Uitspraak 201906893/2/A3


Volledige tekst

201906893/2/A3.
Datum uitspraak: 3 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2019 in zaak nr. 18/2755 in het geding tussen:

Natuurmonumenten

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 11 november 2020 heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen 8 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat daarin onder overweging 3.19 is overwogen het besluit van 8 juni 2018, kenmerk 494-4709, te herstellen door dat alsnog deugdelijk te motiveren, dan wel een nieuw besluit te nemen, dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.

Binnen de gestelde termijn is geen reactie ontvangen.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in overweging 3.19 overwogen dat de minister heeft erkend dat ten onrechte geen cumulatietoets is verricht voor de Nederlandse en de Belgische garnalenvisserij. De minister stelt dat er wel een cumulatietoets is verricht in het kader van de aanvraag om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) voor garnalenvisserij in onder meer de Westerschelde door vaartuigen die onder de Belgische vlag varen. De bevindingen van die cumulatietoets zijn neergelegd in het addendum van april 2018 bij de passende beoordeling voor die aanvraag. De uitkomst van die cumulatietoets is dat er geen negatieve significante effecten zijn. De minister stelt dat deze uitkomst ook geldt voor de cumulatietoets die in het kader van de aanvraag om een Nbw-vergunning voor Nederlandse garnalenvissers had moeten worden verricht. Omdat Natuurmonumenten die stelling in haar hogerberoepschrift beargumenteerd heeft bestreden en de minister daar niet op is ingegaan, kan de minister niet in zijn stelling worden gevolgd.

2.    De tussenuitspraak verplicht, gelet op artikel 8:51d, in samenhang gelezen met artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, de minister om het geconstateerde gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn eindigde op 6 januari 2021 en is ongebruikt verstreken. De minister heeft niet om verlenging van deze termijn gevraagd. Daarom is niet voldaan aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het geconstateerde gebrek in het besluit van 8 juni 2018 is niet hersteld.

3.    Het hoger beroep is gegrond, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 juni 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

De Afdeling ziet aanleiding om de minister met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Die termijn is bindend. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

4.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2019 in zaak nr. 18/2755, voor zover het beroep ongegrond is verklaard;

III.    verklaart het beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 juni 2018, kenmerk 494-4709;

V.    draagt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op om binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,- (zegge: duizendachtenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 857,- (zegge: achthonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021

629.