Uitspraak 202003724/2/R2


Volledige tekst

202003724/2/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Helmond en te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo (hierna gezamenlijk te noemen: [verzoeker] en anderen),

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 heeft het college het uitwerkingsplan "Luchen, deelgebied 3A" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen afzonderlijk beroep ingesteld.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2021, waar [verzoeker], [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. I.L. van Geel, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door A. Verbruggen en C. Terlou, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Woningstichting Compaen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De in geding zijnde gronden liggen in het gebied tussen de Burgemeester Termeerstraat en de Luchense Wetering in Mierlo. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groot Luchen", dat bij besluit van 14 december 2015 is vastgesteld, is aan deze gronden de bestemming "Woongebied - Uit te werken" toegekend. Deze bestemming moet in overeenstemming met de uitwerkingsregels van dat plan worden uitgewerkt. Het onderhavige uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan en voorziet in bouwmogelijkheden voor 68 woningen.

[verzoeker] en anderen wonen of hebben gronden in de directe nabijheid van het plangebied. Zij vrezen dat het plan tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat en in het bijzonder tot wateroverlast ter plaatse van hun gronden zal leiden. Zij hebben verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat het besluit wordt geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.

Ontvankelijkheid

3.       Het college stelt dat [verzoeker A] geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerp van het plan, zodat zijn beroep volgens het college niet-ontvankelijk is.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat de beroepen die zijn ingesteld door de andere verzoekers in elk geval ontvankelijk zijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek inhoudelijk te beoordelen.

Spoedeisend belang

4.       Op 6 oktober 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 16 woningen in het plangebied. [verzoeker] en anderen hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Nu nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van [verzoeker] en anderen is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat de voorzieningenrechter hierna zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Inhoudelijke beoordeling

5.       [verzoeker] en anderen hebben aan hun verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat het uitwerkingsplan onvoldoende waarborgen biedt om wateroverlast tegen te gaan. Volgens [verzoeker] en anderen is het waterhuishoudkundig rapport dat aan het plan ten grondslag is gelegd, niet deugdelijk. Zij voeren daartoe onder andere aan dat daarin onvoldoende rekening is gehouden met situaties van extreme neerslag met daarbij behorende overstromingen in het gebied. Ook is onvoldoende gemotiveerd wat de gevolgen voor de waterhuishouding in en buiten het plangebied zijn en waar en op welke wijze in waterberging is voorzien. Bovendien blijkt niet dat bij de beoordeling van de waterhuishouding is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en zijn hun belangen onvoldoende meegewogen ten aanzien van de geplande verplaatsing van de overstort naar de Luchense Wetering, aldus [verzoeker] en anderen. Het rapport gaat ook onvoldoende in op uitvoeringsaspecten in verband met de situering van de waterberging. [verzoeker] en anderen betogen daarnaast dat de waterberging in de regels van het uitwerkingsplan onvoldoende is geborgd. De in de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting is daartoe onvoldoende duidelijk, aldus [verzoeker] en anderen.

5.1.    Artikel 15.1 van het bestemmingsplan "Groot Luchen" bepaalt:

"De voor "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[….]"

Artikel 15.2 bepaalt:

"Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende regels:

[…]

j. bij het opstellen van het uitwerkingsplan dient de voor de uit te werken woongebieden benodigde waterberging verzekerd te zijn;

[…]"

Artikel 1.33 van de regels van het uitwerkingsplan geeft de volgende definitie van "hydrologisch neutraal ontwikkelen":

"het nemen van volledig compenserende maatregelen om afstromend hemelwater te verwerken waar het verharde oppervlak toeneemt of verhard oppervlak wordt afgekoppeld en hierbij de onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:

1. Hergebruik

2. Vasthouden/infiltreren

3. Bergen

4. Afvoeren naar oppervlaktewater

5. Afvoeren naar een rioolstelsel."

Artikel 6.2.6 (Maximale oppervlakte verhard oppervlak) luidt:

"Het verhard oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan:

a. 70% bij vrijstaande woningen;

b. 50% bij vrijstaand geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen;

c. 90% bij aaneengebouwde woningen;

d. 95% bij vier-onder-een-kapwoningen."

Artikel 9.1 (Strijdig gebruik) luidt:

"Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

[…]

c. Het toevoegen van verharding in strijd met het bepaalde in lid 9.2."

Artikel 9.2 (Voorwaardelijke verplichting waterberging) bepaalt:

"Alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3 tot en met 6 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

a. aangetoond dient te zijn dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater vanwege het toevoegen van verharding voorafgaand gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is in een waterberging met voldoende capaciteit, waarbij de waterberging na realisatie in stand moet worden gehouden danwel is voorzien in een gelijkwaardig alternatief;

b. aan het gestelde onder a wordt voldaan bij schriftelijke instemming van het Waterschap op een waterhuishoudkundig plan, waarin het bepaalde onder a is aangetoond, dan wel door schriftelijke instemming van het Waterschap op een gelijkwaardig alternatief;

c. de compensatie dient ten minste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden."

5.2.    In paragraaf 4.10 van de toelichting bij het uitwerkingsplan is ingegaan op de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling, waarin het uitwerkingsplan voorziet. Daarin wordt verwezen naar het waterhuishoudkundig rapport, dat op 10 april 2020 door Sweco is opgesteld en dat als bijlage 7 bij de toelichting van het uitwerkingsplan is opgenomen. In het rapport is onder meer de waterbergingsbehoefte, het ontwerp van de waterberging en de relatie van het plan met de omgeving uitgewerkt. De benodigde waterberging is in het rapport berekend op 2.076 m3.  Daarbij is volgens dat rapport niet alleen rekening gehouden met de toename van verhard oppervlak in het plangebied, maar ook met een worst-case situatie waarbij eveneens waterberging nodig zal zijn voor de onverharde gebieden in het plan, zodat in feite is uitgegaan van een volledige verharding van het plangebied. Ook is rekening gehouden met een toegenomen neerslag als gevolg van klimaatverandering. In het rapport is weergegeven waar de waterberging in het plangebied is voorzien. De voorziene statistische waterbergingscapaciteit is ongeveer 2.680 m3. Aan de hand van modelberekeningen zijn de gevolgen van de stedelijke ontwikkeling en de aanpassingen in het watersysteem voor de waterhuishouding onderzocht. Uit die berekeningen is gebleken dat de in het rapport genoemde aanpassingen in het watersysteem voldoende zijn om wateroverlast binnen en buiten het plangebied te voorkomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat in het waterhuishoudkundig rapport van onjuiste uitgangspunten of normen is uitgegaan en dat gelet op de in dat rapport berekende benodigde nieuwe waterberging in onvoldoende waterberging wordt voorzien.

Voor zover [verzoeker] en anderen aanvoeren dat de waterberging niet in de regels van het uitwerkingsplan is gewaarborgd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In artikel 15, aanhef en onder j, van de regels van het bestemmingsplan "Groot Luchen" staat dat bij het opstellen van het uitwerkingsplan de voor de uit te werken woongebieden benodigde waterberging verzekerd dient te zijn. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het de benodigde waterberging door middel van de in artikel 9.2 van de uitwerkingsregels opgenomen voorwaardelijke verplichting heeft beoogd te verzekeren. Ingevolge deze bepaling dient, kort gezegd, alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik worden genomen, aangetoond te zijn dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater vanwege het toevoegen van verharding voorafgaand gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en dat voorzien is in een waterberging met voldoende capaciteit. Hieraan wordt ingevolge het bepaalde onder b voldaan bij schriftelijke instemming van het Waterschap op een waterhuishoudkundig plan dan wel door een schriftelijke instemming van het Waterschap op een gelijkwaardig alternatief. Verder heeft het college gewezen op artikel 6.2.6 van de planregels, waarmee het door middel van een maximum verhardingspercentage per bouwperceel heeft beoogd regels te stellen aan het toevoegen van alle vormen van oppervlakteverharding. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het met artikel 9.2, aanhef en onder a en b, van de planregels heeft beoogd een voorwaardelijke verplichting op te nemen die verzekert dat er hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt als bedoeld in artikel 1.33 van de planregels, en dat een voorgenomen ontwikkeling daarom in overeenstemming moet zijn met het waterhuishoudkundig rapport, dat als bijlage 7 bij de toelichting van het uitwerkingsplan is opgenomen en waarmee het Waterschap reeds heeft ingestemd. In artikel 9.2 van de planregels is echter geen verwijzing naar dat waterhuishoudkundig rapport opgenomen, zodat het college in zoverre niet de volgens hem benodigde waterberging heeft verzekerd. Verder komt de in artikel 1.33 van de planregels opgenomen definitie van hydrologisch neutraal ontwikkelen, dat onder meer behelst het nemen van volledig compenserende maatregelen om afstromend hemelwater te verwerken waar het verharde oppervlak toeneemt of verhard oppervlak wordt afgekoppeld, anders dan de bedoeling was van het college, niet terug in de planregels en is dus zinledig. De voorzieningenrechter vraagt zich verder af of artikel 6.2.6 van de planregels ook betrekking heeft op verhardingen anders dan die ontstaan door bouwen, als bijvoorbeeld het aanbrengen van een erf- of wegverharding, zoals door het college is beoogd, nu deze bepaling staat onder de bouwregels en dus alleen lijkt te zien op het bouwen van bouwwerken en de daarmee gepaard gaande oppervlakteverhardingen.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het uitwerkingsplan wat betreft de waterhuishouding in strijd met artikel 15.2, aanhef en onder j, van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Groot Luchen" is vastgesteld en dat dat besluit daarom niet in stand zal blijven.

6.       Gelet op de conclusie over deze beroepsgrond, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een voorlopige beoordeling van de overige beroepsgronden.

Conclusie

7.       Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, verwacht dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt toegewezen.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 28 april 2020, waarbij het uitwerkingsplan "Luchen, deelgebied 3A" is vastgesteld;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van de bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd totaal bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd totaal bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021

842.