Uitspraak 202004277/2/A3


Volledige tekst

202004277/2/A3.
Datum beslissing: 1 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juni 2020 in zaak nr. 20/377 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juni 2020 in zaak nr. 20/377. Het gaat in deze zaak om de sluiting van het bedrijfspand van [appellant] aan de [locatie] te Utrecht.

De burgemeester heeft (de vertrouwelijke versie van) een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft volgende stukken:

1. Bestuurlijke rapportage van de politie van 28 maart 2019, inclusief bijlagen:

A. Proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2019, inclusief bijlagen:

- weergave uitvoeringen Cash Center

- kopieën facturen

B. Diverse passages uit proces-verbaal van verdenking binnen onderzoek;

2. Proces-verbaal van bevindingen van de Kansspelautoriteit van 1 mei 2019, inclusief bijlagen:

- weergave uitvoeringen Cash Center

- overzicht m.b.t. in terminals aangetroffen geldbedragen en omzetgegevens;

3. Proces-verbaal van bevindingen van de gemeente Utrecht VTH Bijzondere Handhaving van 27 november 2018.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 28 maart 2019 heeft de burgemeester, in samenwerking met de Kansspelautoriteit en de politie, als onderdeel van een grote landelijke actie, een controle uitgevoerd in het pand waar [appellant] zijn bedrijf heeft. Tijdens deze controle is een werkend cash center aangetroffen. Daarnaast zijn in het pand goederen aangetroffen, die volgens de burgemeester drugshandel faciliteren.

2.       De burgemeester heeft besloten tot sluiting van het pand van [appellant] op grond van artikel 2:46 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 wegens het faciliteren illegale gokactiviteiten en op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet omdat het pand in verband is te brengen met verkoop en handel in drugs.

Verzoek om beperkte kennisneming

3.       De burgemeester heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van (de vertrouwelijke versie van) de stukken kennis zal nemen.

4.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

5.       De burgemeester heeft zich ten aanzien van in de stukken vermelde persoonsgegevens en gegevens die zien op andere ondernemingen, waaronder als bijlagen toegevoegde facturen en het overzicht met betrekking tot in terminals aangetroffen geldbedragen en omzetgegevens, waarop het onderzoek ziet, beroepen op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer alsmede het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen. Die belangen wegen volgens de burgemeester in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van deze gegevens. Ten aanzien van het overzicht met betrekking tot in terminals aangetroffen geldbedragen en omzetgegevens heeft de burgemeester zich ook beroepen op het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede op het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. Daarnaast ziet het verzoek op een gegeven dat voorkomt uit het strafrechtelijke onderzoek, namelijk de naam van het strafrechtelijk onderzoek. Met een beroep op het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, acht de burgemeester ook gerechtvaardigd dat over dit gegeven geen informatie aan [appellant] wordt verstrekt.

-         Beoordeling

6.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de burgemeester overgelegde (vertrouwelijke versie van) gedingstukken en overweegt als volgt.

6.1.    De Afdeling acht aannemelijk dat kennisneming van de naam van het strafrechtelijk onderzoek, zal leiden tot aantasting van het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verder acht de Afdeling aannemelijk dat kennisneming van in terminals aangetroffen geldbedragen en omzetgegevens, zal leiden tot aantasting van het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. Zoals de burgemeester heeft aangevoerd, lopen tegen een aantal (mede in stukken genoemde) ondernemingen nog (strafrechtelijke) procedures. Daarnaast is tot op heden het onderzoek van de Kansspelautoriteit naar de overtredingen van de Wet op de kansspelen nog niet afgerond. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze belangen in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te kunnen nemen van de naam van het strafrechtelijk onderzoek, van in terminals aangetroffen geldbedragen en van omzetgegevens.

6.2.    De Afdeling acht voorts aannemelijk dat kennisneming van de in de stukken vermelde namen, adressen en een e-mailadres van andere ondernemingen betrokken bij het onderzoek, alsmede de in stukken vermelde terminalnummers en een banrekeningnummer zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dan wel zal leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken natuurlijke personen dam wel rechtspersonen. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze belangen in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te kunnen nemen van die gegevens. Dat geldt niet voor zover in de stukken de namen van de officier van justitie, de politiefunctionaris als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012 en (toezichthoudende) ambtenaren van de Kansspelautoriteit, worden genoemd. Deze ambtsdragers treden uit hoofde van hun functie naar buiten zodat het belang van bescherming van hun persoonsgegevens minder zwaar weegt dan het belang van [appellant] om daarvan kennis te nemen.

7.       De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd, behoudens voor zover het gaat om de namen van de hiervoor genoemde ambtsdragers. In zoverre acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd.

8.       Indien de burgemeester geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om de namen van de hiervoor genoemde ambtsdragers te verstrekken, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af voor zover het de namen van de in rechtsoverweging 6.2 genoemde ambtsdragers betreft;

II.       verzoekt de burgemeester binnen 14 dagen door toezending van een nieuwe versie van de stukken of door middel van een opgave per stuk aan de Afdeling en de andere partij de namen van de betreffende ambtsdragers mede te delen;

III.      wijst het verzoek voor het overige toe.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021