Uitspraak 202000193/1/R2


Volledige tekst

202000193/1/R2.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Breda,

2.       Islamitische Stichting Nederland Yeni Breda (hierna: de Stichting), gevestigd te Breda,

3.       [appellant sub 3], wonend te Breda,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 december 2019 in zaken nrs. 19/5042, 19/5043, 19/5065 19/5083 in het geding tussen:

[appellant sub 3],

[partij A] en [partij B], beiden wonend te Breda,

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft het college aan de Stichting een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een moskee op het perceel aan de Vlaanderenstraat 1 te Breda (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 2 december 2019 heeft de rechtbank de door [partij A] en [partij B] en [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en de Stichting hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] en [partij A] (hierna: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 3] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college en de Stichting hebben zienswijzen naar voren gebracht.

Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het college aan de Stichting opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een moskee op het perceel.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 3] en [partij] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en de Stichting hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A. Onderwater-Sacharias en mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te 's-Hertogenbosch, en [partij], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener te Assen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De Stichting is eigenaar van het perceel. Op 18 februari 2019 heeft de Stichting een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een moskee naast het voormalige politiebureau op het perceel.

Ter plaatse geldt onder meer het bestemmingsplan "Hoge Vucht" (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rusten op grond van dit bestemmingsplan de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met die laatste bestemming, omdat op gronden met die bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd. Verder is de koepel van de moskee hoger dan op grond van de bij de bestemming "Maatschappelijk" behorende bouwregels is toegestaan.

Teneinde het bouwplan te kunnen realiseren, heeft het college de gevraagde vergunning aan de Stichting verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in het rapport "Ruimtelijke onderbouwing 'Vlaanderenstraat 1, Moskee', gemeente Breda" van 11 april 2019, aangepast op 25 juli 2019 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). De ruimtelijke onderbouwing is aan het besluit van 27 augustus 2019 ten grondslag gelegd.

2.       De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep [appellant sub 3]

3.       [appellant sub 3] heeft op de zitting het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingetrokken. Haar beroep tegen het besluit van 2 juni 2020 handhaaft zij wel.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat met het bouwplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, zodat het besluit van 27 augustus 2019 een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die nieuwe stedelijke ontwikkeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende onderbouwd dat er behoefte is aan de realisatie van een nieuwe moskee. Daarover heeft de rechtbank overwogen dat beëindiging van het gebruik van de bestaande moskee aan de Bouwerijstraat 8 in Breda onzeker is, zodat niet kan worden geoordeeld dat een bestaande functie en behoefte worden verplaatst met het realiseren van een nieuwe moskee. Voor zover wordt gesteld dat behoefte bestaat aan meer ontmoetingsruimtes, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien hoe die omstandigheid bijdraagt aan de behoefte aan een nieuwe moskee, omdat volgens de aanvraag in de nieuwe moskee geen nieuwe ontmoetingsruimtes worden gerealiseerd. Daarvoor wordt het naastgelegen voormalige politiebureau gebruikt. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover er al sprake is van een verplaatsing van een bestaande functie, niet is onderbouwd waarom er behoefte is aan een grotere gebedsruimte dan in de moskee aan de Bouwerijstraat 8. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het aantal bidplaatsen in de nieuw te bouwen moskee is afgenomen ten opzichte van het aantal bidplaatsen in de bestaande moskee. Ook heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) in de beschrijving bij het bestreden besluit tot uitdrukking moet komen dat de behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing niet dat de behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod. Dit klemt volgens de rechtbank te meer omdat de Stichting heeft erkend dat de nieuwe moskee ook in het voormalige naastgelegen politiebureau zou kunnen worden gehuisvest.

De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro opgenomen verantwoordingsplicht, zodat de rechtbank ook niet kan beoordelen of het college in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen verlenen.

Hoger beroepen

Het besluit van 19 juli 2017

5.       Het college en de Stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een op 19 juli 2017 aan de Stichting verleende omgevingsvergunning is ingetrokken. Deze vergunning is verleend voor het verbouwen van het naastgelegen voormalig politiebureau tot cultureel centrum/moskee en het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse van de bestemming "Groen" en is volgens het college en de Stichting niet ingetrokken.

5.1.    Op de zitting is vastgesteld dat de op 19 juli 2017 verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is en niet is ingetrokken. De rechtbank heeft weliswaar ten onrechte overwogen dat de bij besluit van 19 juli 2017 verleende vergunning is ingetrokken, maar niet is gebleken dat dit gevolgen heeft gehad voor de verdere beoordeling van rechtbank. Dit hoeft dus ook niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak te leiden.

De ladder voor duurzame verstedelijking

6.       Het college en de Stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 27 augustus 2019 is genomen in strijd met de verantwoordingsplicht uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zij voeren aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling, zodat de daarin opgenomen verantwoordingsplicht niet van toepassing is. Het college en de Stichting stellen in dat verband dat het bruto-vloeroppervlakte (hierna: bvo) van het voorziene gebouw ongeveer 622,5 m2 is, waarvan ongeveer 454,5 m2 is gelegen binnen de bestemming "Groen" en ongeveer 168 m2 binnen de bestemming "Maatschappelijk". Volgens hen is zowel de bouw als het beoogde gebruik van de voorziene moskee in overeenstemming met de bestemming "Maatschappelijk". Onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, stellen zij dat onbenutte planologische mogelijkheden die in het bestemmingsplan bij recht zijn voorzien, moeten worden betrokken bij de vraag in hoeverre de omgevingsvergunning, in vergelijking met het bestemmingsplan, in planologisch opzicht voorziet in een uitbreiding van het ruimtebeslag en een functiewijziging.

6.1.    [partij] stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling tussen partijen niet in geschil was tijdens de procedure bij de rechtbank. Een kwestie waarover de rechtbank zich niet heeft uitgelaten omdat deze tussen partijen niet in geschil was, wordt volgens [partij] door de Afdeling niet beoordeeld.

De Afdeling overweegt dat de Stichting geen beroep had ingesteld tegen het voor haar aanvankelijk gunstige besluit van 27 augustus 2019 tot verlening van een omgevingsvergunning. Omdat de rechtbank dat besluit bij uitspraak van 2 december 2019 heeft vernietigd en daarmee voor de Stichting voor het eerst belang bij het instellen van een rechtsmiddel is ontstaan, mag de Stichting in hoger beroep aanvoeren dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog van de Stichting en daarom ook het betoog van het college maken dan ook deel uit van de omvang van het geschil dat de Afdeling moet beslechten.

6.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen"

Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt: "Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Bro van overeenkomstige toepassing."

6.3.    In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling onder 6.3 overwogen dat een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel moet zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bvo kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bvo groter dan 500 m2, moet deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Het oppervlak van het terrein waarop het bouwplan betrekking heeft bedraagt meer dan 1000 m2. Het bouwplan betreft de bouw van een moskee op dit terrein met een oppervlakte van 621 m2 bvo verdeeld over de begane grond en eerste verdieping. Omdat het bouwplan ziet op de bouw van een moskeegebouw met een bvo groter dan 500 m2, gaat het om een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Dat is op zichzelf ook niet in geschil.

6.4.    De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de voorgenomen ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang worden beoordeeld welke planologisch beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan en in hoeverre het plan, eveneens in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging. Bij deze vergelijking moeten de onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat daarbij hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen. Wat in de overzichtsuitspraak op dit punt is overwogen over een door een gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan is in beginsel ook van toepassing op een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo.

6.5.    Het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen".

Op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" rusten de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bebouwingspercentage terrein: 50%" en "maximum bouwhoogte: 8 m".  Ingevolge artikel 10.1 van de planregels zijn de als "Maatschappelijk" aangewezen gronden onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. In de planregels wordt daaronder verstaan voorzieningen voor welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

Op gronden met de bestemming "Groen" mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan ziet op bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 453 m2 bvo op gronden met de bestemming "Groen". Deze gronden zijn nu onbebouwd. Onbenutte planologische mogelijkheden zijn bij de gronden met de bestemming "Groen" niet aan de orde. In zoverre ziet het bouwplan op extra beslag op de ruimte.

Op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" is wel sprake van onbenutte planologische mogelijkheden. De van het bouwplan op de gronden met deze bestemming deel uitmakende bebouwing met een oppervlakte van ongeveer 168 m2 past hierbinnen. Hoewel de Stichting en het college zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat gezien de ruime maatschappelijke bestemming ter plaatse gebruik ten behoeve van een moskee is toegestaan, neemt dit niet weg dat het bouwplan als geheel de bouw betreft van een nieuwe moskee met een oppervlakte van 621 m2 bvo op een terrein van 1000 m2, waarvan een substantieel deel - 453 m2 bvo - is voorzien op onbebouwde gronden met de bestemming "Groen". De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat het bouwplan in dit geval een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De rechtbank heeft artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro dan ook terecht van toepassing geacht.

6.6.    Het betoog van de Stichting slaagt niet.

6.7.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om het betoog van het college over een nieuwe stedelijke ontwikkeling te bespreken.

7.       Het college en de Stichting betogen subsidiair, indien artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wel van toepassing is, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de behoefte aan een nieuwe moskee onvoldoende is verantwoord. Zij stellen in dit verband dat in de procedure bij de rechtbank aan de hand van foto's duidelijk is aangegeven dat de huidige moskee aan de Bouwerijstraat 8 niet voldoet en dat er behoefte is aan een modern, energiezuinig gebouw met betere voorzieningen, toegankelijkheid en efficiëntere bidplaatsen. Ook is er behoefte aan een geschikte gebedsruimte met voldoende ontmoetingsruimten op een locatie waar ook culturele activiteiten kunnen plaatsvinden. Die culturele activiteiten kunnen plaatsvinden in het naastgelegen voormalige politiebureau. De Stichting heeft daarom enkele jaren geleden het perceel in eigendom verworven om in overleg met de gemeente verplaatsing van de moskee aan de Bouwerijstraat 8 naar het perceel mogelijk te maken. Volgens het college en de Stichting heeft de rechtbank voor haar oordeel over de behoefte ten onrechte relevant geacht dat beëindiging van de huidige moskee onzeker is en de gebedsruimte van de nieuwe moskee groter wordt, terwijl het aantal bidplaatsen afneemt. Deze omstandigheden zijn volgens hen niet doorslaggevend voor de vraag of de behoefte aan de nieuwe moskee voldoende is verantwoord. Op de zitting hebben zij erop gewezen dat uit het aanvraagformulier en de ruimtelijke onderbouwing kan worden afgeleid dat het bouwplan is gericht op verplaatsing van de bestaande moskee en dat beëindiging van de moskee aan de Bouwerijstraat 8 alleen al daarom vaststaat.

Verder brengt de Stichting naar voren dat verplaatsing van de moskee inmiddels een gegeven is. Zij wijst in dat verband op de leveringsakte van het pand aan de Bouwerijstraat 8.

7.1.    Zoals de Afdeling in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft overwogen, is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Deze bepaling is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

7.2.    In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de huidige locatie van de moskee zich bevindt aan de Bouwerijstraat 8. Daar zijn een gebedsruimte en een enkele ontmoetingsruimte aanwezig. De Stichting heeft behoefte aan meer ontmoetingsruimten om flexibeler in te kunnen spelen op vraag naar en aanbod van cursussen, specifieke lessen, zoals muziek, en cito-begeleiding van kinderen. Dat is niet mogelijk op de huidige locatie. De locatie aan de Vlaanderenstraat 1 is daarvoor volgens de ruimtelijke onderbouwing een goed alternatief. In het besluit van 27 augustus 2019 wordt benadrukt dat de verhuizing is ingegeven door een behoefte aan vermeerdering van het aantal ontmoetingsruimten. Het aanbod aan cursussen en lessen kan na de verhuizing worden uitgebreid. Verder wordt erop gewezen dat de gebedsruimte wordt vergroot, omdat hiervoor oppervlakte voorhanden is. Daarmee kan de behoefte daaraan op religieuze feestdagen, wanneer de meeste gelovigen een gebedsdienst bijwonen, beter worden gefaciliteerd.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat een verplaatsing van de bestaande moskee niet vast staat, zodat niet kan worden geoordeeld dat een bestaande functie en behoefte worden verplaatst door het realiseren van de nieuwe moskee. De door de Stichting gestelde omstandigheid dat het pand aan de Bouwerijstraat 8 is verkocht en in de leveringsakte vervolgens een verplichting is opgenomen om het gebruik van het pand als moskee te beëindigen op straffe van een boete, laat onverlet dat beide locaties in planologisch opzicht kunnen worden gebruikt als moskee. Het aanvraagformulier en de ruimtelijke onderbouwing, behorende bij de verleende omgevingsvergunning, kunnen niet dienen als waarborg dat het gebruik van het pand aan de Bouwerijstraat 8 als moskee wordt beëindigd. Alleen al hierom overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat niet is voldaan aan de uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voortvloeiende verplichting om de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling in het besluit van 27 augustus 2019 te onderbouwen.

De betogen slagen niet.

Bestuurlijke lus?

8.       Het college en de Stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een bestuurlijke lus toe te passen. Volgens hen had de rechtbank beter moeten motiveren waarom daar in dit geval van is afgezien.

8.1.    De rechtbank heeft overwogen dat zij, gelet op de complexiteit van de verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, geen aanleiding ziet om een bestuurlijke lus toe te passen. Verder kan volgens de rechtbank niet uitgesloten worden dat nader onderzoek vereist is om invulling te kunnen geven aan de verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, zodat de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld, onzeker is.

Het toepassen van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen geen ruimte te zien de zaak finaal te beslechten. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank gehouden was een bestuurlijke lus toe te passen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4061, onder 4.1.

De betogen slagen niet.

Conclusie over de hoger beroepen

9.       Het hoger beroep van het college en de Stichting is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Beroepen tegen het besluit van 2 juni 2020

Inleiding

10.     Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het college aan de Stichting opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een moskee op het perceel. Het besluit van 2 juni 2020 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 18 mei 2020 de ruimtelijke onderbouwing aangepast wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is de situatietekening parkeren U.05 aan de bij het besluit behorende bijlagen toegevoegd. Verder is in het besluit van 2 juni 2020 als voorschrift opgenomen dat de gebedsruimte aan de Vlaanderenstraat 1 pas in gebruik mag worden genomen als het gebruik van de (gebedsruimte in de) moskee aan de Bouwerijstraat 8 is gestaakt en gestaakt blijft.

[appellant sub 3] en [partij] wonen in de omgeving van het perceel. Ze zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juni 2020. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door het bouwplan.

De ladder voor duurzame verstedelijking

11.     [appellant sub 3] en [partij] betogen dat de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling ook in het besluit van 2 juni 2020 onvoldoende onderbouwd is en dat daarmee niet is voldaan aan de verplichting die uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voortvloeit. Zij voeren aan dat de in de aangepaste ruimtelijke onderbouwing gestelde behoefte aan een nieuwe moskee niet reëel is. Dat kan onder meer worden afgeleid uit de omstandigheid dat de op 19 juli 2017 verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van het voormalige politiebureau al een gebedsruimte, ontmoetingsruimten en andere gemeenschappelijke ruimten mogelijk maakt. In de aangepaste ruimtelijke onderbouwing is niet met gegevens onderbouwd waarom het op 19 juli 2017 vergunde bouwplan niet al voorziet in de gestelde behoefte. [appellant sub 3] brengt in dit verband ook naar voren dat voor het eerst als reden voor het bouwplan wordt aangevoerd dat behoefte is aan een tweede gebedsruimte voor vrouwelijke bezoekers. Volgens haar wordt de moskee niet door vrouwen bezocht, zodat kan worden volstaan met de gebedsruimte in het voormalige politiebureau.

[appellant sub 3] en [partij] stellen verder dat in het bouwplan niet is gewaarborgd dat onnodig een tweede moskee wordt gebouwd. Het nieuw opgenomen voorschrift, waarin is bepaald dat de gebedsruimte pas in gebruik mag worden genomen als het gebruik van de moskee aan de Bouwerijstraat 8 is gestaakt en gestaakt blijft, is daarvoor onvoldoende, omdat het gebouw er dan al staat.

11.1.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 11, beoordeelt de Afdeling, indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven en aan de hand daarvan, of de beschrijving van de behoefte in de toelichting, dan wel in de documenten waarnaar in de toelichting ter beschrijving van deze behoefte wordt verwezen, niet zo gebrekkig is of zulke leemten in kennis of onjuistheden vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Hierbij acht de Afdeling van belang of een appellant voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de beschrijving van de behoefte naar voren heeft gebracht. Dit is ook van toepassing als een omgevingsvergunning, die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo, een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

11.2.  In paragraaf 3.1 van de aan het besluit van 2 juni 2020 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is beschreven dat de Turkse moslimgemeenschap in Breda, bestaande uit ongeveer 3000 mensen, gebruik maakt van de moskee aan de Bouwerijstraat 8. Iedere vrijdag bezoeken ongeveer 200 mensen de moskee voor het vrijdagmiddaggebed. Op religieuze feestdagen en tijdens andere religieuze evenementen bezoeken ongeveer 350 mensen de moskee. In bijlage 8 van de ruimtelijke onderbouwing is een plattegrond van de gebedsruimte aan de Bouwerijstraat opgenomen. Die gebedsruimte telt ongeveer 208 bidplaatsen en heeft een oppervlakte van in totaal 231,28 m2 bvo. Er is geen aparte bidruimte voor vrouwen. De bidruimte kan ten behoeve van bidplaatsen voor vrouwen worden gesplitst door middel van een schuifwand, maar dat gaat ten koste van het aantal bidplaatsen dat voor mannen beschikbaar is. Tijdens het vrijdagmiddaggebed en religieuze feestdagen is er wegens een gebrek aan ruimte geen gelegenheid voor vrouwen om te bidden. In de omliggende gemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom heeft de Turkse moslimgemeenschap de beschikking over gebedsruimten die aanzienlijk groter zijn dan de gebedsruimte in Breda. De maatschappelijke en culturele activiteiten van de Stichting vinden plaats in het bestaande gebouw aan de Vlaanderenstraat. Op de locatie Bouwerijstraat wordt alleen gebruik gemaakt van de gebedsruimte. De huidige moskee aan de Bouwerijstraat 8 is gedateerd en in slechte staat. Op het naastgelegen terrein was tot 2013 een multicultureel centrum van de gemeente, De Incom, gevestigd, die vanuit de moskee binnendoor bereikt kon worden. De Stichting gebruikte dat pand voor culturele activiteiten. Nadat het multicultureel centrum in 2013 werd gesloopt, ontstond de situatie dat de activiteiten op verschillende locaties plaatsvonden. Dit was geen wenselijke situatie en de Stichting is toen op zoek gegaan naar alternatieve huisvesting. Begin 2017 heeft de Stichting het voormalige politiebureau en de aangrenzende gronden gekocht. Aanvankelijk was het voornemen om het voormalige politiebureau te verbouwen en in gebruik te nemen als gebedsruimten en een nieuw deel aan te bouwen voor ontmoetingsruimten, maar daar is om financiële redenen van afgezien. Nadien is ervoor gekozen om nieuwbouw te realiseren voor de gebedsruimten. Alle maatschappelijke en culturele activiteiten die tot 2013 in De Incom werden georganiseerd, zijn nu in het voormalige politiebureau ondergebracht. Daar is geen sprake van leegstand. De moskee aan de Bouwerijstraat doet uitsluitend als gebedsruimte dienst. Het bouwplan aan de Vlaanderenstraat voorziet in 187 bidplaatsen op de begane grond en 76 bidplaatsen op de eerste etage. Deze 263 bidplaatsen voldoen aan de huidige maatvoeringseisen en zijn ruimer dan de bidplaatsen op de locatie Bouwerijstraat 8. Met 58 extra bidplaatsen is het mogelijk om mannen en vrouwen apart te laten deelnemen aan het vrijdagmiddaggebed en het gebed tijdens religieuze feestdagen. Hiermee wordt volgens de ruimtelijke onderbouwing voorzien in een behoefte van de Turkse gemeenschap in Breda. Verder wordt er in de ruimtelijke onderbouwing op gewezen dat het pand aan de Bouwerijstraat 8 is verkocht en de nieuwe eigenaar voornemens is om de locatie te herontwikkelen tot woningbouw, zodat niet hoeft te worden gevreesd voor leegstand. Het college heeft ter zitting toegelicht dat instemmend is besloten op een principeverzoek om die woningbouwplannen te verwezenlijken. De Stichting heeft tijdens de zitting erop gewezen dat zij vanaf 31 december 2020 niet langer eigenaar is van het pand aan de Bouwerijstraat 8, maar dat met de nieuwe eigenaar is afgesproken dat het gebruik van het pand mag worden voortgezet totdat het besluit van 2 juni 2020 onherroepelijk is.

11.3.  Over de stelling van [appellant sub 3] en [partij] dat in het bouwplan niet is gewaarborgd dat onnodig een tweede moskee wordt gebouwd, overweegt de Afdeling dat uit de voorschriften van het besluit van 2 juni 2020 volgt dat de nieuwe gebedsruimte aan de Vlaanderenstraat 1 pas in gebruik mag worden genomen als het gebruik van de (gebedsruimte in de) moskee op de locatie Bouwerijstraat 8 is gestaakt en gestaakt blijft. De Afdeling acht de situatie dat het bouwplan wordt uitgevoerd en de Stichting haar activiteiten aan de Bouwerijstraat 8 zal voortzetten niet aannemelijk.

Verder volgt de Afdeling niet de betogen van [appellant sub 3] en [partij] dat de behoefte aan een nieuwe moskee in Breda niet reëel is en dat het besluit van 2 juni 2020 in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In de aan dit besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is namelijk beschreven dat de activiteiten van de Stichting zijn gericht op de Turkse moslimgemeenschap in Breda, bestaande uit ongeveer 3000 mensen, die gebruikmaken van de moskee aan de Bouwerijstraat 8. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met die beschrijving aannemelijk gemaakt dat er behoefte is aan grotere gebedsruimten en concentratie van alle voorzieningen van de Stichting op één locatie. Dat het op 19 juli 2017 vergunde bouwplan voor het voormalige politiebureau nooit is uitgevoerd, wat daarvan de reden ook is, laat onverlet dat die behoefte bestaat. Dat, zoals [appellant sub 3] stelt, de bestaande moskee niet door vrouwen wordt bezocht, of dat nu waar is of niet, betekent ook niet dat er geen behoefte kan zijn aan grotere gebedsruimten, waarbij zowel voor mannen als vrouwen voldoende bidplaatsen beschikbaar zijn. Verder overweegt de Afdeling, anders dan [appellant sub 3] en [partij] stellen, dat niet aannemelijk is dat de eerste verdieping van het voormalige politiebureau ook zal worden gebruikt als gebedsruimte. Daarbij is van belang dat behoefte bestaat aan zowel een gebedsruimte als ontmoetingsruimtes en dat het voormalige politiebureau feitelijk wordt gebruikt voor de maatschappelijke en culturele activiteiten van de Stichting. Verder heeft de Stichting op de zitting toegezegd dat het voormalige politiebureau alleen zal worden gebruikt voor de functies als opgenomen in bijlage 8 van de ruimtelijke onderbouwing en niet zal worden gebruikt als gebedsruimte.

11.4.  Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de beschrijving van de behoefte in de aangepaste ruimtelijke onderbouwing niet zo gebrekkig is of zulke leemten in kennis of onjuistheden vertoont dat het college zich hierop niet heeft mogen baseren. Het college heeft in het besluit van 2 juni 2020 voldoende gemotiveerd dat er behoefte bestaat aan de vergunde moskee. Daarmee heeft het college voldaan aan de verantwoordingsplicht die uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voortvloeit.

De betogen slagen niet.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

12.     [appellant sub 3] betoogt dat het bouwplan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. Zij voert in dat verband aan dat het onjuist is dat alle bouwkosten hoofdzakelijk door donaties van de leden van de Stichting worden gedekt. Er is slechts een klein bedrag gedoneerd. Volgens [appellant sub 3] werd het bedrag aan verworven donaties eerder op de website van de Stichting getoond, maar is dat nu niet meer het geval.

12.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan in het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik een betoog over de uitvoerbaarheid van het project, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:354. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het bouwplan niet uitvoerbaar is omdat onvoldoende inzicht is geboden in de verworven donaties.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

13.     [partij] betoogt dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare parkeerdrukte in de omgeving van het perceel. Hij voert in dat verband aan dat het college de daadwerkelijke parkeerdrukte niet heeft onderzocht en alleen heeft gekeken naar de geldende parkeernormen. In het aan het besluit van 2 juni 2020 ten grondslag liggende parkeeronderzoek staat dat op vrijdagmiddag 196 mensen de moskee aan de Bouwerijstraat bezoeken, maar niet is onderzocht hoeveel daarvan met de auto komen. Bovendien is het parkeeronderzoek volgens [partij] niet representatief, omdat de meetmomenten plaatsvonden in een vakantieperiode. Ook wordt er in het parkeeronderzoek op gewezen dat bij piekdrukte tijdens een evenement wordt uitgeweken naar andere locaties waarover afspraken zijn gemaakt, maar dat dit verder niet is onderbouwd. Verder stelt [partij] dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat de parkeerplaatsen op eigen terrein voldoen aan de in artikel 2 van het ter plaatse ook geldende "Parapluplan parkeren 2017" (hierna: het paraplubestemmingsplan) opgenomen maatvoeringseisen. In de huidige situatie is al sprake van een parkeertekort. Door de bouw van een moskee zal volgens [partij] dat tekort alleen maar toenemen.

13.1.  Waar [partij] impliceert dat het bouwplan rekening moet houden met het bestaande parkeertekort in de omgeving van het perceel, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan doorgaans buiten beschouwing worden gelaten.

In de bestaande situatie zijn er 10 parkeerplaatsen aan de voorzijde van het voormalige politiebureau aanwezig. Op de zitting is vastgesteld dat deze parkeerplaatsen uitsluitend bestemd zijn voor bezoekers van het gebouw, waarin het politiebureau was gehuisvest. Het bouwplan voorziet in de aanleg van 56 nieuwe parkeerplaatsen op eigen terrein.

Ingevolge artikel 2, onder c, van de regels van het paraplubestemmingsplan wordt het benodigde aantal parkeerplaatsen vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid, de herijking uit 2013 en de wijzigingen daarvan. In de ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat op grond van het gemeentelijke parkeerbeleid voor zowel de gebedsruimte in het nieuwe gebouw als de ontmoetingsruimte in het bestaande gebouw in totaal 64 parkeerplaatsen nodig zijn. Niet in geschil is dat met 66 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. Verder volgt uit de bij het besluit van 2 juni 2020 behorende situatietekening U.05 dat de parkeerplaatsen op eigen terrein een afmeting hebben van 2,5 m bij 5,5 m of 6 m en daarmee voldoen aan de in het paraplubestemmingsplan opgenomen maatvoeringseisen.

In opdracht van het college zijn de bezoekersaantallen van de gebedsruimte aan de Bouwerijstraat geteld om een beeld te krijgen van de bezetting van de voorziene moskee op het perceel. Uit de tellingen komt naar voren dat de vrijdagmiddag met 196 bezoekers voor het vrijdagmiddaggebed het drukste moment van de week is. In het rapport "Parkeeronderzoek Vlaanderenstraat e.o. Breda" van 8 augustus 2019, opgesteld door adviesbureau Dufec (hierna: het parkeeronderzoek), is verslag gedaan van het onderzoek naar de parkeercapaciteit en -druk op loopafstand binnen een straal van 300 m van het perceel. De meetmomenten waren drie vrijdagmiddagen in de maanden juni en juli. De conclusie van het parkeeronderzoek is dat dan gemiddeld minder dan de helft van de 411 beschikbare parkeerplaatsen op loopafstand van het perceel bezet zijn. Het college heeft in het besluit van 2 juni 2020 en tijdens de zitting toegelicht dat de extra parkeerdruk bij incidentele religieuze evenementen, zoals de viering van het Suikerfeest, en bij het organiseren van een braderie kan worden opgevangen door afspraken te maken met derden omtrent het dan beschikbaar komen van aanvullende parkeerfaciliteiten. Het college heeft erop gewezen dat met het Vitalis College aan de Hamdijk al afspraken zijn gemaakt om in die gevallen gebruik te mogen maken van de parkeerplaatsen op hun terrein.

Anders dan [partij] stelt, ziet de Afdeling, gelet op het aantal bezoekers van de moskee en het aantal beschikbare parkeerplaatsen, geen aanleiding voor het oordeel dat ook onderzoek had moeten worden gedaan naar het aantal bezoekers van de moskee dat gebruik maakt van de parkeerplaatsen. Anders dan [partij] stelt, heeft het college de meetmomenten op drie vrijdagmiddagen in juni en juli, gelet op de telling van de bezoekersaantallen, representatief kunnen achten voor het beoordelen van de parkeerdruk die het bouwplan genereert. De twee vrijdagen in juni vallen buiten de zomervakantieperiode in regio Zuid en de vrijdag in juli was de dag vóór die zomervakantieperiode, maar die vertoont geen significant afwijkend beeld ten opzichte van die andere twee vrijdagen.

Het voorgaande betekent dat het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan wordt voorzien. Verder heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdrukte in de omgeving van het perceel.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

14.     [partij] betoogt dat het bouwplan leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid in de omgeving van het perceel. Hij stelt dat in de huidige situatie al sprake is van gevaarlijke situaties op de Vlaanderenstraat door verkeersdrukte. Dit komt in het bijzonder door wachtrijen bij het tankstation tegenover het perceel en opstoppingen als gevolg van het verkeer dat afslaat naar de parkeergelegenheden op het perceel. Door uitvoering van het bouwplan zullen deze verkeersonveilige situaties alleen maar toenemen. Uit de aan het besluit van 2 juni 2020 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing volgt dat het college onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de bestaande wegen berekend zijn op de toename van extra verkeer als gevolg van het bouwplan. Volgens [partij] is echter onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid als gevolg van het bouwplan.

14.1.  In het besluit van 2 juni 2020 is vermeld dat de Vlaanderenstraat één van de ontsluitingswegen is van de wijk Wisselaar, waarin het perceel ligt. Alleen het bestemmingsverkeer voor de wijk Wisselaar maakt van deze weg gebruik. De Vlaanderenstraat en de wijk Wisselaar worden bereikt vanaf de Groenedijk. Gelet op de locatie van de moskee aan het begin van de wijk, veroorzaakt de daarmee gepaard gaande toename van verkeer geen tot weinig overlast voor de wijk. In de ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat de verkeerscapaciteit wordt bepaald door de kruispunten en rotondes. Voor een enkelstrooksrotonde zoals aan de Groenedijk, direct ten zuiden van het perceel, kan worden uitgegaan van een capaciteit van 20.000 tot 25.000 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal). In het rapport "Verkeersgegevens Vlaanderenstraat en Groenedijk" van 29 april 2019 zijn verkeerstellingen opgenomen voor de periode van 25 oktober tot en met 7 november 2018 en van 10 tot en met 20 april 2019. Aan de hand van deze verkeerstellingen is geconstateerd dat de huidige verkeersintensiteit op de Groenedijk tussen de Vlaanderenstraat en de Terheijdenseweg ongeveer 16.000 mvt/etmaal bedraagt. Verder is toegelicht dat de in het bouwplan voorziene moskee op het drukste moment, het vrijdagmiddaggebed, 510 mvt/etmaal genereert. Hieruit heeft het college de conclusie getrokken dat er ruim voldoende capaciteit beschikbaar is om de verkeersbewegingen die het bouwplan genereert op te vangen en dat het bouwplan uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet leidt tot onaanvaardbare situaties.

De Afdeling overweegt dat het college zich voor de beoordeling van de gevolgen van het bouwplan op de verkeersveiligheid heeft mogen baseren op de hiervoor genoemde verkeersgegevens. De enkele stelling van [partij] dat al sprake is van verkeersdrukte en opstoppingen op de Vlaanderenstraat, wordt weersproken door de verkeersgegevens waaruit volgt dat er voldoende capaciteit aanwezig is om het verkeer dat door het bouwplan wordt gegenereerd op te vangen. Verder heeft [partij] geen redenen aangevoerd waarom de door het college gehanteerde gegevens zulke leemten in kennis of andere gebreken bevat, dat het college zich voor de beoordeling van de gevolgen van het bouwplan voor de verkeersveiligheid hierop niet heeft mogen baseren.

Daarom overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet tot verkeersonveilige situaties leidt.

Het betoog slaagt niet.

Verdwijnen van groen

15.     [partij] betoogt dat het groen op het perceel door het bouwplan op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. [partij] stelt dat het college miskent dat het gaat om groen met een structurele betekenis voor het gebied of de ecologische structuur. Deze waarden gaan volgens [partij] verloren door het bouwplan.

15.1.  In het besluit van 2 juni 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de afname van groen door het bouwplan relatief klein is. Een groenstrook zal verdwijnen. Om aan de bezwaren van [partij] tegemoet te komen, heeft het college in het besluit voorgeschreven dat er een groene haag moet komen rondom het parkeerterrein en dat de bestrating van het parkeerterrein deels zal bestaan uit grastegels. Op gronden van de gemeente rondom het perceel komen bloemen, struiken en bomen. Ook blijft volgens het college de bomenrij langs het perceel en de Veurnestraat in stand. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat twee bomen op het perceel door het realiseren van het bouwplan zullen worden verwijderd, maar dat de bomenrij langs de Veurnestraat als zodanig niet wordt aangetast.

Verder is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan flora en fauna Vlaanderenstraat 1 Breda" van 26 februari 2019, opgesteld door adviesbureau Tritium Advies B.V., in opdracht van de Stichting (hierna: de quickscan). Deze is als bijlage 5 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De conclusie van de quickscan is dat met inachtneming van de in de quickscan beschreven werkwijze een nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) niet noodzakelijk is. Ook is een ontheffing in het kader van de Wnb niet nodig. Op de zitting heeft het college benadrukt dat op het perceel geen bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.

15.2.  [partij] heeft niet gesteld of betoogd dat de quickscan gebreken of leemten in kennis bevat. Het college mocht zich op de quickscan baseren. Van een specifieke waarde van het op het perceel aanwezige groen is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken. Vanwege de beperkte mate waarin er groen zal verdwijnen en het verrichte onderzoek in het kader van aanwezige flora en fauna, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op het perceel geen groenwaarden aanwezig zijn die door het bouwplan op onaanvaardbare wijze worden aangetast.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie over de beroepen tegen het besluit van 2 juni 2020

16.     De beroepen van [appellant sub 3] en [partij] zijn ongegrond.

Proceskosten

17.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart de beroepen van [partij A] en [appellant sub 3] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 2 juni 2020 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

531-911.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 6:24

Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Artikel 8:51a

1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

[…].

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.1.1

1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

[…].

Artikel 3.1.6

[…]

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…].

Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.20

Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Bro van overeenkomstige toepassing.

Bestemmingsplan Hoge Vucht

Artikel 1.62 (Begrippen, maatschappelijke voorzieningen)

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

Artikel 10.1 (Maatschappelijk, bestemmingsomschrijving)

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

[…]

met daarbij behorend(e):

d. groen;

e. nutsvoorzieningen;

f. parkeren;

g. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

h. verkeer;

i. water.

Parapluplan parkeren 2017

Artikel 2

Voor het gehele grondgebied van en wijzingen daarvan de gemeente Breda (IDN=0758) gelden voor parkeren de volgende regels:

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.

b. Het parkeren of stallen van auto’s dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

c. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid, de herijking uit 2013 en wijzingen daarvan.

d. Een parkeerplaats dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:

1. Personenauto:

i. haaks- en hoekparkeren: 4,50 m x 2,40 m.

ii. langsparkeren: 6,00 m x 2,50 m.

[…].

e. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

[…].