Uitspraak 200201473/1


Volledige tekst

200201473/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], gevestigd en wonend te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2000, kenmerk LGM 685095, heeft verweerder hogere geluidgrenswaarden krachtens de artikelen 83 en 100a van de Wet geluidhinder vastgesteld voor het Tracébesluit A4 gedeelte Bergen op Zoom- Dinteloord.

Bij besluit van 18 december 2001, kenmerk LGM 801930, verzonden op 29 januari 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2002, beroep ingesteld.

Bij brief van 7 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door R.M.P. Boeren en ing. B.G.J. Sonneberg is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid van deze wet, kan een belanghebbende bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Appellanten stellen dat verweerder naar aanleiding van de gedeeltelijke vernietiging door de Afdeling bij uitspraak van 22 januari 2001 van het Tracébesluit A4 gedeelte Bergen op Zoom- Dinteloord bij het bestreden besluit de in het besluit van 12 mei 2000 vastgestelde hogere geluidgrenswaarden ambtshalve heeft ingetrokken. Zij voeren aan dat hierbij ten onrechte het besluit voorzover gericht op de woning aan de [locatie 1] en het kantoorpand aan de [locatie 2] niet is ingetrokken.

2.2.1. Verweerder stelt dat in het besluit van 12 mei 2000 geen hogere geluidgrenswaarden voor de woning aan de [locatie 1] en het kantoorpand aan de [locatie 2] zijn vastgesteld zodat het bestreden besluit van 18 december 2001 alleen al om die reden geen betrekking kan hebben op deze panden.

2.2.2. Gezien de gevolgen van het besluit van 12 mei 2000 namelijk dat voor een aantal woningen gelegen binnen de geluidzone langs het tracé van de A4 wordt vastgesteld welke de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting is, kan naar het oordeel van de Afdeling in een geval als het onderhavige als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in beginsel slechts worden aangemerkt diegene die uit hoofde van een bijzondere, rechtens te erkennen, relatie tot een of meer van deze woningen bezwaar heeft tegen deze vaststellingen.

De Afdeling stelt vast dat zowel de woning aan de [locatie 1] als het kantoorpand aan de [locatie 2] binnen de geluidzone langs het tracé van de A4 zijn gelegen. De Wet geluidhinder en het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (verder: het Besluit) dat daarop gebaseerd is, voorzien in de mogelijkheid hogere waarden voor de geluidbelasting vast te stellen wat betreft woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen. De Afdeling stelt vast dat het aan de orde zijnde kantoorgebouw niet is aan te merken als een geluidgevoelig object als bedoeld in artikel 4, tweede lid van het Besluit.

Tevens stelt de Afdeling vast dat bij besluit van 12 mei 2000 voor de woning aan de [locatie 1] geen ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting is vastgesteld. Ook is de Afdeling niet gebleken van omstandigheden die het voor verweerder duidelijk had moeten maken dat voor de onderhavige woning wel een hogere geluidgrenswaarde had behoren te worden vastgesteld. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten niet zijn te beschouwen als belanghebbenden bij het besluit van 12 mei 2000. Verweerder had appellanten dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren in hun bezwaar.

2.3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 december 2001, kenmerk LGM 801930, voorzover het het bezwaar van appellanten betreft;

III. verklaart het bezwaar van appellanten tegen dit besluit niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;

V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003

315.