Uitspraak 202001793/1/A3


Volledige tekst

202001793/1/A3.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Buitenlandse Zaken,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2020 in zaak nr. 19/5127 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen,

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 heeft de minister de aanvragen van [wederpartij] voor Nederlandse paspoorten voor twee van zijn kinderen niet in behandeling genomen.

Bij besluit van 5 november 2018 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2018 vernietigd, het besluit van 23 november 2017 herroepen en de minister opgedragen om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van haar uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2020, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.T. van Maurik, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, zijn verschenen. Verder is ter zitting mr. R.Y. Reckers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en door de minister meegebracht als deskundige, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [wederpartij] bezit de Marokkaanse nationaliteit en heeft op 6 juni 1997 door naturalisatie ook de Nederlandse nationaliteit gekregen.

1.1.    Op 15 juli 1997 is [wederpartij] in Marokko naar Marokkaans recht getrouwd met [persoon A]. Dit huwelijk is niet ontbonden. Op 1 januari 2002 is hij in Marokko naar Marokkaans recht eveneens getrouwd met [persoon B]. Zij heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont in Marokko. Binnen laatstgenoemd huwelijk zijn op [geboortedatum] 2014 respectievelijk [geboortedatum] 2016 [kind 1] en [kind 2] geboren.

1.2.    Op 13 september 2017 heeft [wederpartij] zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] erkend bij aktes van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats]. Vervolgens heeft hij op 8 november 2017 bij de Nederlandse ambassade in Marokko twee aanvragen ingediend voor een Nederlands paspoort voor [kind 1] en [kind 2]. De minister heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat de erkenningen in de gemeente [woonplaats] vanwege het voortbestaan van het bigame huwelijk van [wederpartij] geen nationaliteitsrechtelijke gevolgen hebben en [kind 1] en [kind 2] daardoor niet de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, aldus de minister.

Aangevallen uitspraak

2.       Dat een man in Nederland tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn, betekent volgens de rechtbank niet dat de erkenning van binnen een bigaam huwelijk geboren kinderen in strijd met de openbare orde is. De wet geeft een limitatieve opsomming van situaties waarin een erkenning nietig of vernietigbaar is en een bigaam huwelijk is geen nietigheids- of vernietigingsgrond. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat een erkenning door een bigaam gehuwde man nietig is of nationaliteitsrechtelijke gevolgen ontbeert. Dit blijkt evenmin uit jurisprudentie van de Hoge Raad. De erkenning is daarom rechtsgeldig en de minister heeft de paspoortaanvragen dus ten onrechte niet in behandeling genomen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.       De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de erkenning rechtsgeldig is, omdat een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde, in het algemeen nietig is. Een bigaam huwelijk is in Nederland verboden en daardoor in strijd met de openbare orde. Het kan volgens de minister niet zo zijn dat een in het buitenland door de geboorte uit een bigaam huwelijk tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen vader en zonen, die op grond van Nederlands recht niet voor erkenning vatbaar is, binnen het Nederlandse rechtsstelsel wel tot stand zou kunnen komen als gevolg van een in Nederland gepleegde rechtshandeling, zoals in dit geval erkenning. Uit het bij wetswijziging van 1 april 2014 vervallen van het erkenningsverbod voor gehuwde mannen, volgt niet dat de wetgever heeft beoogd een rechtsstelsel te faciliteren waarin sprake is van verschillende huwelijkspartners. Evenmin heeft de wetgever beoogd verschillende huwelijkssituaties te faciliteren door de gevolgen van die huwelijken zonder meer te aanvaarden. Ook uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942, volgt tot slot dat de erkenning van een kind door een bigaam gehuwde man in strijd is met de openbare orde, aldus de minister.

Het wettelijk kader

4.       Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       Artikel 9 van de Paspoortwet bepaalt kort samengevat dat iedere Nederlander recht heeft op een nationaal paspoort. Voor het verkrijgen van een nationaal paspoort is het noodzakelijk dat de aanvrager het Nederlanderschap bezit. Tussen partijen is in geschil of de kinderen van [wederpartij] het Nederlanderschap hebben verkregen.

6.       De rechtbank heeft vastgesteld dat het bigame huwelijk van [wederpartij] onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Niet in geschil is dat dit eraan in de weg staat dat zijn kinderen het Nederlanderschap van rechtswege bij hun geboorte hebben verkregen op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).

7.       Volgens het thans geldende recht vormt het bigame huwelijk van [wederpartij] echter geen beletsel bij het verkrijgen van het Nederlanderschap door de kinderen. Artikel 4, tweede lid, van de RWN bepaalt dat de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend, Nederlander wordt. Erkenning is een familierechtelijke rechtshandeling die gericht is op het doen ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen een ouder en een kind.

[wederpartij] heeft op 13 september 2017 overeenkomstig artikel 1:203, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn kinderen bij aktes van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats], erkend. Artikel 1:204, eerste lid, van het BW geeft een opsomming van gevallen waarin een erkenning nietig is. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat een bigaam huwelijk niet als nietigheidsgrond voorkomt in die opsomming. Daarbij past niet dat, in aanvulling op de in artikel 1:204, eerste lid, van het BW opgesomde nietigheidsgronden, een erkenning ook op grond van artikel 3:40, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 3:59, van het BW nietig zou kunnen zijn wegens strijd met de openbare orde, zoals de minister heeft betoogd. Artikel 3:40, eerste lid, van het BW bepaalt dat een rechtshandeling die in strijd is met de openbare orde nietig is, maar dit artikel is op grond van artikel 3:59 van het BW alleen buiten het vermogensrecht van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtshandeling of rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel waaraan in afstammingskwesties groot belang moet worden gehecht, verzet de aard van de rechtshandeling zich ertegen dat een erkenning ook nietig is wegens strijd met de openbare orde en niet alleen op gronden zoals genoemd in artikel 1:204, eerste lid, van het BW. Artikel 1:204, eerste lid, van het BW vormt aldus een bijzondere regeling ten opzichte van artikel 3:40, eerste lid, van het BW. Bovendien is strijd met de openbare orde niet altijd eenvoudig vast te stellen en is in artikel 1:205, tweede lid, van het BW bepaald dat voor het daar genoemde geval de strijd met de openbare orde een grond voor vernietiging is. Vergelijk de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:617, onder 5.6.

Anders dan de minister betoogt, leidt de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942, niet tot een ander oordeel. In die beslissing was sprake van een situatie waarbij het tweede huwelijk niet meer polygaam was omdat het eerste huwelijk inmiddels was ontbonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat die ontbinding niet meebrengt dat een voor de ontbinding uit het tweede huwelijk geboren kind op grond van artikel 3, eerste lid, van de RWN Nederlander wordt. Vervolgens heeft de Hoge Raad erop gewezen dat het kind op grond van artikel 4 van de RWN wel Nederlander kan worden als de inmiddels niet meer polygaam gehuwde vader het kind erkent. De Hoge Raad heeft daarmee geen oordeel gegeven over de vraag of een erkenning door een nog wel bigaam gehuwde vader niet mogelijk en daarmee nietig is.

Gelet op het voorgaande is de opsomming in artikel 1:204, eerste lid, van het BW limitatief en leidt strijd met de openbare orde niet tot nietigheid van een erkenning. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de erkenningen rechtsgeldig zijn en dat de kinderen daarmee het Nederlanderschap hebben verkregen. Dat betekent dat de minister de paspoortaanvragen ten onrechte niet in behandeling heeft genomen.

Het betoog faalt.

Slotsom

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat de minister binnen vier weken de gevraagde paspoorten alsnog moet verstrekken.

9.       De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat van de minister van Buitenlandse Zaken een griffierecht van € 532,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

582-960.

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Artikel 9 van de Paspoortwet

1.       Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.

2.       In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

Artikel 3, eerste lid, van de RWN

Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.

Artikel 4, tweede lid, van de RWN

Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.

Artikel 1:33 van het BW

Een persoon kan tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden zijn.

Artikel 1:203, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW

Erkenning kan geschieden: bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand.

Artikel 1:204, eerste lid, van het BW

De erkenning is nietig, indien zij is gedaan:

a.       door een persoon die krachtens artikel 41 geen huwelijk met de moeder mag sluiten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen geregistreerd partnerschap met de moeder mag aangaan;

b.       door een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt;

c.       indien het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder of de vader;

d.       zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder;

e.       terwijl er twee ouders zijn.

Artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder e, van het BW (vervallen per 1 april 2014)

De erkenning is nietig, indien zij is gedaan: door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwd man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.

Artikel 1:205, tweede lid, van het BW

Het openbaar ministerie kan wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is, vernietiging van de erkenning verzoeken.

Artikel 3:40, eerste lid, van het BW

Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig.

Artikel 3:59 van het BW

Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel [artikelen 3:32 tot en met 3:59] overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Artikel 10:32, aanhef en onder a, van het BW

Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk: reeds gehuwd was of een geregistreerd partnerschap had gesloten met een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezat of zelf de Nederlandse nationaliteit bezat of in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, tenzij het eerder gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap is ontbonden of nietig verklaard.

Artikel 10:100, eerste lid, aanhef onder c, van het BW

Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:

de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel 10:101, eerste lid, van het BW

Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.

Artikel 237, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

1°. hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat;

2°. hij die een huwelijk aangaat, wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat.