Uitspraak 202004538/1/R1


Volledige tekst

202004538/1/R1.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Muiden,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Muiden - Weesperstraat 82" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[initiatiefnemer] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, is verschenen. Verder is [initiatiefnemer] op de zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt aan de zuidelijke rand van de vesting Muiden. De vesting Muiden is aangewezen als beschermd stadsgezicht en is cultuurhistorisch waardevol. In de huidige situatie is in het plangebied, tussen de Weesperstraat en de Singelstraat, het oude stadscafé Gieling gevestigd in een historisch pand, waarbij de open ruimte rond het pand is ingericht met aan de zijkant een terras en parkeerruimte aan de achterzijde. In de stedenbouwkundige structuur van de vesting Muiden komen de Weesperstraat en de Singelstraat samen in één punt. Het plangebied ligt daar en grenst hierdoor aan beide straten. De initiatiefnemer van het plan, [initiatiefnemer], wil 6 grondgebonden woningen aan de Singelstraatzijde ontwikkelen met de mogelijkheid om het bestaande horecapand aan de Weesperstraat 82 om te zetten naar maximaal 2 wooneenheden indien de horecafunctie wordt beëindigd. Op grond van de twee ter plaatse geldende bestemmingsplannen is dit niet mogelijk. Met het bestemmingsplan waar deze zaak over gaat wordt dit planologisch wel mogelijk gemaakt.

[appellant] woont aan de [locatie], ten noordoosten van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan omdat hij vreest dat het bestemmingsplan de bouw van woningen mogelijk maakt, waarin hij zich niet kan vinden.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bestemmingswijziging

3.       [appellant] betoogt dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Hij voert in dit verband aan dat specifieke bouwplannen van [initiatiefnemer] het uitgangspunt vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan, maar dat op grond van de planregels mogelijkheden bestaan om het plangebied ook op andere wijze in te richten en het bestemmingsplan in dit opzicht ook meer mogelijk maakt, wat volgens hem in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

3.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan gebaseerd is op een stedenbouwkundig plan voor woningen op de locatie aan de Singelstraat en de Weesperstraat. Op grond hiervan zijn bestemmingen en planregels vastgesteld voor die locatie. Volgens de raad wordt met het bestemmingsplan woningbouw mogelijk gemaakt die stedenbouwkundig passend is in de omgeving en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is aangesloten bij de specificaties van de bouwplannen van [initiatiefnemer]. In de planregels is in dit verband opgenomen dat maximaal 6 woningen gerealiseerd mogen worden binnen de bestemming "Wonen" en maximaal 2 binnen de bestemming "Gemengd". Uit de plantoelichting volgt verder dat wat betreft de woningen is aangesloten bij het algemene bebouwingsbeeld van de vesting en ook is op de verbeelding de maximale bouwhoogte en goothoogte voor de woningen opgenomen. Zo geldt voor de 4 rijwoningen aan de Singelstraat een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 6 m. Voor de twee-onder-één-kap-woning geldt een maximale bouwhoogte van 9 m en een maximale goothoogte van 5 m. Voor de mogelijkheid om het bestaande horecapand om te zetten naar maximaal 2 wooneenheden is op de verbeelding opgenomen dat hiervoor een maximale bouwhoogte geldt van 8 m en een maximale goothoogte van 5 m.

De Afdeling overweegt dat [appellant] niet heeft onderbouwd met welke planregels dan wel aanduidingen hij het niet eens is. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Parkeerdruk

4.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Volgens [appellant] heeft de raad op verkeerde wijze het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen berekend en is de raad ten onrechte uitgegaan van 10 extra parkeerplaatsen om in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen te voorzien. In dit kader voert [appellant] verder aan dat dagelijks ongeveer 11 auto’s geparkeerd staan langs het terrein van het stadscafé Gieling en deze 11 parkeerplaatsen vervallen door de bouw van de woningen. De raad heeft dit volgens hem ten onrechte niet betrokken bij het berekenen van de parkeerbehoefte als gevolg van het bestemmingsplan. Dit is volgens hem problematisch omdat in de huidige situatie er al een tekort is aan parkeergelegenheid in het gebied Weesperstraat-Singelstraat. De bestaande parkeerdruk zal volgens hem alleen maar toenemen.

4.1.    Uit paragraaf 5.7 van de plantoelichting volgt dat voor de berekening van de parkeerbehoefte ten behoeve van de 4 rijwoningen en een twee-onder-één-kap-woning is aangesloten bij de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". De minimale hoeveelheid parkeerplaatsen voor de 6 woningen bedraagt volgens de raad 7 en uitgaande van de gemiddelde kengetallen heeft de raad de parkeerbehoefte vastgesteld op 10 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen kunnen buiten het plangebied worden gerealiseerd. Verder blijkt uit de plantoelichting en de planregels dat ook rekening is gehouden met de benodigde parkeerplaatsen bij een eventuele herbestemming van het horecapand aan de Weesperstraat. Op grond van artikel 3.4.1. van de planregels wordt bij een wijziging van het bestaande gebruik ook hier de parkeernorm met behulp van de richtlijnen uit de CROW-publicatie 317 vastgesteld. Uit de plantoelichting en de planregels blijkt verder dat deze parkeervoorzieningen gerealiseerd kunnen worden op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden, ter plaatse van het huidige terras.

4.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant] niet heeft onderbouwd waarom  de raad niet heeft mogen aansluiten bij de gehanteerde kencijfers. Ook heeft hij niet onderbouwd dat de parkeerdruk in de omgeving zo is dat de parkeerbehoefte die het gevolg is van de realisatie van de woningen niet in de omgeving kan worden opgevangen. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat geen rekening is gehouden met 11 vervallen parkeerplaatsen, stelt de Afdeling vast dat die parkeerplaatsen zich bevinden op gronden die in eigendom zijn van [initiatiefnemer]. In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht dat ondanks het vervallen van deze 11 parkeerplaatsen in de omgeving voldoende parkeergelegenheid is, waarbij ook de mogelijkheid bestaat om gratis te parkeren.

Het betoog van [appellant] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

Het betoog faalt.

Vooringenomenheid

5.       [appellant] voert aan dat in ieder geval één raadslid zijn standpunt naar voren heeft gebracht, waaruit [appellant] opmaakt dat burgers niet gehoord hoeven te worden. Daarnaast zou een aantal raadsleden volgens [appellant] onvoldoende op de hoogte zijn van de situatie in Muiden, omdat zij zelf niet in Muiden wonen. Dit is duidelijk naar voren gekomen naar aanleiding van de politieke avond waar overigens ook maar een deel van de raad aanwezig was, aldus [appellant].

5.1.    Artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:

"Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

5.2.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat het besluit tot vaststelling van het plan met vooringenomenheid tot stand is gekomen.

De raad stelt zich op het standpunt dat de raadsvergadering en de besluitvorming heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de vereisten van de Gemeentewet. Al vanaf 2001 is voor het gehele perceel een bouwplan ontwikkeld. Uit paragraaf 7.1 van de plantoelichting volgt dat als reactie op het voorontwerpbestemmingsplan uit 2011 een groot aantal inspraakreacties van belanghebbende en omwonenden werd ingediend. Naar aanleiding van deze reacties is het plan toen op een paar punten aangepast. Bij vaststelling van het plan heeft de raad een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van omwonenden zijn betrokken.

In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het verbod van vooringenomenheid in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb is vastgesteld. Daarover overweegt de Afdeling dat de strekking van artikel 2:4 van de Awb niet is dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken, maar dat het erom gaat dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3156. Het betoog van [appellant] bevat geen aanknopingspunten die erop wijzen dat van dat soort problematiek sprake is geweest.

Het betoog van [appellant] dat tijdens een politieke avond een aantal raadsleden niet aanwezig was en een groot gedeelte van de raadsleden niet bekend is met de situatie in Muiden, is onvoldoende voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

91-966.