Uitspraak 201907454/2/R4


Volledige tekst

201907454/2/R4.
Datum beslissing: 21 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:

1.    het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,

2.    de stichting GAS DrOvF, gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,

3.    de vereniging Milieudefensie Amsterdam afdeling Westerveld, gevestigd te Havelte, gemeente Westerveld,

appellanten,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

verweerder.

Procesverloop

het college van Westerveld, de stichting GAS DrOvF en de vereniging Milieudefensie hebben beroep ingesteld tegen het instemmingsbesluit gewijzigd winningsplan Diever van de minister van 28 augustus 2019.

De minister heeft een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.

Het betreft het vertrouwelijk aan de minister overgelegde deel van het winningsplan Diever van Vermilion Energy Netherlands B.V. van 27 juli 2018.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van het vertrouwelijke deel van het winningsplan Diever kennis zal nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 onder 7, ECLI:NL:RVS:2020:1367.

3.    Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarnaast gaat het bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele belanghebbenden, die geen partij zijn maar die mogelijk in de loop van de procedure als partij zouden kunnen worden toegelaten. Na het toelaten van een nieuwe partij kan de verzoeker om die reden opnieuw een verzoek om beperkte kennisneming doen. Zie de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak onder 8.

4.    De minister heeft ter motivering van het verzoek, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM2590), aangevoerd dat het vertrouwelijke deel van het winningsplan vertrouwelijk meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens bevat.

5.    De Afdeling heeft van het vertrouwelijke stuk kennis genomen. Het stuk bevat informatie over volume-parameters van de Ten Boer en Slochteren deelvoorkomens, resulterend in plaats-volumes voor het Diever voorkomen, en over verwachte kosten voor onderhoud en bedrijfsvoering. Aldus bevat het vertrouwelijk deel wetenswaardigheden over de bedrijfsvoering en de bedrijfskosten van Vermilion. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang om het door Vermilion vertrouwelijk aan de minister verstrekte deel van het winningsplan Diever niet aan derden te verstrekken zwaarder dan het belang dat de andere partijen kennis nemen van dit deel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de andere partijen door de beperkte kennisneming niet wezenlijk in hun procesvoering worden belemmerd.

6.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2020