Uitspraak 201905950/1/A3


Volledige tekst

201905950/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de gemeente Haarlemmermeer,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2019 in zaak nr. 18/2004 in het geding tussen:

de gemeente

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2017 heeft de minister geweigerd om een categoriaal besluit, voor zover het betreft de toekenning van een wapenstok aan buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa's) voor de gehele gemeente Haarlemmermeer, te verlengen.

Bij besluit van 22 maart 2018 heeft de minister het door de gemeente daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juni 2019 heeft de rechtbank het door de gemeente daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeente hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2020, waar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, bijgestaan door D.C. Margadant en G.J. Molenaar, en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De relevante bepalingen van de Politiewet 2012, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en de relevante onderdelen uit de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Beleidsregels) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.    In 2012 heeft de minister besloten tot toekenning van opsporingsbevoegdheden aan boa’s voor het gehele grondgebied van de gemeente en daarbij bepaald dat zij die bevoegdheden kunnen uitoefenen met gebruikmaking van een korte wapenstok voor een periode van 5 jaar. Bij aanvraagformulier van 21 juli 2017 heeft de gemeente de minister verzocht dat besluit te verlengen voor boa’s in het domein Openbare Ruimte. Op 2 augustus 2017 heeft de waarnemend politiechef van de eenheid Noord-Holland als direct toezichthouder een schriftelijk advies uitgebracht over de aanvraag. De waarnemend politiechef adviseert een wapenstok alleen toe te kennen aan boa’s die werkzaam zijn op de luchthaven Schiphol en niet aan boa’s die buiten de luchthaven werken. Op 14 augustus 2017 heeft de hoofdofficier van justitie als toezichthouder een schriftelijk advies uitgebracht. Ook de hoofdofficier van justitie adviseert een wapenstok alleen toe te kennen aan boa’s die werkzaam zijn op de luchthaven Schiphol. In het advies staat dat hem niet is gebleken dat aan het zogeheten noodzaakcriterium als bedoeld in de Beleidsregels, is voldaan. Het aantal geweldsincidenten in de afgelopen jaren buiten Schiphol is beperkt en er is geen toename van het aantal gevallen waarin boa’s met geweld worden geconfronteerd, aldus de hoofdofficier van justitie.

Bij het besluit van 25 oktober 2017 heeft de minister de aanvraag afgewezen. Volgens de minister is niet aan het noodzaakcriterium van paragraaf 3.2 van de Beleidsregels voor toekenning van een wapenstok als geweldsmiddel voldaan. Bij zijn beoordeling heeft de minister de adviezen van de waarnemend korpschef en de hoofdofficier van justitie betrokken.

Bij het besluit van 22 maart 2018 heeft de minister de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht. Omdat de gemeente van mening is dat het van het grootste belang is dat haar boa’s voor hun veiligheid gebruik kunnen blijven maken van een korte wapenstok, heeft zij tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het besluit van 22 maart 2018 niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De minister is niet ingegaan op alle criteria van paragraaf 3.2 van de Beleidsregels voor de beoordeling of aan het noodzaakscriterium is voldaan. Ook is niet gemotiveerd waarom de noodzaak niet meer bestond, hoewel die in 2012 nog was aangenomen. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank deze gebreken gepasseerd. Daartoe heeft zij overwogen dat de minister in zijn schriftelijke aanvulling van 9 januari 2019 op het verweerschrift alsnog is ingegaan op alle criteria. In de schriftelijke aanvulling staat dat de minister verzoeken om toekenning van een geweldsmiddel de afgelopen jaren strenger is gaan beoordelen, omdat er sprake moet zijn van een duidelijke taak- en bevoegdheidsafbakening tussen de politie en boa’s. De politie is belast met de handhaving van de openbare orde en boa’s zijn belast met de handhaving van de leefbaarheid. Het uitgangspunt is dat de politie het geweldsmonopolie heeft. Alleen als de noodzaak is aangetoond en toezichthouders een positief advies hebben gegeven, kan een verzoek om toekenning van een geweldsmiddel aan boa's, onder specifieke voorwaarden, worden toegewezen. Boa’s in Domein I, Openbare Ruimte, treden in beginsel niet op in situaties waarin gevaar wordt verwacht. Als een boa wordt geconfronteerd met geweld kan hij een beroep doen op de politie. Op basis van deze uitgangspunten heeft de minister criteria geformuleerd voor het toekennen van een geweldsmiddel aan boa's in domein I. Wat betreft het verzoek om toekenning van een korte wapenstok aan boa’s in deze zaak, concludeert de minister na een beoordeling aan de hand van onderscheidenlijk criteria a en b, c en d van de Beleidsregels dat niet aan het noodzaakcriterium wordt voldaan. Daartoe stelt de minister dat boa’s in domein I in beginsel niet worden geconfronteerd met gevaarlijke of gewelddadige situaties. Het toekennen van een wapenstok als geweldsmiddel is niet nodig, omdat ook met bodycam als een minder ingrijpend middel agressie kan worden tegengegaan. In een brief van 26 maart 2018 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) staat dat het zichtbaar dragen van een bodycam een preventieve en de-escalerende werking heeft. Verder heeft de gemeente een incidentenoverzicht gemaakt. Uit dat overzicht blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende waarom bewapening met een wapenstok wenselijk zou zijn geweest. Zo zijn boa’s niet met fysiek geweld geconfronteerd. Ook is niet gemotiveerd dat de aanrijtijd van de politie te lang was. De politie kon slechts in één van de 18 genoemde gevallen niet komen wegens andere prioriteiten, aldus de minister. Op grond van de hiervoor vermelde motivering is de rechtbank van oordeel dat de gemeente alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat het toekennen van een korte wapenstok als geweldsmiddel niet noodzakelijk is.

Hoger beroep

4.    De gemeente betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het toekennen van een (korte) wapenstok als geweldsmiddel aan alle boa’s binnen de gemeente niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft niet onderkend dat boa's binnen Domein I niet alleen belast zijn met het houden van toezicht en de aanpak van overlast, verloedering, kleine ergernissen en andere overtredingen, die de leefbaarheid binnen de openbare ruimte aantasten. Die boa's hebben in de praktijk een uitgebreider takenpakket waarbij zij in gevaarlijke situaties terechtkomen. Zij zijn in feite ook belast met de handhaving van de openbare orde. Daarnaast werken sommige boa’s als straatcoach. Zij hebben daarbij te maken met een agressieve houding van jongeren. In april 2019 zijn er onder deze doelgroep vier steekincidenten geweest. Deze boa’s zijn ook geconfronteerd met jongeren die zichtbaar messen bij zich droegen. Verder worden boa’s ook ingezet bij grootschalige evenementen om te surveilleren. Daarbij hebben zij te maken met bezoekers die onder invloed van alcohol of drugs zijn of daar niet aanwezig mogen zijn. Uit de praktijk is al gebleken dat het feit dat boa's geen wapenstok meer mogen dragen het optreden van boa's bij incidenten lastiger maakt. Verder voert de gemeente aan dat het nut van een wapenstok al uit de praktijk is gebleken. Indien die zichtbaar gedragen wordt, gaat daarvan een de-escalerende werking uit. Boa’s kunnen er niet op rekenen dat de politie tijdig ingrijpt, omdat de aanrijtijden aanzienlijk zijn. Een bodycam is geen geschikt alternatief, omdat die alleen geweld registreert en niet kan tegenhouden. Ten slotte vermoedt de gemeente dat de werkelijke motieven van de minister om aan haar boa’s geen wapenstok toe te kennen, los staan van het restrictieve beleid om geweldsmiddelen aan boa’s toe te kennen.

Beoordeling door de Afdeling

4.1.    Uit paragraaf 3.2 van de Beleidsregels volgt dat geweldsmiddelen alleen aan boa's worden toegekend indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager is aangetoond. Het toekennen van geweldsmiddelen wordt tevens afhankelijk gesteld van de in redelijkheid te verwachten kans dat een boa bij de vervulling van zijn of haar functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd. Elke aanvraag om het toekennen van geweldsmiddelen wordt beoordeeld aan de hand van de vier criteria die in paragraaf 3.2 onder a tot en met d zijn vermeld.

Criterium a heeft betrekking op de vraag voor welk soort wetsovertredingen een opsporingsbevoegdheid is verleend. Criterium b heeft betrekking op de vraag wat de aard van de te verwachten agressie is. Boa’s in Domein I zijn belast met de handhaving van de leefbaarheid in de openbare ruimte. Het gaat daarbij onder meer om de aanpak van overlast, verloedering of kleine ergernissen. Dat die boa's, zoals de gemeente stelt, in feite ook belast zijn met de handhaving van de openbare orde, laat onverlet dat de minister heeft mogen uitgaan van het takenpakket van boa's in Domein I en dat boa’s in beginsel niet in een gevaarlijke of gewelddadige situatie terechtkomen. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat aan criteria a en b niet is voldaan.

Criterium c heeft betrekking op de vraag of boa's over voldoende middelen kunnen beschikken voor hun veiligheid. De politie heeft toegelicht dat boa's over een C2000-portofoon beschikken die een noodknop heeft. Een melding van een incident met die noodknop wordt door de politie als prioriteit 1 behandeld. Voor een prioriteit 1-melding geldt een aanrijtijd van 12 minuten, die in 90% van alle gevallen moet worden gehaald. In 2017 is in Haarlemmermeer in 86,8% van de gevallen de aanrijtijd van maximaal 12 minuten in acht genomen, aldus de politie. De gemeente heeft daartegenover alleen gesteld dat de gemeente een groot oppervlak heeft. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de gerealiseerde aanrijtijd onjuist of onaanvaardbaar is. Verder stelt de minister, onder verwijzing naar de brief van de VNG van 26 maart 2018, dat uit onderzoek is gebleken dat het zichtbare gebruik van bodycams een de-escalerende werking heeft en dus een goed hulpmiddel kan zijn. De gemeente heeft dit niet bestreden, maar stelt slechts dat een bodycam geen geweld tegenhoudt. Gelet op het vorenstaande heeft minister zich op het standpunt mogen stellen dat aan criterium c van de Beleidsregels is voldaan en boa’s over voldoende middelen beschikken voor hun veiligheid.

Criterium d heeft betrekking op de vraag of er sprake is van een toename van het aantal gevallen waarin een boa met geweld is geconfronteerd en waarbij bewapening met een geweldsmiddel wenselijk zou zijn geweest. De gemeente heeft een overzicht verstrekt waaruit volgt dat zich in de periode van maart 2014 tot en met september 2017 9 incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van agressie tegen boa's. Vanaf januari 2018 tot en met oktober 2018, een periode waarin de boa’s buiten de luchthaven Schiphol geen wapenstok meer droegen, zijn er 18 van dergelijke incidenten geweest. Volgens de gemeente is voorts uit de praktijk gebleken dat het feit dat boa's geen wapenstok meer mogen dragen door burgers wordt gezien als een verlies van aanzien en ten koste gaat van hun gezag. Zij hebben daardoor eerder te maken gekregen met incidenten die uit de hand dreigden te lopen, aldus de gemeente. Omdat de minister die stelling van de gemeente, die wordt ondersteund door de incidentencijfers in de periode januari 2018 tot en met oktober 2018, niet voldoende heeft bestreden, had de minister inzichtelijk moeten maken waarom ook voor de boa's die in het verleden de beschikking hadden over een wapenstok, geen noodzaak wordt gezien om een wapenstok te dragen. Omdat de minister dit heeft nagelaten, is gezien criterium d niet voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een toename van het aantal gevallen waarin een boa met geweld is geconfronteerd en waarbij bewapening met een geweldsmiddel wenselijk zou zijn geweest. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.2.    Het betoog slaagt.

4.3.    Ten slotte is de Afdeling van oordeel dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de weigering om een korte wapenstok als geweldsmiddel toe te kennen andere motieven ten grondslag liggen dan het restrictieve beleid, zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 maart 2018 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2019 in zaak nr. 18/2004, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard;

III.    verklaart het beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 22 maart 2018, kenmerk BOACAT2017/055;

V.    bepaalt dat tegen het door de minister voor Rechtsbescherming te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van de gemeente Haarlemmermeer slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt de minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van bij de gemeente Haarlemmermeer in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: (duizendvijftig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de minister voor Rechtsbescherming aan de gemeente Haarlemmermeer het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

629.

BIJLAGE

Politiewet 2012, zoals die luidde ten tijde van belang

Artikel 7

1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

[…]

7. Onze Minister kan bepalen dat de in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde buitengewone opsporingsambtenaren, voor zover door hem hetzij in persoon, hetzij per categorie of eenheid aangewezen, de bevoegdheden omschreven in het eerste en het derde lid kunnen uitoefenen. Alsdan wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 9 een ambtsinstructie voor hen vastgesteld.

Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

1. Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.

Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar, zoals die luidde ten tijde van belang

3.2. Criteria toekenning bevoegdheden

Criteria toekenning opsporingsbevoegdheid: noodzaakcriterium

Conform het BBO wordt een titel van opsporingsbevoegdheid verleend dan wel verlengd indien daartoe noodzaak bestaat en de boa betrouwbaar en bekwaam is. Er is voldaan aan het noodzaakcriterium wanneer naar het oordeel van de Minister van Veiligheid en Justitie, de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de betreffende persoon of de dienst waarbij deze werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. Over de noodzaak voor toekenning van (extra) opsporingsbevoegdheid wordt door de boa-werkgever advies gevraagd aan de direct toezichthouder en toezichthouder als bedoeld in artikel 1, vierde lid, BBO. Zie ook paragraaf 3.5 Toezicht op boa’s.

In Domein I Openbare Ruimte geldt een afwijkende procedure voor zover het gaat om een aanvraag van gemeenten tot uitbreiding van het aantal boa’s. Hier vindt de toetsing op noodzaak plaats in de lokale driehoek.

Het noodzaakcriterium wordt ook gehanteerd voor de toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen.

Criteria toekenning politiebevoegdheden

Voor de toekenning van de politiebevoegdheden van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012, gelden de volgende criteria:

a) de boa moet zelf verdachten kunnen aanhouden en overbrengen naar een plaats van verhoor;

b) er is geen beroep op de politie mogelijk;

c) de bevoegdheid tot het gebruik van geweld staat in verhouding tot de toe te kennen dan wel toegekende opsporingsbevoegdheid;

d) de geweldsbevoegdheid en de veiligheidsfouillering mogen pas worden uitgeoefend indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten (hierna: RTGB). De wijze waarop van de veiligheidsfouillering gebruik dient te worden gemaakt, is nader geregeld in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna ook: Ai).

Criteria toekenning geweldsmiddelen

Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. Derhalve worden slechts in uitzonderlijke gevallen geweldsmiddelen aan anderen toegekend. Mede vanuit de doelstelling van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) wordt een restrictief beleid gehanteerd. Het toekennen van geweldsmiddelen aan een boa geschiedt slechts indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager aangetoond is en indien zijn bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond (zie ook artikel 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie, hierna: Rwm). Het toekennen van geweldsmiddelen wordt tevens afhankelijk gesteld van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd.

Elke aanvraag tot het toekennen van geweldsmiddelen wordt afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a. Voor welke soort wetsovertreding(en) is de opsporingsbevoegdheid verleend? Bij het handhaven van artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kan het gebruik van een geweldsmiddel meer proportioneel zijn dan bijvoorbeeld bij het handhaven van het ordeningsrecht.

b. Wat is de aard van de te verwachten agressie? Toekenning van een geweldsmiddel kan geïndiceerd zijn indien de verwachting is dat de boa daadwerkelijk te maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten agressie louter verbaal van aard is.

c. Over welke geweldsmiddelen kan de boa op basis van zijn taakstelling beschikken? Indien het bezwaarlijk of onmogelijk is om op een andere wijze te voorzien in de veiligheid van de boa, kan hem een geweldsmiddel worden toegekend.

d. In welke frequentie en mate hebben zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest? Indien sprake is van een toename van het aantal gevallen dat de boa met geweld wordt geconfronteerd waarbij de aanwezigheid van enig geweldsmiddel wenselijk zou zijn geweest, kan een geweldsmiddel worden toegekend.

Indien de beantwoording van bovenstaande vragen nog onvoldoende duidelijkheid geeft over de aanwezigheid van de noodzaak, kunnen aanvullende vragen naar de (on)mogelijkheid van politieassistentie en de aandacht bij de scholing van boa's voor het onderwerp sociale vaardigheden nog een nadere indicatie geven. Indien zich vaak situaties voordoen waarin het aanwenden van sociale vaardigheden en geweldsbeheersingstechnieken niet (meer) afdoende zijn, kan er aanleiding zijn voor het toekennen van geweldsmiddelen. De toekenning geldt voor het gehele opsporingsgebied van de boa.

6. Domein I Openbare ruimte

6.1. Algemeen

De boa Openbare ruimte heeft een breed pakket aan bevoegdheden waardoor het lokale veiligheidsbeleid gericht op de aanpak van overlast en kleine ergernissen en andere feiten die de leefbaarheid aantasten binnen de openbare ruimte kan worden gehandhaafd. Toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst (paragraaf 6.4) dient te voldoen aan de cumulatieve criteria van het leefbaarheidscriterium die zijn benoemd in de brief van 1 april 2014 ‘Voortgang samenhang toezicht en handhaving in de openbare ruimte’.

A. Criteria met betrekking tot de afbakening van ‘leefbaarheid’:

− Het feit is aan te merken als overlast, verloedering, kleine ergernis.

− Het gaat in de basis om overtredingen die de leefbaarheid aantasten.

− Het te handhaven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving. Bijv. het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het neveneffect - de overlast - kan door boa’s via de APV worden gehandhaafd.

B. Criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door een boa met het specialisme Openbare Ruimte:

− Het feit is te constateren tijdens de surveillance van de boa (de boa dient aanwezig te zijn op straat in de wijk).

− Het feit is door eigen waarneming direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarnemingen door foto/ beeldmateriaal.

− Het feit is in beginsel feit gecodeerd af te handelen. Voor zover het gaat om niet-feit gecodeerde zaken gaat het om die zaken die eenvoudig bewijsbaar zijn en die niet zien op geweld, veelplegers, medepleging en/of aanzienlijke schade.

− De taak/bevoegdheid vraagt geen extra opleiding en apparatuur.

− In beginsel is er geen sprake van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting.