Uitspraak 202000551/1/R4


Volledige tekst

202000551/1/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Losser,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 december 2019 in zaak nr. 19/302 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de inrichting van [vergunninghouder] aan de [locatie 1] te Losser.

Bij uitspraak van 11 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft het hoger beroep op een videozitting behandeld op 4 november 2020, waaraan [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door M. Vlotters en T. van Leussen hebben deelgenomen. Verder heeft [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], eveneens als partij aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.    [vergunninghouder] exploiteert op het perceel een vleeskalverenbedrijf. [appellant] woont op het perceel aan de [locatie 2], dat grenst aan de inrichting. Voor de inrichting is een omgevingsvergunning verleend, waaraan geluidvoorschriften zijn verbonden. [vergunninghouder] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de inrichting. [vergunninghouder] wil dat de geluidvoorschriften worden aangepast, zodat in de avond- en nachtperiode runderen kunnen worden geladen en gelost.

Bij besluit van 10 november 2016 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Daarin heeft het college geluidvoorschriften opgenomen die leiden tot een verruiming van wat voorheen was toegestaan. In dit besluit was onder meer bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maximaal 45, 40 en 35 dB(A) mag bedragen in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2016. Verder zijn voorschriften opgenomen over het maximale geluidniveau. Na een tussenuitspraak heeft de rechtbank bij einduitspraak van 10 juli 2018 het besluit vernietigd omdat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom meer geluidruimte is vergund dan met het oog op de bedrijfsactiviteiten nodig is en omdat niet helder is op welke activiteiten het voorschrift over het maximale geluidniveau betrekking heeft. De rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.

Bij het besluit van 18 december 2018 heeft het college opnieuw de gevraagde omgevingsvergunning verleend en daaraan wederom geluidvoorschriften verbonden die leiden tot een verruiming van wat eerder was vergund. Voor de geluidgrenswaarden in dit besluit is aangesloten bij het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau als gevolg van de activiteiten in de inrichting in zowel de representatieve als in de incidentele bedrijfssituatie. Verder is bepaald dat de afvoer van runderen in de nachtperiode ten hoogste vier maal per jaar mag plaatsvinden.

De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 18 december 2018 ongegrond verklaard.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kennisgeving van het besluit van 18 december 2018 niet voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer. Verder betoogt hij dat in de aanvraag is vermeld dat sprake is van een milieuneutrale verandering van de inrichting, terwijl dat niet aan de orde is. Volgens hem is de grondslag van de aanvraag daarom verlaten.

[appellant] heeft deze gronden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Deze betogen moeten buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom de betogen over de kennisgeving van het besluit van 18 december 2018 en de grondslag van de aanvraag, niet al bij de rechtbank konden worden gehouden. [appellant] had dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de geluidvoorschriften niet in redelijkheid aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden. Hij voert daartoe aan dat ten onrechte geen referentiemeting is gedaan om het omgevingsgeluid vast te stellen. Verder zijn de voorschriften volgens [appellant] ruimer dan nodig en ontoereikend om geluidhinder te voorkomen. Zo is er geen reden waarom er ’s nachts in de inrichting activiteiten moeten worden verricht. Verder voert hij aan - zo begrijpt de Afdeling uit zijn toelichting ter zitting - dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de vraag of de beste beschikbare technieken worden toegepast in de inrichting.

3.1.    In het bij de aanvraag horende rapport "Akoestisch onderzoek [vergunninghouder] [locatie 1] te Losser" van 7 oktober 2015 (hierna: het rapport), is een beschrijving gegeven van de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting, waartoe onder meer het laden en lossen van runderen is gerekend. Verder is vermeld dat de incidentele bedrijfssituatie inhoudt dat, naast activiteiten die horen bij de representatieve bedrijfssituatie, drie maal per jaar mais wordt aangevoerd naar de kuilplaten. Vervolgens is berekend wat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau als gevolg van de activiteiten van de inrichting is ter plaatse van zeven omliggende woningen, waaronder die van [appellant]. In het rapport is geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie maximaal 40, 35 en 33 dB(A) bedraagt en het maximale geluidniveau maximaal 65, 60 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In de avond- en nachtperiode is het laden en lossen van runderen de maatgevende oorzaak van de maximale geluidbelasting. In de incidentele bedrijfssituatie zijn de geluidniveaus gelijk aan die in de representatieve bedrijfssituatie, behalve dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode maximaal 44 dB(A) bedraagt, aldus het rapport.

3.2.    Bij de beoordeling van de geluidbelasting van de inrichting heeft het college de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) gebruikt. Hierin is aanbevolen om bij het vaststellen van de geluidgrenswaarden aan te sluiten bij de richtwaarden van tabel 4. Deze richtwaarden zijn afhankelijk van de aard van de woonomgeving. Het college heeft de omgeving van de inrichting getypeerd als een rustige woonwijk, waarvoor in de Handreiking richtwaarden van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode worden genoemd. In de Handreiking is verder vermeld dat de maximale geluidniveaus niet hoger mogen zijn dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Het college stelt zich op het standpunt dat uit het rapport volgt dat de richt- en grenswaarden van de Handreiking niet worden overschreden. In voorschrift 1.1 tot en met 1.4 zijn voor elk van de zeven woningen geluidgrenswaarden opgenomen. De toegestane geluidbelasting is gelijk aan de berekende geluidbelasting per woning tijdens de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie, zoals vermeld in het rapport. Verder is in voorschrift 1.5 bepaald dat de afvoer van runderen in de nachtperiode ten hoogste vier maal per jaar mag plaatsvinden.

3.3.    [appellant] heeft het rapport niet bestreden en ook niet aangevoerd dat het college de richtwaarden voor een rustige woonwijk in redelijkheid passend heeft kunnen achten voor de omgeving van de inrichting. Uit de Handreiking volgt dat het referentieniveau van belang is als de richtwaarden worden overschreden. In dat geval is overschrijding van de richtwaarden mogelijk, tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. De Afdeling stelt vast dat de in de voorschriften opgenomen geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau lager zijn dan of gelijk zijn aan de richtwaarden volgens de Handreiking. Alleen al daarom was het college niet gehouden om metingen uit te voeren om het referentieniveau vast te stellen. Overigens heeft het college in dat verband toegelicht dat het omgevingsgeluid niet goed kan worden gemeten omdat de inrichting vanwege de continue aanwezigheid van dieren niet buiten werking kan worden gesteld.

De Afdeling volgt [appellant] evenmin in zijn betoog dat de geluidvoorschriften te ruim zijn. Uit wat onder 3.1 en 3.2 is vermeld, volgt dat de geluidgrenswaarden gelijk zijn aan de berekende geluidbelasting in het rapport, die is gebaseerd op de vergunde bedrijfssituatie. De voorschriften zijn dus niet ruimer gesteld dan de inrichting nodig heeft. Over de nachtelijke activiteiten heeft het college toegelicht dat dit uitsluitend het verladen van de runderen betreft, wat maximaal vier maal per jaar gebeurt. Het verladen moet volgens het college in de nachtperiode gebeuren zodat de runderen tijdig bij de slachterij aankomen. Verder is verladen in de nachtperiode wenselijk uit welzijnsoogpunt, omdat de buitentemperatuur dan lager is, aldus het college. Ter zitting bij de Afdeling heeft [vergunninghouder] deze redenen bevestigd. Gelet op deze toelichting, en aangezien deze activiteit in voorschrift 1.5 is beperkt tot maximaal vier maal per jaar, is ook in zoverre niet meer vergund dan nodig is.

De Afdeling overweegt verder dat in het rapport is uiteengezet welke beste beschikbare technieken in de inrichting kunnen worden toegepast om de geluidbelasting op de omgeving te voorkomen of beperken. Het betoog van [appellant] dat hiernaar geen onderzoek is gedaan mist daarom in zoverre feitelijke grondslag    Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid de in voorschrift 1.1 tot en met 1.4 opgenomen geluidgrenswaarden aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidvoorschriften onduidelijk en niet handhaafbaar zijn. Hij voert daartoe aan dat onduidelijk is welke geluidvoorschriften van de eerder verleende omgevingsvergunningen nog van kracht zijn. Daarnaast is het begrip "incidentele bedrijfssituatie" in voorschrift 1.2 en 1.4 voor meerderlei uitleg vatbaar en is het aantal dagen waarop sprake mag zijn van een incidentele bedrijfssituatie ten onrechte niet beperkt. Ter zitting heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat in voorschrift 1.1 tot en met 1.4 geluidgrenswaarden zijn opgenomen voor de zijgevel van de woning aan de [locatie 3], maar dat onduidelijk is om welke zijgevel het gaat. [appellant] wijst er verder op dat voorschrift 1.3 en 1.4, over de maximale geluidniveaus voor de representatieve en de incidentele bedrijfssituaties, exact dezelfde grenswaarden bevatten.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat in het besluit van 18 december 2018 is vermeld dat de eerdere geluidvoorschriften zijn vervallen. Daarmee is duidelijk dat voor het aspect "geluid" uitsluitend de in dit besluit opgenomen nieuwe voorschriften van kracht zijn.

Verder is in voorschrift 1.2 en 1.4 - waarin geluidgrenswaarden zijn opgenomen voor respectievelijk het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau voor de incidentele bedrijfssituatie - vermeld dat de incidentele bedrijfssituatie de reguliere dagelijkse activiteiten inhoudt, én de aanvoer van mais. Dit is ook duidelijk uiteengezet in het rapport, dat deel uitmaakt van het besluit van 18 december 2018. In dat rapport is vermeld dat de aanvoer van mais drie maal per jaar plaatsvindt. Gelet hierop en aangezien de toegestane geluidbelasting in de incidentele bedrijfssituatie nauwelijks verschilt van die in de representatieve bedrijfssituatie, was het college niet gehouden om het aantal dagen waarop sprake mag zijn van een incidentele bedrijfssituatie, in de voorschriften te beperken. Wat betreft de zijgevel van de woning aan de [locatie 3], is in voorschrift 1.1 tot en met 1.4 bepaald dat de beoordelingspunten dezelfde zijn als die in het rapport. Uit de bijlagen bij het rapport volgt dat de oostelijke zijgevel van de woning als beoordelingspunt is gebruikt. Ook in zoverre bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidvoorschriften onduidelijk zijn. Tot slot leidt het feit dat de maximale geluidniveaus voor zowel de representatieve bedrijfssituatie als de incidentele bedrijfssituatie hetzelfde zijn, er niet toe dat deze voorschriften onduidelijk of niet handhaafbaar zijn.

Concluderend bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidvoorschriften onduidelijk en niet handhaafbaar zijn. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

912.