Uitspraak 200200802/1


Volledige tekst

200200802/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard,
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 20 december 2001 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Betonmortelcentrale De Lek B.V.”, gevestigd te Nieuwpoort

en

appellanten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2000 hebben appellanten aan de besloten vennootschap “Betonmortelcentrale De Lek B.V.” te Nieuwpoort (hierna: de Betonmortelcentrale) ontheffingen verleend van de in artikel 62, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV), voor het rijden met 3- respectievelijk 4-assige vrachtauto’s, waarbij het totaalgewicht van de voertuigen de 22,34 respectievelijk de 29,8 ton niet mag overschrijden, op wegen met een gewichtbeperking in de Krimpenerwaard, geldig tot 1 januari 2003.

Bij besluit van 23 januari 2001 hebben appellanten het daartegen door de Betonmortelcentrale gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 2 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 20 december 2001, verzonden op 28 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Betonmortelcentrale ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaalt dat appellanten binnen tien weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 mei 2002 heeft de Betonmortelcentrale een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A. Leenders en H. van den Broek, beiden werkzaam bij appellanten, en de Betonmortelcentrale, vertegenwoordigd door [directeur] van dat bedrijf, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 29 september 1999 hebben appellanten een ontheffingenbeleid vastgesteld. Volgens dit beleid wordt aan de hand van een tabel bepaald tot welk tonnage een ontheffing verleend kan worden. Voor 3- en 4-assige voertuigen met een bestemming die bij uitzondering bereikt moet worden geldt een aslast van maximaal 8 ton.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, nu appellanten zelf niet over geschikte meetapparatuur beschikten, niet kan worden ontkend dat indien de betonmortelcentrale destijds indicatiecijfers aan appellanten had verstrekt op basis van andersoortige specie dan wel de meting had verricht met een in gewicht ander 4- dan wel 3- assig voertuig, zulks wellicht tot een ander maximum gewicht had geleid dan thans bij de verleende ontheffing is vastgesteld.

Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het ontheffingenbeleid waarbij expliciet is gekozen voor het verlenen van ontheffingen op basis van een maximale asdruk en is afgestapt van het oude ontheffingenbeleid, waarbij een maximumgewicht werd gehanteerd, appellanten in strijd met haar eigen beleid hebben gehandeld door aan de verleende ontheffingen de voorwaarde van een maximum totaalgewicht per voertuig te verbinden.

2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat de kern van het ontheffingenbeleid inhoudt, dat uit een oogpunt van handhaafbaarheid alsmede in aansluiting op de ter plaatse getroffen verkeersmaatregel - een geslotenverklaring van wegen voor (samenstellen van)voertuigen waarvan de totaalmassa meer dan 15 ton bedraagt - een ontheffingenstelsel is geschapen waarbij het totaalgewicht per voertuig (of samenstelsel van voertuigen) tot uitgangspunt is genomen.

Daarnaast hebben appellanten aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is, nu daaruit voortvloeit dat zij niet mogen afgaan op de door de Betoncentrale aangeleverde gegevens. Zulks klemt te meer nu toepassing van deze cijfers heeft geleid tot voor de Betonmortelcentrale gunstiger ontheffingen dan wanneer deze zouden zijn verleend op basis van een algemene berekening door appellanten.

2.4. De Afdeling stelt voorop dat het, in aanmerking genomen dat ter plaatse een algemeen gewicht per (samenstel van) voertuig(en) geldt, alsmede gegeven de praktische mogelijkheden tot handhaving, appellanten op zich vrij stond een beleid te voeren waarin bij ontheffingverlening een maximumtotaalgewicht werd vastgesteld.

Nu evenwel in het door appellanten vastgestelde ontheffingenbeleid een stelsel was neergelegd waarbij werd uitgegaan van de asdruk had het op de weg van appellanten gelegen deze asdruk ook daadwerkelijk op te nemen in de ontheffingen dan wel te verzekeren dat de juistheid van de omrekening van deze asdruk tot de totaalmassa verzekerd was. Waar voorts niet bestreden is dat de door de Betonmortelcentrale overgelegde cijfers slechts indicatief waren, bracht een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen besluiten met zich dat de Betonmortelcentrale in de gelegenheid zou worden gesteld ter zake nadere berekeningen over te leggen. Bij gebreke hiervan kwam het besluit van appellanten van

23 januari 2001 voor vernietiging in aanmerking, zodat de rechtbank hiertoe, zij het deels op andere gronden, terecht is overgegaan.

2.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003

45-405.