Uitspraak 202003195/1/A3


Volledige tekst

202003195/1/A3.
Datum uitspraak: 12 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Noordeloos, gemeente Giessenlanden,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2020 in zaken nrs. 18/5229, 18/5231, 18/6586 en 19/753 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Molenlanden en het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden.

Procesverloop

Bij brief van 17 januari 2018 heeft [appellante] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het houden van kampvuuravonden op camping Slingeland aan de Slingelandseweg 19 in Giessenburg.

Bij besluit van 7 mei 2018 heeft de burgemeester aan de Hervormde gemeente Giessen-Nieuwkerk en Neder-Slingeland (hierna: de Hervormde gemeente) een evenementenvergunning en een ontheffing van de Drank- en Horecawet verleend voor het organiseren van ontmoetingsavonden met kampvuur aan de Slingelandseweg 19 in Giessenburg.

Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het college aan de Hervormde gemeente een ontheffing van de Wet milieubeheer verleend voor het organiseren van ontmoetingsavonden met kampvuur aan de Slingelandseweg 19 in Giessenburg.

Bij besluit van 18 juni 2018 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellante] deels toegewezen.

Op 8 oktober 2018 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de bij besluit van 7 mei 2018 verleende ontheffing van de Wet milieubeheer.

Bij besluit van 12 oktober 2018 hebben de burgemeester en het college beslist op de door [appellante] ingediende ingebrekestellingen.

Bij brief van 14 november 2018 heeft [appellante] de burgemeester in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de verleende ontheffing op grond van de Drank- en Horecawet.

[appellante] heeft bij brief van 5 december 2018 het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2018.

Bij besluit van 10 december 2018 hebben de burgemeester en het college de door [appellante] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 7 mei 2018 gegrond verklaard en de besluiten herroepen. Voorts heeft het college een dwangsom van € 200,- aan [appellante] toegekend wegens het overschrijden van de beslistermijn in bezwaar gericht tegen de verleende ontheffing op grond van de Drank- en Horecawet.

Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college het besluit van 18 juni 2018 herroepen en het handhavingsverzoek afgewezen. Het college heeft voorts aan [appellante] meegedeeld dat het geen dwangsom is verschuldigd wegens het overschrijden van de beslistermijn in bezwaar.

Bij besluit van 20 maart 2019 heeft het college het besluit van 11 december 2018 gewijzigd in die zin dat een andere motivering is gegeven.

Bij besluit van 4 april 2019 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellante] gericht tegen het besluit van 12 oktober 2018 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 10 april 2019 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2018 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellante]  ingestelde beroep gericht tegen het besluit van 10 december 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen de ontheffing van de Drank- en Horecawet daarbij gegrond is verklaard en voor zover de evenementenvergunning daarbij is herroepen en het beroep tegen dat besluit voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts het bezwaar tegen de besluiten van 7 mei 2018, voor zover daarbij een ontheffing van de Drank- en Horecawet is verleend niet-ontvankelijk verklaard, deze besluiten in zoverre herroepen en bepaald dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt. De rechtbank heeft verder het beroep tegen het besluit van 11 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 20 maart 2019 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college en de burgemeester opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren van [appellante] te nemen ten aanzien van de evenementenvergunning en het handhavingsbesluit met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ten slotte de beroepen tegen de besluiten van 4 april 2019 en 10 april 2019 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de burgemeester bij besluit van 1 juli 2020 opnieuw beslist op de bezwaren van [appellante] tegen het besluit van 7 mei 2018.

[appellante] heeft tegen dit besluit gronden ingediend.

Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 19 augustus 2020 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 18 juni 2018.

[appellante] heeft tegen dit besluit gronden ingediend.

De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

Camping Slingeland heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2021, waar [appellante] via videoverbinding, en de burgemeester via videoverbinding, vertegenwoordigd door W.A. van ’t Zelfde en mr. N. Mastilović, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Tebrugge en mr. T. Bender, zijn verschenen. Verder is Camping Slingeland, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als derde-belanghebbende verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Deze zaak komt er in de kern op neer dat [appellante] er bezwaar tegen heeft dat de Hervormde gemeente op Camping Slingeland kampvuuravonden organiseert. [appellante] woont naast de camping en stelt dat zij overlast van deze kampvuuravonden ervaart. Om te voorkomen dat deze kampvuuravonden plaatsvinden, heeft zij bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van de burgemeester en het college die dit mogelijk maken. Ook heeft zij het college verzocht handhavend op te treden tegen deze kampvuuravonden. De rechtbank heeft [appellante] deels in het gelijk gesteld. Omdat zij zich niet geheel kan vinden in de uitspraak van de rechtbank heeft zij hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij gronden ingediend tegen nieuwe besluiten van de burgemeester en het college die naar aanleiding van de aangevallen uitspraak zijn genomen.

Procesbelang hoger beroep

2.       De burgemeester en het college stellen zich op het standpunt dat [appellante] geen belang meer heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep. Zij voeren hiertoe aan dat de Hervormde gemeente schriftelijk heeft verklaard geen kampvuuravonden en andersoortige activiteiten meer te organiseren op Camping Slingeland en dat ook in de toekomst niet meer van plan te zijn. Ook Camping Slingeland heeft schriftelijk verklaard geen kampvuuravonden meer te organiseren. Het is daarom niet meer van belang om onderzoek te doen naar handhaving. Evenmin is het van belang te beoordelen of de Hervormde gemeente een evenementenvergunning of een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer en de Drank- en Horecawet nodig heeft. Het procesbelang van [appellante] is daarom vervallen, aldus de burgemeester en het college.

3.       [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij nog wel belang bij het hoger beroep heeft. Zij voert aan dat niet iedereen van de Hervormde gemeente voornoemde verklaring heeft getekend. Bovendien worden op de camping nog steeds bijeenkomsten georganiseerd. Zij wil dat duidelijkheid wordt gegeven voor de toekomst of voor bijeenkomsten een evenementenvergunning en ontheffingen zijn vereist. Daarnaast voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester en het college geen dwangsommen hebben verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de verleende evenementenvergunning en de ontheffing van de Wet milieubeheer.

4.       De Afdeling overweegt over het procesbelang als volgt. Bij het besluit van 7 mei 2018 heeft de burgemeester een evenementenvergunning en een ontheffing op grond van de Drank- en Horecawet verleend. Daarnaast heeft het college een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer verleend. De burgemeester heeft naar aanleiding van de bezwaren van [appellante] de evenementenvergunning en de ontheffing op grond van de Drank- en Horecawet vervolgens herroepen, omdat die volgens hem niet zijn vereist voor het organiseren van kampvuuravonden. Het college heeft om dezelfde reden de verleende ontheffing op grond van de Wet milieubeheer herroepen. Verder blijkt uit de verklaring van de Hervormde gemeente dat wordt afgezien van het organiseren van verdere activiteiten op Camping Slingeland. Daarnaast heeft Camping Slingeland verklaard geen kampvuuravonden meer te organiseren op de camping voor mensen van de Hervormde gemeente of andere al dan niet kerkelijke organisaties. Gelet hierop heeft [appellante] geen belang bij een inhoudelijke bespreking van haar gronden die betrekking hebben op de vergunning en ontheffingen en evenmin heeft zij belang bij bespreking van het handhavingsverzoek. Dat niet iedereen van de Hervormde gemeente voornoemde verklaring heeft getekend, doet hieraan niet af, aangezien de kampvuuravonden door de Hervormde gemeente als zodanig werden georganiseerd. Het hoger beroep voor zover dat ziet op de besluiten over de evenementenvergunning, de ontheffingen en het handhavingsverzoek is niet-ontvankelijk.

[appellante] heeft nog wel belang bij een inhoudelijke bespreking van haar betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester en het college geen dwangsommen hebben verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. In zoverre heeft zij dus procesbelang. De Afdeling zal dit betoog hierna bespreken.

4.1.    [appellante] voert aan dat op 7 mei 2018 door de burgemeester en het college afzonderlijke besluiten zijn genomen die in één brief zijn vervat. Zij heeft tegen deze besluiten afzonderlijk bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat bij brief van 25 juni 2018 de bezwaartermijn voor de bezwaren is opgeschort. Volgens [appellante] wordt in deze brief alleen de verleende evenementenvergunning genoemd en niet de ontheffing van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat met deze brief ook de bezwaartermijn tegen deze ontheffing is opgeschort, aldus [appellante].

4.2.    De rechtbank heeft terecht het standpunt van de burgemeester en het college gevolgd dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt. [appellante] heeft op 19 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de verleende evenementenvergunning en de ontheffing van de Wet milieubeheer, beide daterend van 7 mei 2018 en bekendgemaakt door verzending op 9 mei 2018. De termijn voor het nemen van een besluit op de bezwaren is op 21 juni 2018 gaan lopen. Bij brief van 25 juni 2018 is [appellante] een termijn gegeven om de gronden van het bezwaar in te dienen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met deze brief de beslistermijn voor alle bezwaren is opgeschort. De rechtbank heeft hierbij terecht van belang geacht dat de te onderscheiden besluiten van 7 mei 2018 zijn opgenomen in één brief en dat [appellante] in verschillende brieven, maar op dezelfde dag, hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn op 3 juli 2018 door het college en de burgemeester ontvangen. De beslistermijn bedroeg twaalf weken, omdat ten behoeve van het besluit op bezwaar een externe commissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht was ingesteld. Dit betekent dat de beslistermijn op 19 september 2018 afliep en dat de door [appellante] op 14 september 2018 gezonden ingebrekestelling vroegtijdig is ingediend, zodat geen dwangsommen zijn verbeurd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie hoger beroep

5.       Het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de besluiten over de evenementenvergunning, de ontheffingen en het handhavingsverzoek is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep voor zover dat ziet op de besluiten van het college en de burgemeester om geen dwangsommen toe te kennen, is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet in zoverre worden bevestigd.

Beroep tegen de besluiten van 1 juli 2020 en 19 augustus 2020

6.       Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de burgemeester bij besluit van 1 juli 2020 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 7 mei 2018. De burgemeester heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van enig belang nu de Hervormde gemeente heeft verklaard geen activiteiten meer te zullen verrichten op Camping Slingeland. Om dezelfde reden heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen het handhavingsbesluit van 18 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat handhaving niet meer aan de orde is.

Gelet op hetgeen in overweging 4 is overwogen, hebben de burgemeester en het college de bezwaren van [appellante] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De betogen slagen niet.

7.       De beroepen tegen de besluiten van 1 juli 2020 en 19 augustus 2020 zijn ongegrond.

Proceskosten

8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de besluiten over de evenementenvergunning, de ontheffingen en het handhavingsverzoek niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de besluiten over de dwangsommen ongegrond;

III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zoverre;

IV.     verklaart de beroepen tegen de besluiten van 1 juli 2020 en 19 augustus 2020 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021

818.