Uitspraak 201905827/1/R1


Volledige tekst

201905827/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

3.    [appellant sub 3A], [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3E], [appellant sub 3F], [appellant sub 3G], [appellant sub 3H], [appellant sub 3I], [appellant sub 3J] en [appellant sub 3K] (hierna: [appellant sub 3] en anderen), allen wonend te Amsterdam,

4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2019 in zaken nrs. 18/415, 18/923, 18/924, 19/294, 19/295 en 19/297 in het geding tussen:

[appellant sub 4],

[appellant sub 3] en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2017 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost (thans en hierna te noemen: het college) aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen en vergroten van de voormalige Christus Koningkerk op de locatie James Wattstraat 56/58 in Amsterdam en het gebruik daarvan als hotel, theater met zaalverhuur en café met terras.

Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het college aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van balkons en het uitbreiden van de voormalige Christus Koningkerk.

Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het college het besluit van 28 december 2017 gewijzigd en onder meer een akoestisch rapport en een nieuwe ruimtelijke onderbouwing aan de omgevingsvergunning toegevoegd en aan de omgevingsvergunning geluidsvoorschriften verbonden.

Bij uitspraak van 26 juni 2019 heeft de rechtbank de door [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen tegen de besluiten van 28 december 2017, 17 oktober 2018 en 26 maart 2019 gerichte beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvragen te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 25 februari 2020 heeft het college aan [appellant sub 1] opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen en vergroten van de voormalige Christus Koningkerk en het gebruik daarvan als hotel, theater met zaalverhuur, grand café en terras.

Bij besluit van eveneens 25 februari 2020 heeft het college aan [appellant sub 1] opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de eerste en tweede verdieping en het toevoegen van balkons en een liftopbouw.

[namen 34 partijen] (hierna: [partij] en anderen) hebben tegen de besluiten van 25 februari 2020 beroep ingesteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], het college en [partij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2020, waar zijn verschenen:

- [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A. Franken van Bloemendaal, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C];

- het college, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud, vergezeld door ir. C. van der Velde en ir. J.H. Dickhof;

- [appellant sub 3G], [appellant sub 3I], vertegenwoordigd door [gemachtigde D], en [appellant sub 3E];

- [appellant sub 4A], bijgestaan door mr. E.R. Koster, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en

- [partij], vergezeld door [gemachtigde E].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bouwplan heeft betrekking op de voormalige Christus Koningkerk en bijbehorende pastorie, gelegen aan de James Wattstraat 56 en 58 in Amsterdam. De Christus Koningkerk is gebouwd in 1955 en is een gemeentelijk monument. Het bouwplan voorziet in een grote zaal met bijbehorende ruimtes voor theater en zalenverhuur, een grand café met bijbehorende ruimtes en terras en een driesterrenhotel met 77 kamers. De centrale ruimte op de begane grond van de kerk zal fungeren als grote zaal voor het theater. Ook worden door middel van een inpandige staalconstructie twee extra verdiepingen in de centrale ruimte van de kerk geplaatst. Zowel op de eerste als op de tweede verdieping van deze constructie worden 12 hotelkamers gerealiseerd. Verder wordt aan het kerkgebouw een glazen serre gebouwd die zal worden gebruikt als grand café en als eet- en ontbijtzaal voor het hotel. Op het plein voor de serre is ten behoeve van het grand café een terras voorzien. Verder wordt er aan het kerkgebouw in twee, en deels in drie bouwlagen, nieuwbouw voor het hotel gerealiseerd, waarin 39 hotelkamers zijn voorzien. De pastorie gaat dienst doen als centrale voorziening en ontvangstruimte voor het hotel. In de pastorie zijn verder in totaal 14 hotelkamers voorzien.

2.    Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Don Bosco en Park Frankendael", omdat het deels buiten het bouwvlak is voorzien en omdat de op de locatie rustende bestemming "Maatschappelijk" geen hotel, café en zaalverhuur toestaat. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college bij besluit van 28 december 2017 (aangevuld bij besluit van 17 oktober 2018 en gewijzigd bij besluit van 26 maart 2019) de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

3.    Het bouwplan is voorzien in een gebied waar volgens het hotelbeleid "Overnachtingsbeleid 2017" (hierna: het Overnachtingsbeleid), zoals uitgewerkt in de Notitie Uitwerking Overnachtingsbeleid 2017, deel I en II, geen hotelontwikkeling is toegestaan. Deel I van het Overnachtingsbeleid is op 1 januari 2017 in werking getreden ter vervanging van het Amsterdamse deel van de Regionale Hotelstrategie 2016-2022. Op 1 april 2017 is deel II, het Ruimtelijke planologisch toetsingskader, in werking getreden. De overgangsregeling voor het Overnachtingsbeleid is opgenomen in paragraaf 4.1 van hoofdstuk 4 van deel II en luidt:

"Het Overnachtingsbeleid is van toepassing op lopende initiatieven, met uitzondering van hotel Spa Zuiver, hotel 't Mandje, Stadswerf Oostenburg, Geldersekade 30-34 en Heinekenhoek, tenzij:

- al een omgevingsvergunning voor dat initiatief is verleend en in een procedure in stand is gebleven;

- of dat gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het oude beleid zou worden toegepast dan wel dat medewerking zou blijven worden verleend, hierbij geldt wel de eis dat gedane toezeggingen moeten blijken uit schriftelijke bescheiden;

- sprake is van een exceptioneel geval op grond waarvan toepassing van het nieuwe beleid leidt tot onbillijkheden van overwegende aard die nopen tot geheel of gedeeltelijke afwijking van het nieuwe beleid." Het overgangsbeleid is bekendgemaakt op 30 augustus 2017.

Volgens het college geldt het Overnachtingsbeleid niet voor het initiatief van [appellant sub 1], omdat onderdeel 2 van de overgangsregeling van toepassing is doordat vertrouwen is gewekt dat medewerking aan het initiatief zou blijven worden verleend en dit blijkt uit schriftelijke bescheiden.

De aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het Overnachtingsbeleid ook voor het door [appellant sub 1] gewenste hotel in de voormalige Christus Koningkerk geldt. Dit nieuwe beleid is in principe ook van toepassing op lopende initiatieven. De in de overgangsregeling opgenomen uitzonderingen moeten beperkt worden uitgelegd. Voor een beroep op de overgangsregeling is onvoldoende dat er op 1 januari 2017 al een principebesluit, een conceptbesluit of een voorgenomen besluit was. Volgens de rechtbank heeft het college onderdeel 2 van de overgangsregeling ten onrechte toegepast. Het college had de vergunningaanvragen moeten toetsen aan het Overnachtingsbeleid. De rechtbank heeft de besluiten van 28 december 2017, 17 oktober 2018 en 26 maart 2019 daarom vernietigd en het college opdragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de omgevingsvergunningaanvragen van [appellant sub 1].

5.    Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college de besluiten van 25 februari 2020 genomen. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dat wil zeggen dat aan de zijde van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroepen van rechtswege zijn ontstaan.

De hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college

6.    [appellant sub 1] en het college betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de overgangsregeling van het Overnachtingsbeleid van toepassing is, zodat het Overnachtingsbeleid niet geldt voor het bouwplan. Daartoe voeren zij aan dat er aan de zijde van [appellant sub 1] gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat er door het college, ondanks inwerkingtreding van het nieuwe beleid, blijvend medewerking zou worden verleend aan het initiatief in de Christus Koningkerk. Zij wijzen daarbij onder meer op de volgende schriftelijke bescheiden en de daaruit blijkende feiten en omstandigheden. Ten eerste op de brief van 2 februari 2015, waarin in reactie op de conceptaanvraag is vermeld dat aan het project in principe medewerking kan worden verleend. Ten tweede de vermelding van het project in de Hotelmonitor van 1 juni 2016. Ten derde de erfpachtaanbieding die de gemeente aan [appellant sub 1] heeft gedaan. Ten vierde e-mailcorrespondentie tussen voornamelijk [appellant sub 1] en medewerkers van het stadsdeel. Ten vijfde een stuk van 4 december 2017, waarin is vermeld dat de betrokken wethouders instemmen met het toepassen van de overgangsregeling. Gelet op de inhoud van deze stukken heeft de rechtbank volgens [appellant sub 1] en het college ten onrechte overwogen dat hieruit weliswaar blijkt dat de procedure ondanks het nieuwe beleid is voortgezet, maar dat het voortzetten van de procedure ook kan betekenen dat het nieuwe beleid wordt toegepast. Zij voeren aan dat voortzetting onder toepassing van het nieuwe beleid onmogelijk is, omdat het nieuwe beleid ter plaatse geen hotelontwikkeling toestaat.

6.1.    [appellant sub 1] en het college hebben een groot aantal stukken overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat er gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat door het gemeentebestuur blijvend medewerking zal worden verleend aan het initiatief in de Christus Koningkerk. De Afdeling zal die en de daaruit blijkende feiten en omstandigheden in het licht van het onder 6 weergegeven betoog en op de daarin aangehouden volgorde bespreken. In de brief van 2 februari 2015 van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost is vermeld dat aan het project in principe medewerking kan worden verleend, mits het project in samenspraak met de afdeling ruimtelijke ordening van het stadsdeel wordt uitgewerkt en de Commissie Welstand akkoord is met het plan. Het initiatief is vermeld op de Hotelmonitor van 1 juni 2016. Het college heeft toegelicht dat de hotelmonitor geen statisch document is dat enkel dient als inventarisatie ten tijde van het opstellen van het Overnachtingsbeleid, maar dat het een dynamisch document is dat weergeeft welke lopende, geplande hotelprojecten er zijn waarvan wordt verwacht dat deze daadwerkelijk gaan leiden tot een hotel. In de erfpachtaanbieding van 31 december 2016 van het afdelingshoofd Erfpacht en Uitgifte van de gemeente Amsterdam is vermeld dat het in erfpacht uit te geven terrein (voor de nieuwbouwvleugel) is bestemd tot 1.543 m2 bruto vloeroppervlakte 3 sterren hotel. Ook is hierin vermeld dat de gemeente bevoegd is de erfpachtovereenkomst eenzijdig door middel van een schriftelijke verklaring buiten rechte te ontbinden indien de door [appellant sub 1] ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning, bij de gemeente geregistreerd onder nummer 1903109/HZ-WABO-2015-008558, niet resulteert in een onherroepelijke omgevingsvergunning die realisatie van de door [appellant sub 1] te realiseren bebouwing mogelijk maakt. Tevens is hierin vermeld dat het terrein en de daarop aanwezige terreininrichting dienen te worden aanvaard in de staat waarin deze zich bevinden, met dien verstande dat het perceel is bestemd tot realisatie van 1.543 m2 3 sterren hotel en 143 m2 tuin/erf, welke dienovereenkomstig gebruikt dienen te worden. In het e-mailbericht van 19 januari 2017 van G. van Amerongen, projectleider en manager stedelijke vernieuwing van stadsdeel Oost, aan [appellant sub 1], is vermeld dat T. Reuten, stadsdeelwethouder Bouwen en Wonen van stadsdeel Oost, achter de plannen staat. In het e-mailbericht van 8 februari 2017 van Van Amerongen aan N. van den Heijkant van Rho B.V., de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing, is vermeld dat Van Amerongen de ruimtelijke onderbouwing "een prima stuk" vindt. In de desbetreffende door Rho opgestelde ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat ten aanzien van de ontwikkeling het ten tijde van de aanvraag geldende beleid van toepassing is en dat toetsing van het voornemen aan het Overnachtingsbeleid daarom niet aan de orde is. In een door Van Amerongen op 13 april 2017 aan [appellant sub 1] doorgezonden e-mailbericht van L. van Dijk van het team Structuurvisietoets, is vermeld dat de transformatie van de Christus Koningkerk naar een (boetiek)hotel past in de regionale hotelstrategie die op het plan van toepassing is en op de lijst staat van lopende initiatieven en dat voor de transformatie van de Christus Koningkerk naar (boetiek)hotel het nieuwe Overnachtingsbeleid niet van toepassing is. Op 19 mei 2017 heeft L.C. van Dijk van het team Erfpacht & Uitgifte aan [appellant sub 1] een e-mailbericht gestuurd waarin is vermeld dat de gemeente bereid is de grond voor de uitbreiding van de Christus Koningkerk in vol eigendom te verkopen. In het e-mailbericht van 29 juni 2017 van Van Amerongen aan [appellant sub 1] is vermeld: "(de strekking van de overgangsregeling is: als er schriftelijk vergaand bewijs is dat de gemeente (i.c. het stadsdeel) positief staat tegenover deze hotelontwikkeling dan geldt het overgangsrecht. Aldus Eric Koldenhof) (dat is voor wat het stadsdeel betreft hier dus het geval en ook bij de hotelloods/projectmanager overnachtingsbeleid daar heb ik eerder Eric Koldenhof van kunnen overtuigen)." In e-mailcorrespondentie uit de periode van 17 augustus 2017 tot en met 24 augustus 2017 tussen de advocaat van [appellant sub 1] en Van Amerongen komt de conceptnota van beantwoording zienswijzen aan de orde, in welke conceptnota is vermeld dat het aangescherpte overnachtingsbeleid van de gemeente van 1 januari 2017 op het onderhavige project niet van toepassing is. Verder is daarin vermeld dat het initiatief moet worden getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag van 22 juli 2015, zijnde de Regionale hotelstrategie 2016-2022 en de Horecanota van het Stadsdeel Oost. In een e-mailbericht van 15 september 2017 van B. el Morabete, medewerker vergunningen bouw van stadsdeel Oost, aan de advocaat van [appellant sub 1], is vermeld: "Op 30 augustus is er overgangsrecht in werking getreden dat stelt dat indien wij kunnen motiveren dat er voldoende gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt, we hadden mogen toetsen aan het oude beleid. Als onderbouwing voor de motivering dat er voldoende gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt wil ik gebruik maken van onder andere de erfpacht uitgifte overeenkomst." Verder hebben het college en [appellant sub 1] een instemmingsbesluit van de "staf economie" overgelegd van 4 december 2017, waarin wethouders U. Kock en E. van der Burg instemmen met het van toepassing verklaren van de overgangsregeling van het Overnachtingsbeleid op het initiatief in de Christus Koningkerk.

6.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hoofdregel van het Overnachtingsbeleid is dat het van toepassing is op lopende initiatieven en dat uitzonderingen op de hoofdregel beperkt moeten worden uitgelegd. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat onderdeel 2 van de overgangsregeling uit twee afzonderlijke delen bestaat, namelijk enerzijds dat het vertrouwen kan zijn gewekt dat het oude beleid zou worden toegepast en anderzijds dat het vertrouwen kan zijn gewekt dat medewerking zou blijven worden verleend.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de hiervoor onder 6.1 weergegeven schriftelijke bescheiden tezamen en in samenhang bezien voldoende aanknopingspunten geven voor het oordeel dat gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat door het gemeentebestuur medewerking aan het initiatief in de Christus Koningkerk zou blijven worden verleend. Anders dan [appellant sub 3] en anderen stellen, laat het Overnachtingsbeleid de mogelijkheid open dat dit vertrouwen niet alleen is gebaseerd op stukken die dateren van de periode onmiddellijk voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe beleid op 14 juli 2016, maar ook op schriftelijke bescheiden van de periode daarna tot aan de vergunningverlening op 28 december 2017 waaruit volgt dat de medewerking wordt voortgezet. De Afdeling merkt in dat verband op dat de besprekingen tussen [appellant sub 1] en het bestuur blijkens het dossier waren begonnen ruim voor de periode waarin het Overnachtingsbeleid werd vastgesteld op 14 juli 2016 en in werking trad op 1 januari 2017, te weten begin 2015. Doordat ondanks het vaststellen en inwerkingtreden van het nieuwe Overnachtingsbeleid op 1 januari 2017 de procedure nadien is voortgezet, kon de indruk worden gewekt dat het nieuwe beleid geen invloed had op de procedure om tot vergunningverlening van het initiatief te komen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, wijst voortzetting van de procedure er niet alleen al op dat het nieuwe beleid wordt toegepast. Immers, het nieuwe beleid laat geen ruimte om het initiatief toe te staan zodat het zonder meer van toepassing zijn daarvan het voortzetten van de procedure aan beide kanten zinledig zou maken. Voorts is de Afdeling van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de na de vaststelling van het nieuwe Overnachtingsbeleid gedane erfpachtaanbieding in dit geval niet als puur privaatrechtelijke kwestie is aan te merken en wel degelijk iets zegt over de bestuursrechtelijke medewerking. De Afdeling volgt het college in de stelling dat uit de bewoordingen van die aanbieding blijkt dat een verband bestaat tussen privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke medewerking. In de erfpachtaanbieding staat dat de gemeente de erfpachtovereenkomst eenzijdig kan ontbinden als de aanvraag niet leidt tot een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwplan van [appellant sub 1]. Ook is vermeld dat het betreffende stuk grond is bestemd voor een driesterrenhotel en overeenkomstig dient te worden gebruikt. Daarbij is tevens relevant dat het Amsterdamse erfpachtbeleid, zoals onder meer neergelegd in artikel 3, tweede lid, van het Beleid bestemmings- en bebouwingswijziging van de gemeente Amsterdam als volgt luidt: "De gemeente verleent alleen toestemming voor een bestemmings- en/of bebouwingswijziging als: a. het verlenen ervan past binnen de dan geldende publiekrechtelijke regelgeving en er zich geen gemeentelijk belang tegen verzet […]." Tot slot volgt de Afdeling [appellant sub 3] en anderen niet in de door hen gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1473, alleen al omdat in die uitspraak tussen het college en initiatiefnemer geen overeenstemming bestond over het al dan niet gewekt zijn van vertrouwen.

Het betoog slaagt.

De incidenteel hoger beroepen van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4]

7.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat de rechtbank het door hen ingestelde beroep heeft behandeld alsof het door één persoon is ingesteld, terwijl het door bijna 350 personen is ingesteld. Zij wijzen daarbij op de bij het beroepschrift gevoegde machtigingen.

7.1.    De Afdeling kan [appellant sub 3] en anderen niet volgen in dit betoog, omdat in de aangevallen uitspraak is vermeld dat [appellant sub 3] en anderen mede beroep hebben ingesteld namens een groot aantal buurtbewoners die hen daartoe hebben gemachtigd. Ten overvloede merkt de Afdeling daarbij op dat het voor de waardering van een beroep niet relevant is hoeveel personen dit hebben ingesteld.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 4] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunningaanvraag enkel ziet op het kerkgebouw op het perceel James Wattstraat 56 en niet op de pastorie op het perceel James Wattstraat 58, zodat de overgangsregeling niet op de pastorie van toepassing is.

8.1.    De Afdeling stelt vast dat de pastorie is opgenomen in de tekeningen behorend bij het op de aanvraag van 22 juli 2015 genomen besluit van 28 december 2017. Bovendien is in de bij dat besluit behorende ruimtelijke onderbouwing van 12 december 2017 vermeld dat het project de herbestemming betreft van de monumentale Christus Koningkerk en de aangrenzende pastorie gesitueerd aan de James Wattstraat 56 en 58 en een gedeelte nieuwbouw, grenzend aan de westgevel van de kerk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de pastorie buiten het toepassingsbereik van de overgangsregeling zou vallen.

Het betoog faalt.

Parkeren

9.    [appellant sub 4] betoogt dat de bij het besluit van 26 maart 2019 behorende ruimtelijke onderbouwing van 13 maart 2019 ondeugdelijk is wat betreft de parkeerbehoefte. Hij heeft daartoe een rapport van "de Verkeersdeskundige" van 24 april 2019 overgelegd. Onder verwijzing naar dit rapport stelt hij dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte tot de conclusie wordt gekomen dat de parkeerbehoefte van de nieuwe functies ruim binnen de gemeentelijke norm van een bezettingsgraad van 90% blijft. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de parkeerbehoefte van de nieuwe functies van de Christus Koningkerk op verscheidene momenten groter zal zijn dan de door het college als maximaal wenselijk geachte bezettingsgraad van 90%.

9.1.    In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de parkeerbehoefte in het verleden is vergeleken met de nieuwe parkeerbehoefte. Omdat het pand al enige tijd niet in gebruik is, is voor de parkeerbehoefte in het verleden uitgegaan van de functie ‘theater’. Dit is gedaan omdat zowel de pastorie als de kerk op grond van het bestemmingsplan kan worden gebruikt als theater en de kerk ook enige tijd als zodanig gebruikt is geweest. Op basis van CROW-kencijfers bedroeg de parkeerbehoefte in het verleden volgens de ruimtelijke onderbouwing 20 parkeerplaatsen. De minimale parkeerbehoefte voor de nieuwe functies theater met zalenverhuur, hotel en grand café bedraagt volgens de ruimtelijke onderbouwing 91 parkeerplaatsen. Vervolgens is gekeken naar de aanwezigheidspercentages, waaruit blijkt dat de zaterdagavond maatgevend is. De parkeerbehoefte bedraagt dan maximaal 82 parkeerplaatsen. Op grond hiervan wordt in de ruimtelijke onderbouwing de conclusie getrokken dat de toename als gevolg van het bouwplan 62 parkeerplaatsen bedraagt.

Verder is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat uit het parkeerdrukonderzoek uit 2017 is gebleken dat de parkeerdruk in het gebied van het bouwplan 78,3% bedraagt. Van de in totaal 664 parkeerplaatsen in de wijk zijn er op een doordeweekse avond 520 bezet. In het gebied zijn op een doordeweekse avond 77 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar totdat de 90% bereikt wordt. Een bezettingsgraad van 90% wordt op grond van het beleid als maximaal wenselijk gezien. De aanwezigheidspercentages van bewoners zijn op een doordeweekse avond het hoogst. Op zaterdagavond ligt dat percentage 10% lager. Er mag daarom van worden uitgegaan dat de 77 parkeerplaatsen ook op een zaterdagavond tenminste beschikbaar zijn. Omdat de toename als gevolg van het bouwplan 62 plaatsen bedraagt en er op zaterdagavond 77 beschikbaar zijn, zijn er volgens de ruimtelijke onderbouwing voldoende plaatsen om de parkeerbehoefte op te vangen.

9.2.    In het rapport van de "de Verkeersdeskundige" staat dat als voor het parkeren in het gebied wordt uitgegaan van CROW-kencijfers en niet van de bestaande parkeerdruk, de behoefte groter is dan uit het parkeeronderzoek van 2017 is gebleken. Volgens de berekeningen in dit rapport is de bezettingsgraad op werkdagavonden 97%.

9.3.    De Afdeling ziet in het door [appellant sub 4] overgelegde rapport geen aanleiding voor het oordeel dan het besluit van 26 maart 2019 op dit punt niet is voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Niet is gebleken dat het door het college gehanteerde model, waarbij aansluiting is gezocht bij de cijfers over de bestaande parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan, onjuist of onvolledig is. Het college heeft de cijfers over de bestaande parkeerdruk in de wijk daarom als uitgangspunt mogen hanteren bij het berekenen van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. Dit betekent dat het college er van mag uitgaan dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte om onder de door het college wenselijk geachte maximale bezettingsgraad van 90% te blijven.

Het betoog faalt.

Tussenconclusie

10.    Gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college onderdeel 2 van de overgangsregeling terecht heeft toegepast, zodat het Overnachtingsbeleid niet geldt voor het initiatief in de Christus Koningkerk. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college zijn gegrond. De incidenteel hoger beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen zijn ongegrond.

11.    De normale gang van zaken na vernietiging van een uitspraak van de rechtbank als hier aan de orde, is dat de Afdeling het in opdracht van de rechtbank genomen nieuwe besluit vernietigt omdat de grondslag daaraan is vervallen. Vervolgens beoordeelt de Afdeling dan, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen de oorspronkelijke besluiten. De Afdeling bespreekt dan in dat kader ook de beroepsgronden waar de rechtbank niet aan toegekomen was. In dit geval heeft het college ter zitting toegelicht dat het de in opdracht van de rechtbank genomen besluiten van 25 februari 2020 beschouwt als een verbetering ten opzichte van de door de rechtbank vernietigde besluiten die ook los van de uitspraak van de rechtbank had moeten worden aangebracht. De Afdeling zal daarom in het kader van finale geschilbeslechting de vernietiging van de eerdere besluiten en de beslissingen over proceskosten en griffierecht in stand laten en onderzoeken of de besluiten van 25 februari 2020 in stand kunnen blijven. De Afdeling zal dit doen aan de hand van de door [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [partij] en anderen daartegen aangevoerde beroepsgronden. De door [appellant sub 4] in incidenteel hoger beroep aangevoerde gronden over geluidhinder komen inhoudelijk in hoofdlijnen overeen met de door hem tegen het besluit van 25 februari 2020 aangevoerde gronden. De Afdeling zal daarom de door [appellant sub 4] in incidenteel hoger beroep aangevoerde gronden over geluidhinder betrekken bij de beoordeling van het besluit van 25 februari 2020.

De beroepen tegen de besluiten van 25 februari 2020

12.    Bij besluit van 25 februari 2020 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen en vergroten van het gebouw op de locatie James Wattstraat 56/58 (voormalige Christus Koningkerk) en het gebruik daarvan als hotel, theater met zaalverhuur, grand café en terras. Bij besluit van eveneens 25 februari 2020 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de eerste en tweede verdieping en het toevoegen van balkons en een liftopbouw op de locatie James Wattstraat 56/58 in Amsterdam. [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [partij] en anderen kunnen zich niet vinden in de wederom verleende omgevingsvergunningen.

13.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan onderdeel 2 van de overgangsregeling van het Overnachtingsbeleid. Het college heeft derhalve geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het college het Overnachtingsbeleid moet toepassen. [appellant sub 4] betoogt dat de balkons en pastorie niet onder de overgangsregeling kunnen vallen, omdat deze later zijn vergund en geen onderdeel uitmaakten van de initiële aanvraag.

13.1.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen, heeft het college onderdeel 2 van de overgangsregeling van het Overnachtingsbeleid op het initiatief in de Christus Koningkerk mogen toepassen, omdat bij [appellant sub 1] gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat medewerking verleend zou blijven worden aan het initiatief. Zoals hiervoor onder 8.1 is overwogen maakt de pastorie deel uit van het bouwplan. Het gewekte vertrouwen ziet dus ook op de pastorie. Weliswaar zijn de balkons in een later stadium vergund, maar de balkons vormen een relatief kleine aanvulling op het eerdere bouwplan. Aangezien het gewekte vertrouwen ziet op het gehele initiatief, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de balkons buiten de overgangsregeling vallen.

Het betoog faalt.

Regionale Hotelstrategie 2016-2022

14.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat het bouwplan niet voldoet aan de kwaliteitseisen van de voorheen geldende Regionale Hotelstrategie 2016-2022. Daartoe voeren zij aan dat er in de omgevingsvergunningen geen voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van de zalenverhuurfunctie. Dit leidt ertoe dat de kans bestaat dat de exploitant van de Christus Koningkerk zonder restricties ruimtes kan verhuren voor bijvoorbeeld bruiloften en discofeesten. Ook wordt niet aan de criteria van de hotelladder voldaan. Het initiatief heeft volgens [appellant sub 3] en anderen namelijk geen toegevoegde waarde voor buurtbewoners terwijl er geen behoefte is aan een driesterrenhotel, de extra hotelkamers geen kwaliteitsimpuls opleveren voor de directe omgeving en de kerk niet in een zogenoemd kansengebied ligt.

14.1.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.

14.2.    Omdat de overgangsregeling van het Overnachtingsbeleid van toepassing is, heeft het college de aanvraag terecht getoetst aan het oude beleid, de Regionale Hotelstrategie 2016-2022. Op basis van dat beleid wordt een initiatief aan de hand van een beoordelingsformulier, de zogenoemde hotelladder, op verschillende kwalitatieve en ruimtelijke aspecten beoordeeld. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de transformatie van de kerk naar een gebouw met een multifunctioneel gebruik waaronder hotelfunctie kan worden aangemerkt als een unieke toevoeging aan de markt en aan de directe omgeving. Verder kunnen buurtbewoners gebruikmaken van publieke functies als theater en horeca. Binnen een straal van 1 kilometer bevinden zich 16 hotels, waarvan 6 driesterrenhotels. In de directe omgeving van de James Wattstraat zijn 3 hotels gevestigd, maar volgens het college heeft een hotel in de Christus Koningkerk toegevoegde waarde wegens de unieke overnachtingservaring in een kerk. Daarnaast staat de kerk 24 jaar leeg en is deze in slechte staat, zodat de transformatie kan worden aangemerkt als impuls voor de omgeving. Daaraan doet volgens het college niet af dat de kerk niet in een gebied ligt dat op de bij de Regionale hotelstrategie behorende Kansenkaart is aangemerkt als een gebied waar uit ruimtelijk oogpunt hotelontwikkeling gewenst is.

14.3.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het initiatief in het licht van de in de hotelladder opgenomen kwalitatieve en ruimtelijke beoordelingsaspecten ruimtelijk aanvaardbaar is. De Afdeling volgt het college in het standpunt dat het bij toetsing aan de hotelladder een initiatief in zijn geheel bekijkt en dat de elementen van de hotelladder niet zo strikt worden uitgelegd dat de omstandigheid dat aan een bepaald element uit de hotelladder niet wordt voldaan, maakt dat het project ruimtelijk onaanvaardbaar is. Dat er binnen een straal van 1 kilometer 16 hotels, waarvan 6 driesterrenhotels, zijn gevestigd en er volgens [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] derhalve geen toegevoegde waarde is van het hotel, maakt dus niet dat het initiatief niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat het initiatief niet in een kansengebied is voorzien.

Het betoog faalt.

Geluidhinder

15.    [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [partij] en anderen betogen dat uitvoering van het bouwplan leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden, omdat zij geluidshinder zullen ondervinden door stemgeluid van bezoekers van het theater en het terras. Ook vrezen zij geluidshinder door de verkeerstoename en van vrachtwagens die laden en lossen. Uit het aanvullend akoestisch onderzoek van 31 januari 2020 blijkt volgens hen dat het geluid bij het laden en lossen van vrachtwagens boven de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) komt. Verder is het in de ruimtelijke onderbouwing genoemde getal voor stemgeluid van 70 dB(A) volgens hen onrealistisch, omdat theaterbezoekers niet in stilte naar buiten komen. Volgens [appellant sub 4] is er ten onrechte geen rekening gehouden met trillingen en de omstandigheid dat de kerk vanwege het gebrandschilderd glas vermoedelijk niet geïsoleerd is.

15.1.    In het kader van een goed woon- en leefklimaat heeft het college akoestisch onderzoek laten verrichten. Hierbij is rekening gehouden met geluiduitstraling vanuit de grote zaal, het grand café en het terras aan de voorzijde van het grand café. Voor de grote zaal is het geluid bij gebruik ten behoeve van housefeesten en popmuziek berekend. Daarbij is ook rekening gehouden met een strafcorrectie, vanwege de herkenbaarheid van muziekgeluid. Uit het onderzoek volgt dat niet voor alle typen feest op alle momenten aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Met betrekking tot de exploitatie van het terras volgt uit de berekeningen dat de gestelde grenswaarden uit het Activiteitenbesluit worden overschreden bij een openingstijd van het terras vanaf 10.00 uur in de dagperiode tot en met 01.00 uur in de nachtperiode. De grootste overschrijding vindt plaats in de avondperiode. Verder blijkt uit het aanvullend akoestisch onderzoek dat de piekgeluiden van het laden en lossen boven de grenswaarde van het Activiteitenbesluit uitkomen. Uit het akoestisch onderzoek volgt verder dat er in de dagperiode (7:00-19:00 uur) maximaal 96 personen op het terras aanwezig mogen zijn om de normen uit het Activiteitenbesluit niet te overschrijden. Dit aantal kan volgens het onderzoek worden gewaarborgd door dit maximum aantal personen als voorschrift aan de vergunning te verbinden. Het stemgeluid van aankomende en vertrekkende bezoekers is in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van beoordeling, maar uit het akoestisch onderzoek volgt dat als het stemgeluid van bezoekers wordt meegenomen in de berekeningen de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Verder is volgens Tauw B.V. niet aannemelijk dat muziek in de grote zaal en het grand café tot geluidhinder zal leiden, omdat er beperkingen in de omgevingsvergunning worden opgelegd ten aanzien van de begrenzing van de binnengeluidniveaus. Ten aanzien van het laden en lossen volgt uit het akoestisch onderzoek dat wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. De piekgeluiden bij laden en lossen overschrijden wel de grenswaarden, maar zullen volgens dit onderzoek niet tot hinder leiden. Verder volgt uit het akoestisch onderzoek dat in de dag-, avond- en nachtperiode bij het aan- en afrijden van auto’s aan de streefwaarden voor indirecte hinder wordt voldaan, zoals neergelegd in de Circulaire indirecte hinder.

15.2.    In de omgevingsvergunning van 25 februari 2020 zijn onder meer voorschriften opgenomen voor de maximaal toegestane muziekgeluidsniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode en is vermeld dat gebruik van het terras niet is toegestaan tussen 19:00 uur en 7:00 uur. Daarnaast is in de vergunning een voorschrift opgenomen dat in de dagperiode maximaal 96 personen op het terras aanwezig mogen zijn.

15.3.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het initiatief in de Christus Koningkerk niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder voor omwonenden, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is de Afdeling niet gebleken dat in het akoestisch onderzoek en het aanvullend akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing, van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Het college heeft voor de beoordeling van de vraag of wat betreft geluidhinder sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden aangesloten bij de normen uit het Activiteitenbesluit. Weliswaar dreigen op enkele aspecten de grenswaarden te worden overschreden, maar dit is in toereikende mate opgevangen met de aan de vergunning verbonden voorschriften. Ten aanzien van het terras komen de voorschriften erop neer dat dit enkel kan worden gebruikt als wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Tot slot heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse hinder door trillingen zal optreden of dat de door Tauw B.V. verrichte metingen onjuist zijn.

Het betoog faalt.

Horecanota stadsdeel Oost 2012

16.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat het bouwplan in strijd is met de Horecanota stadsdeel Oost 2012 (hierna: de Horecanota). Volgens hen is het initiatief aan te merken als nachtzaak. In de Horecanota staat dat nachtzaken niet in woonbuurten mogen worden gevestigd. Geschikte locaties zijn gebieden met weinig woningen, waar een goede en storingsvrije aan- en afvoer van publiek mogelijk is en waar al veel achtergrondgeluid aanwezig is. Onder meer omdat er veel woningen zijn en weinig achtergrondgeluid aanwezig is, is de Christus Koningkerk ongeschikt voor een nachtzaak. Daarom is vergunningverlening in strijd met de Horecanota, aldus [appellant sub 3] en anderen.

16.1.    Het college heeft toegelicht dat de Christus Koningkerk in de Don Boscobuurt ligt die in de horecanota wordt getypeerd als woongebied. De plannen voor transformatie van de Christus Koningkerk bevatten een totaalpakket van theater, hotel, grand café en zalenverhuur. Volgens het college betreft het een unieke locatie waar een uniek concept bij hoort. Een theater met hotel en café in een voormalig kerkgebouw en monument biedt een bijzondere ervaring, waarbij de horeca aansluit bij de nieuwe functie van het gebouw. Kwalitatief hoogwaardige horeca kan een impuls zijn voor de economie in de buurt en de levendigheid vergroten. Gezien de door het college gegeven toelichting is de Afdeling van oordeel dat de vergunning niet in strijd met de Horecanota is verleend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college zich op het standpunt kan stellen dat de Christus Koningkerk geen nachtzaak is in de zin van de Horecanota. Het terras is geopend in de dagperiode van 07:00 uur tot 19:00 uur. In de Horecanota is vermeld dat een nachtzaak latere openingstijden heeft dan een avondzaak en hoofdzakelijk in gebruik of bestemd is voor het bieden van dansgelegenheid, terwijl in het geval van de Christus Koningkerk de horecafunctie van ondergeschikte aard is.

Het betoog faalt.

Nota Parkeerbeleid stadsdeel Oost 2012

17.    [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] betogen dat de vergunning in strijd is met de Nota Parkeerbeleid stadsdeel Oost 2012, omdat volgens deze nota parkeren op eigen terrein moet worden gestimuleerd terwijl de benodigde parkeerplaatsen voor het bouwplan worden afgewenteld op de openbare weg. De bezettingsgraad bedraagt 91,1% en ligt daarmee boven de door het college gehanteerde norm van 90%.

17.1.    De omgevingsvergunning is aangevraagd op 22 juli 2015. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat op het moment van de aanvraag de stedelijke nota Locatiebeleid Amsterdam 2008 en de Nota Parkeerbeleid stadsdeel Oost 2012 golden. De Nota Parkeerbeleid stadsdeel Oost 2012 verwijst naar het stedelijke Locatiebeleid als het gaat om parkeernormen voor niet-woningen. De aanvraag moet dan ook getoetst worden aan de parkeernormen van het Locatiebeleid. Voor de parkeerbehoefte in het verleden is uitgegaan van minimaal 20 plaatsen en voor de nieuwe parkeerbehoefte van 91 parkeerplaatsen. Uit het parkeeronderzoek, dat ter voorbereiding van het besluit van 25 februari 2020 is uitgevoerd, blijkt dat een avond op een werkdag maatgevend is. Uit het parkeerdrukonderzoek uit 2017 is gebleken dat de parkeerdruk 78,3% is. Van de in totaal 664 parkeerplekken in de wijk zijn er op een doordeweekse avond 520 bezet. Met de transformatie van de Christus Koningkerk ontstaat een extra parkeerbehoefte van 67 parkeerplaatsen op het meest maatgevende moment, de werkdagavond. De parkeerbezetting komt dan op 587 parkeerplaatsen. Nu er 664 plaatsen zijn wordt de bezettingsgraad dan 88,4%. Dit is minder dan 90%, wat op grond van het beleid als maximaal wenselijk wordt gezien.

17.2.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat er ter plaatse van de Christus Koningkerk onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om de parkeerbehoefte te kunnen opvangen. Dat de Nota Parkeerbeleid stadsdeel Oost 2012 parkeren op eigen terrein stimuleert, maakt niet dat onder geen beding in de openbare ruimte in de parkeerbehoefte mag worden voorzien. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft parkeeraspecten sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Stedelijk ontwikkelingsproject

18.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat sprake is van een significante functiewijziging in het woongebied welke gepaard gaat met een aanzienlijke uitbreiding van bebouwing, zodat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en er een milieueffectrapportage had moeten worden opgesteld.

18.1.    In kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer) zijn de activiteiten aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd.

18.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2355, hangt het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, af van concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

18.3.    Gelet op de aard en omvang van het project kan de wijziging van het gebruik van het perceel James Wattstraat 56/58 niet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar gaan de functiewijzigingen gepaard met enige uitbreiding van de bebouwing wegens het realiseren van de nieuwbouwvleugel met daarin 39 hotelkamers en wegens het realiseren van een serre aan de voorzijde van het kerkgebouw, maar die acht de Afdeling niet zodanig dat daarvan belangrijke milieugevolgen zijn te verwachten, bezien in combinatie met die functiewijzigingen en in ogenschouw genomen de situatie rondom het perceel. Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat op het project de regels over de milieueffectrapportage niet van toepassing zijn.

Het betoog faalt.

Slotsom

19.    In de door [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en [partij] en anderen tegen de besluiten van 25 februari 2020 aangevoerde gronden ziet de Afdeling geen aanleiding tot vernietiging van deze besluiten. In het kader van de finale geschilbeslechting laat de Afdeling deze besluiten in stand. Dat betekent dat [appellant sub 1] de door hem gewenste transformatie van de Christus Koningkerk mag realiseren. De Afdeling zal bepalen dat de besluiten van 25 februari 2020 in de plaats treden van de door de rechtbank vernietigde besluiten.

20.    Gelet op rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1106, wordt het college ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep veroordeeld.

21.    De griffier van de Raad van State zal aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gegrond;

II.    verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 3A] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2019 in zaken nrs. 18/415, 18/923, 18/924, 19/294, 19/295 en 19/297, voor zover daarbij de beroepen van [appellant sub 3A] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] gegrond zijn verklaard;

IV.    verklaart de beroepen van [appellant sub 3A] en anderen, [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [partij] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 25 februari 2020, kenmerk 1903109/HZ_WABO-2015-008558, en tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 25 februari 2020, kenmerk 3798309/HZ_WABO-2018-009070, ongegrond;

V.    bepaalt dat de onder IV. genoemde besluiten in de plaats treden van de door de rechtbank vernietigde besluiten;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.335,00 (zegge: duizenddriehonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

195-855.