder een maximale hoek van 15 graden ten opzichte daarvan wordt gesitueerd en dat de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens aan de voorzijde minimaal 2 m en maximaal 6 m dient te bedragen. Verder is in dit artikellid een maximale bouwdiepte opgenomen, zodat de voorziene woningen niet tot aan de achterzijde van het perceel van [appellant sub 2] kunnen worden gebouwd. Verder heeft de raad gemotiveerd dat het gemeentelijk beleid is dat minimaal 3 m dient te worden aangehouden tot aan de zijdelingse perceelgrens en dat [appellant sub 2] verder geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de raad diende af te wijken van dit beleid en een ruimere afstand had moeten aanhouden tot de zijdelingse perceelsgrens, dan wel aanvullende waarborgen had moeten treffen. De Afdeling overweegt dat het, gelet op de afstand van de woning van [appellant sub 2] tot het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", aannemelijk is dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] voor wat betreft de aspecten privacy, uitzicht en bezonning ten gevolge van het plan enigszins zullen verslechteren. De Afdeling ziet, mede gelet op de hiervoor besproken afstanden en de bebouwingsmogelijkheden, echter geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van zodanige aantasting van de privacy, het uitzicht en de bezonningssituatie dat de raad daaraan bij de vaststelling van het plan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.

Verder overweegt de Afdeling over het betoog van [appellant sub 2] dat het plan zal leiden tot een toename van geluid-, fijnstof-, en trillingsoverlast, het volgende. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat de geluidbelasting is berekend en dat is gebleken dat de gezoneerde wegen op onder andere de toetspunten aan de Mijlstraat, waaraan de woning van [appellant sub 2] ligt, voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Voorts staat in paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat de voorziene ontwikkeling niet zal leiden tot een onaanvaardbare luchtverontreiniging van de omgeving, waar ook de woning van [appellant sub 2] is gelegen, en dat de luchtkwaliteit aldus geen belemmering zal vormen voor de realisering van de in het plan voorziene ontwikkeling. Verder staat in de zienswijzennota en is door de raad ter zitting verklaard dat vrachtverkeer niet of nauwelijks gebruik zal maken van de nieuwe ontsluitingsweg en dat daardoor geen sprake zal zijn van onaanvaardbare trillingsoverlast. Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan toch zal leiden tot een onaanvaardbare geluid-, fijnstof-, en trillingsoverlast.

Ten slotte overweegt de Afdeling dat een eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2], geen aanleiding geeft voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

Conclusie

11.     In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het overwogene onder 5.2. aanleiding te oordelen dat het bestreden besluit wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 3" in zoverre in strijd met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening is genomen. Het beroep van [appellant sub 1] is dan ook gegrond. De Afdeling ziet vanwege de onderlinge samenhang tussen deze plandelen in zoverre en het plan voor het overige aanleiding om het hele plan te vernietigen. De vernietiging van genoemde plandelen in zoverre heeft immers mogelijk gevolgen voor de opzet van het gehele plan.

12.     De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en Het Groene Hart zijn ongegrond.

Opdracht

13.     De raad heeft de Afdeling verzocht om een bestuurlijke lus toe te passen voor het geval de Afdeling het besluit van 10 april 2019 gebrekkig zou vinden. De Afdeling ziet echter, gelet op de aard en omvang van de gebreken die aan het bestreden besluit kleven, in dit geval geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen.

14.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

15.     Ten aanzien van [appellant sub 1] moet de raad de proceskosten vergoeden.

16.     Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en Het Groene Hart hoeft de raad geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en Vereniging Het Groene Hart Brabant ongegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxtel van 10 april 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Achter den Eijngel";

IV.      draagt de raad van de gemeente Boxtel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Boxtel tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Boxtel aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

425-914.