Uitspraak 202005805/1/V2


Volledige tekst

202005805/1/V2.
Datum uitspraak: 4 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 oktober 2020 in zaak nr. NL20.4176 V in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De vreemdeling heeft tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij uitspraak van 14 april 2020 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.

Bij uitspraak van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de staatssecretaris gedane verzet gegrond verklaard, het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft onder meer uitspraak gedaan op het verzet van de staatssecretaris (artikel 8:55, zevende lid, van de Awb). Tegen zo'n uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 8:104, tweede lid, van de Awb).

2.       Wat de vreemdeling in de eerste grief aanvoert, is geen reden om het hoger beroep tegen de uitspraak op verzet toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor. De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

3.       Tegen het oordeel van de rechtbank over het beroep staat wel hoger beroep open. Wat de vreemdeling daartegen heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

4.       Het hoger beroep is, voor zover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover daarin wordt opgekomen tegen de uitspraak op verzet;

II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Prins
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021

309-915