Uitspraak 201609791/2/A2


Volledige tekst

201609791/2/A2.
Datum uitspraak: 20 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Helmond,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016 in zaak nr. 14/454 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de planschade gehandhaafd.

Bij uitspraak van 17 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, zijn verschenen.

Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek in deze zaak en in de zaak 201609908/1/A2. De StAB heeft op 1 maart 2018 een verslag uitgebracht. [appellant] en het college hebben ieder een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op 2 oktober 2018 voor de tweede keer ter zitting behandeld gelijktijdig met zaak 201609908/1/A2, waar [appellant], [belanghebbende A] (voor zaak 201609908/1/A2) en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn en drs. R.F. Dijker-Lindhoud, en de StAB, in de persoon van P.A.H.M. Willems en mr. R. Veenhof, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3691) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen ervan het gebrek in het besluit van 3 februari 2016 te herstellen, de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Het college heeft uitstel van de termijn gekregen voor het inschakelen van een deskundige.

Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 29 juli 2013 opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade zoals opgenomen in de eerdere beslissing op bezwaar van 3 februari 2016 gehandhaafd.

[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een derde onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Overwegingen

1.    [appellant] is samen met [belanghebbende B] eigenaar van een appartement in een appartementencomplex aan de [locatie] te Helmond. Het appartement ligt op de derde en vierde verdieping en beschikt over een berging en een parkeerplaats in het souterrain. Het appartement bevindt zich nabij een combinatiehoogspanningslijn, die wordt beheerd door TenneT.

2.    Op 10 april 2012 heeft [appellant] bij het college een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade, bestaande uit vermindering van de waarde van het appartement, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de (gedeeltelijke) inwerkingtreding van het bestemmingsplan Brandevoort II op 11 augustus 2007. Het plan vormt de planologische basis voor het realiseren van een combinatiehoogspanningslijn met bijbehorende masten. Dat heeft volgens hem verlies van uitzicht, risico voor de volksgezondheid door straling en oplading van fijnstofdeeltjes en geluidbelasting door het corona-effect tot gevolg.

Tussenuitspraak van 14 november 2018

3.    Uit de tussenuitspraak volgt dat het betoog van [appellant] dat het bestemmingsplan Brandevoort II tot verlies aan uitzicht en tot extra geluidbelasting leidt niet slaagt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] hierover in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht geen grond om hierop terug te komen. Uit de tussenuitspraak volgt verder dat het college de invulling van de maximale mogelijkheden onder het nieuwe planologische regime ontoereikend heeft gemotiveerd en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een eventuele planologische verslechtering zich niet vertaalt in planologisch nadeel in de vorm van waardevermindering. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat indien komt vast te staan dat het appartement van [appellant] onder een maximale invulling van het planologische regime dieper in de zone van 0,4 microtesla komt te liggen, in het licht van het op het Europese voorzorgbeginsel gebaseerde beleid niet staande kan worden gehouden dat een redelijk denkend en handelend koper dit niet zal meewegen bij zijn beslissing om de woning te kopen. In dat geval kan de gestelde vrees voor het ontstaan van gezondheidsschade als gevolg van het wonen in de buurt van een hoogspanningslijn niet als een subjectieve beleving of onbestemde angst worden afgedaan. Dat het oorzakelijke verband niet vaststaat, laat onverlet dat een statistisch significant verband tot het advies van de Gezondheidsraad heeft geleid om in verband met het voorzorgbeginsel een dergelijk beleid te voeren.

4.    Het hoger beroep van [appellant] tegen deze onderdelen van de uitspraak van de rechtbank is gegrond en de uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 februari 2016 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb vernietigen.

5.    De Afdeling heeft het college opgedragen alsnog te bezien of een maximale invulling van het nieuwe planologische regime, de plaatsing van een 380/380 kV-combinatielijn op een ten opzichte van het appartement van [appellant] meest ongunstige plaats, het mogelijk maakt dat het appartement  binnen een magneetveldzone met een hoger jaargemiddelde dan 0,4 microtesla komt te liggen. Het college dient daartoe een onafhankelijke deskundige in te schakelen, die moet uitgaan van een representatieve invulling van een bij een combinatielijn behorende magneetveldzone. Daarbij moet worden uitgegaan van rekenregels van het RIVM voor het verrekenen van effecten van meervoudige verbindingen in een gemeenschappelijke hoogspanningslijn. Het college dient alsnog te beoordelen in hoeverre de door [appellant] gestelde waardedaling van zijn appartement het gevolg is van de planologische wijziging en voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de tussenuitspraak volgt dat de uitspraak van de rechtbank voor het overige moet worden bevestigd.

Besluitvorming van het college

6.    Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft dit besluit gebaseerd op een advies van DNV GL Netherlands B.V. (hierna: DNV GL) van 14 oktober 2019 en een advies van Gloudemans van juli 2019. Bij het nieuwe besluit heeft het college de afwijzing van een tegemoetkoming in planschade wederom gehandhaafd. Het college heeft zich op basis van het advies van DNV GL op het standpunt gesteld dat bij een planvergelijking de door DNV GL berekende specifieke magneetveldzone voor een 380/380 kV- lijn een (gemiddelde) breedte heeft die vergelijkbaar is met de breedte van de indicatieve zone voor de bestaande 380/150 kV-lijn. Een hogere bedrijfsspanning leidt volgens het college dus niet per definitie tot een bredere specifieke magneetveldzone. Daarbij acht het college van belang dat de maximale invulling van het nieuwe planologische regime wordt begrensd door het beleidsadvies van het voormalige ministerie van VROM (www.rivm.nl/hoogspanningslijnen). Bij navraag door het college bij de netbeheerder TenneT heeft TenneT het college bevestigd dat het beleidsadvies door haar ook in acht wordt genomen bij feitelijke wijzigingen van bestaande hoogspanningsverbindingen waarvoor geen nieuw planologisch besluit nodig is. Onder verwijzing naar paragraaf 6 van het advies van DNV GL, waarin technische maatregelen worden beschreven die de specifieke magneetveldzone kunnen reduceren (bijvoorbeeld door de klokgetallen te optimaliseren), gaat het college er dan ook van uit dat, ook in het theoretische geval dat op basis van het bestemmingsplan Brandevoort II een 380/380 kV-combinatiehoogspanningsverbinding wordt gerealiseerd de situatie voor [appellant] in vergelijking met zijn situatie onder het vorige planologische regime niet verslechtert. Ook staat in het nieuwe besluit dat het college uit het advies van DNV GL heeft afgeleid dat de indicatieve zone onder het oude planologische regime van (2 x) 150 meter breder is dan onder het nieuwe bestemmingsplan van (2 x) 85 meter. Volgens het college is de indicatieve zone onder het nieuwe planologische regime dan ook smaller dan onder het oude, zodat ook daarom van een planologische verslechtering geen sprake is. De verlaging van de WOZ-waarde van de woning van [appellant] in 2013 is volgens het college geen aanwijzing voor planologisch nadeel.

Het advies van DNV GL

7.    In het advies van DNV GL is ingegaan op het verschil tussen indicatieve en specifieke magneetveldzones.

8.    Het RIVM heeft de zogeheten Netkaart ontwikkeld waarin voor elke bestaande bovengrondse hoogspanningslijn een indicatie van de breedte van de magneetveldzone kan worden opgezocht ten behoeve van partijen die ruimtelijke ontwikkelingen nastreven. De Netkaart is een hulpmiddel voor gemeentes bij besluitvorming over de inrichting van de ruimte nabij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. De indicatieve zones zijn globaal bepaald. De specifieke magneetveldzone is de zone die specifiek voor een bovengrondse hoogspanningslijn is berekend volgens de methode die is vastgelegd in de handreiking van het RIVM en die is toegespitst op de locatie-specifieke technische configuratie.

9.    TenneT heeft de gegevens die nodig zijn om de specifieke magneetveldzone te berekenen in een register vastgelegd. De specifieke magneetveldzone hangt vooral af van de stroom door de geleiders, gemeten in ampère (A) of kiloampère (kA): de sterkte van het magnetisch veld van een hoogspanningslijn is recht evenredig met deze stroomsterkte. Verdubbeling van de stroomsterkte geeft een verdubbeling van de sterkte van het magnetisch veld. Op basis van onder meer bovengenoemde gegevens kan de jaargemiddelde stroom worden bepaald. Dit is de stroom die gemiddeld over een jaar door een circuit van een hoogspanningslijn loopt. De sterkte van het magnetisch veld is daarnaast omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de hoogspanningslijn; van tien naar twintig meter bijvoorbeeld, geeft een vier keer lagere magnetische veldsterkte. De specifieke magneetveldzone hangt ook op een andere manier af van de spanning. De hoogte van de spanning bepaalt hoe ver de geleiders in de mast onderling van elkaar verwijderd moeten zijn. Een hogere spanning vraagt vanwege veiligheidseisen een grotere onderlinge afstand tussen de geleiders; vaak leidt dit tot een grotere magneetveldzone.

10.    De op grond van de handreiking van het RIVM in de berekeningen te gebruiken sterkte van de stroom door een circuit is een schatting van de in de toekomst maximaal te verwachten jaargemiddelde stroomsterkte. Om de jaargemiddelde stroom door een circuit te schatten en om rekening te houden met toekomstige groei in de belasting van het hoogspanningsnet, wordt voor de circuits van een hoogspanningslijn met een spanning van 380 kV of 220 kV in de handreiking van het RIVM uitgegaan van een rekenstroom met 30% van de ontwerpstroom. Voor circuits van een hoogspanningslijn met een spanning van 150 kV wordt uitgegaan van een rekenstroom van 50% van de ontwerpstroom.

11.    In het advies is verder vermeld dat de bestaande 380/150 kV-combinatiehoogspanningslijn die loopt in de nabijheid van de woning van [appellant] volgens de geactualiseerde Netkaart een indicatieve magneetveldzone heeft van aan weerszijden 85 meter. De woning van [appellant], die zich op ongeveer 75 meter afstand van het hart van de hoogspanningslijn bevindt, ligt dus in de indicatieve zone van de huidige 380/150 kV-combinatiehoogspanningslijn. In augustus 2007, het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Brandevoort II, was volgens de oude Netkaart uit 2005 de breedte van de indicatieve magneetveldzone van alleen de 380 kV-lijn 2 x 150 meter.

12.    In het advies is vervolgens ingegaan op de vraag hoe breed de specifieke magneetveldzone is van een 380/380 kV-combinatiehoogspanningslijn op de plaats van de huidige 380/150kV-lijn in de gemeente Helmond. Een 380/380 kV-lijn met vier 380 kV-circuits bestaat nog nergens in Nederland, zodat de Netkaart geen gegevens over een indicatieve zone van een dergelijke lijn geeft. Wel is een dergelijke lijn in ontwikkeling in Groningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van Wintrackmasten, die gemiddeld een smallere magneetveldzone hebben dan de bestaande 380/150 kV-vakwerkmasten die in Helmond staan. Omdat vakwerkmasten niet geschikt zijn voor vier circuits van 380 kV heeft DNV GL het weinig zinvol geacht om een berekening te maken van de magneetveldzone van vier 380 kV-circuits bij de huidige vakwerkhoogspanningsmasten in de gemeente Helmond. DNV GL heeft in 2017 een berekening gemaakt van de specifieke magneetveldzone van de nieuwe verbinding in Groningen met vier circuits van 380 kV. Bij die berekeningen zijn diverse netsituaties doorgerekend. In deze berekeningen ligt de specifieke magneetveldzone voor die verbinding tussen 2 x 70 en 2 x 85 meter, met een gemiddelde van 2 x 80 meter. Uitgaande van de hypothese dat in Helmond gebruik wordt gemaakt van dezelfde mastconfiguratie is de aldus berekende zone volgens DNV GL een goede inschatting van de specifieke magneetveldzone van een 380/380 kV-lijn met vier 380 kV-circuits in Helmond. De breedte van de specifieke magneetveldzone bij een maximale invulling van het nieuwe planologische regime, een 380/380 kV-combinatiehoogspanningslijn, tussen de 2 x 70 meter en 2 x 85 meter met een gemiddeld 2 x 80 meter is vergelijkbaar met de huidige indicatieve zone van de 380/150 kV-lijn van volgens de Netkaart uit 2018 2 x 85 meter.

13.    De conclusie van DNV GL is dat bij een dergelijke maximale invulling van het nieuwe planologische regime de woning van [appellant], die op ongeveer 75 meter afstand ligt van het hart van de bestaande 380/150 kV-lijn, niet per definitie binnen een magneetveldzone met een hogere jaargemiddelde magnetische veldsterkte dan 0,4 microtesla komt te liggen.

Het advies van Gloudemans

14.    In dit advies van juli 2019 is vermeld dat de daling van de WOZ-waarden na 2007 is te relateren aan de vastgoedcrisis. De WOZ-waarden van het appartement [locatie] laten over de jaren 2015 tot en met 2018 een stijgend beeld laten zien. De WOZ-waarde van het appartement is over deze jaren gestegen van € 363.000,00 naar € 417.000,00. Dit komt overeen met de stijgende lijn van huizenprijzen die de afgelopen jaren is ingezet.

15.    In het advies is voorts gewezen op een door [appellant] gevoerde procedure bij de belastingrechter over de vaststelling van de WOZ-waarde per peildatum 1 januari 2013. In deze procedure heeft [appellant] bepleit dat de WOZ-waarde op die peildatum 2013 te laag, op € 335.000,00, is vastgesteld. [appellant] heeft een waarde van € 498.000,00 bepleit onder verwijzing naar een taxatierapport, waarin de waarde van het appartement is getaxeerd op € 525.000,00. In het advies van Gloudemans is vermeld dat [appellant] belang had bij een hogere WOZ-waarde in verband met het (opnieuw) afsluiten van een hypotheek en de lager vastgestelde WOZ-waarde de verkoop en, naar de Afdeling begrijpt, de financiering van het appartement zou bemoeilijken. De rechtbank Oost-Brabant heeft in de uitspraak van 26 augustus 2016 (zaaknummer 15/573, volgend op de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:1179) de WOZ-waarde per 1 januari 2013 schattenderwijs vastgesteld op € 400.000,00.

16.    In het advies van Gloudemans is voorts vermeld dat voor zover de feitelijke oprichting van de combinatie hoogspanningsmast van invloed is geweest op de vaststelling van de WOZ-waarde per peildatum 1 januari 2013, van belang is dat geen taxatie heeft plaatsgevonden volgens de planschadesystematiek. In het advies wordt er ook op gewezen dat voornoemde peildatum ruim na de peildatum ligt die in het kader van de planschadeprocedure van belang is, 11 augustus 2007.

Beroepsgronden [appellant]

17.    [appellant] twijfelt aan de onafhankelijkheid van DNV GL. Ook betoogt hij dat in het rapport van DNV GL ten onrechte niet is vermeld dat de lijn Eemshaven Oudeschip-Vierverlaten voorlopig niet doorgaat. De bestaande 220 kV-lijn wordt vervangen door een 380kV-lijn en voor een gedeelte wordt een 110 kV-lijn erbij gehangen. Daarnaast is er in het rapport van DNV GL ten onrechte geen aandacht aan besteed dat de stroomrichting in Brandevoort tegengesteld is, wat een heel ander beeld geeft van de magneetveldzone.

18.    [appellant] betoogt dat het college zijn besluitvorming evenmin op het advies van Gloudemans mocht baseren. In dit advies wordt miskend dat de verlaging van de WOZ-waarde tot € 324.000,00 heeft plaatsgevonden.

Oordeel Afdeling

19.    De Afdeling heeft geen aanknopingspunten om aan de onafhankelijkheid van DNV GL te twijfelen. Het college heeft DNV GL naar aanleiding van de tussenuitspraak van 14 november 2018 ingeschakeld om een representatieve berekening te maken van de specifieke magneetveldzone van een 380/380 kV-lijn. In het verslag van DNV GL is vermeld dat DNV GL ISO 9001 gecertificeerd is, bij berekeningen van specifieke magneetveldzones de werkwijze van de Handreiking volgt en is opgenomen in de lijst van het RIVM met ‘Adviesbureaus waarvan bekend is dat zij ervaring hebben met zoneberekeningen volgens de RIVM-handreiking’.

20.    Volgens de berekening van DNV GL voor de hypothetische situatie, waarin een 380/380 kV-lijn met vier 380 kV-circuits, gebaseerd op Wintrackmasten, wordt geplaatst, zou de specifieke magneetveldzone van deze nieuwe verbinding liggen tussen 2 x 70 en 2 x 85 meter, met een gemiddelde van 2 x 80 meter. In het advies is niet ingegaan op de situering van de 380/380 kV-lijn die de meest ongunstige situatie met zich brengt.

21.    De Afdeling ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] in een planologisch nadeliger situatie is gekomen doordat bij een maximale verwezenlijking van het nieuwe planologische regime zijn woning in de zone van 0,4 microtesla komt te liggen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

22.    In het Stab-advies van 1 maart 2018 staat dat Petersburg Consultants B.V. de specifieke magneetveldzone voor de bovengrondse 380 kV-hoogspanningslijn, die in het vorige bestemmingsplan planologisch was vastgelegd, heeft berekend en dat deze aan weerszijden van de masten 75 meter bedroeg. De Stab heeft in dit advies uiteengezet dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van de berekeningen van Petersburg (zie ook overweging 37 uit de tussenuitspraak). Niet in geschil is dat de woning van [appellant] op een afstand van meer dan 75 meter lag van het hart van deze 380 kV-hoogspanningslijn en dat het kilovoltage en de ligging van de hoogspanningslijn in het vorige bestemmingsplan waren vastgelegd. Uit de tussenuitspraak volgt dat het college voor de planvergelijking wat het nieuwe planologische regime betreft dient uit te gaan van een representatieve invulling van een 380/380 kV-hoogspanningsverbinding op de ten opzichte van de woning van [appellant] meest ongunstige plaats. In het advies van DNV GL is beschreven dat de huidige vakwerkmasten die in Helmond staan niet geschikt zijn voor vier circuits van 380 kV, zodat het niet zinvol is om een berekening te maken van de magneetveldzone voor vier 380 kV-circuits bij de huidige masten. Vervolgens heeft DNV GL voor een berekening van de specifieke magneetveldzone aansluiting gezocht bij de door haar gemaakte berekeningen van de specifieke magneetveldzone van de in ontwikkeling zijnde hoogspanningsverbinding in Groningen. Omdat, naar [appellant] ook niet betwist, een 380/380 kV-hoogspanningslijn (vier circuits) in Nederland nog nergens is gerealiseerd, zodat geen vaste kengetallen beschikbaar zijn van dergelijke hoogspanningsverbindingen, heeft het college, in navolging van de door hem ingeschakelde deskundige, naar het oordeel van de Afdeling aansluiting mogen zoeken bij wat hierover bekend is bij de in ontwikkeling zijnde hoogspanningslijn in Groningen. Het college heeft de uitkomst van de voor die hoogspanningsverbinding gemaakte berekeningen van de specifieke magneetveldzone dan ook als een representatieve invulling van een 380/380 kV-hoogspanningslijn in Helmond mogen beschouwen. Uit de door DNV GL voor de lijn in Groningen gemaakte berekeningen blijkt dat de specifieke magneetveldzone voor een 380/380 kV-hoogspanningslijn (met vier circuits) ligt tussen de 2 x 70 en 2 x 85 meter. Bij een vergelijking van de specifieke magneetveldzones onder het vorige en het nieuwe planologische regime heeft het college mogen concluderen dat de woning van [appellant] niet per definitie (dieper) in de magneetveldzone waarbinnen een hoger jaargemiddelde magnetische veldsterkte dan 0,4 microtesla geldt zal komen te liggen. Het besluit van 26 november 2019 begrijpt de Afdeling verder zo dat het college contact heeft opgenomen met de netbeheerder TenneT en dat aan het college is bevestigd dat in het geval op basis van het bestemmingsplan Brandevoort II ook in Helmond een 380/380 kV-hoogspanningslijn wordt aangelegd, in welk geval de bestaande masten dus moeten worden vervangen en zonder dat daaraan een nieuw planologisch besluit ten grondslag wordt gelegd, de technische uitvoering daarvan en de ligging zodanig zullen zijn dat de woning van [appellant] niet (dieper) in de magneetveldzone komt te liggen dan onder het vorige bestemmingsplan mogelijk was.

23.    Omdat er gelet op het vorenstaande geen grond is voor het oordeel dat [appellant] in een nadeliger planologische situatie terecht is gekomen, moet het er voor worden gehouden dat de verlaging van de WOZ-waarde met als peildatum 1 januari 2013, volgend op het jaar waarin de combinatiehoogspanningsverbinding feitelijk is gerealiseerd, geen planologisch nadeel is.

24.    De slotsom is dat het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 26 november 2019 ongegrond is.

Overschrijding redelijke termijn

25.    [appellant] heeft in zijn zienswijze gewezen op de lange duur van deze procedure. In verband hiermee ziet de Afdeling aanleiding om te beoordelen of de redelijke termijn zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) is overschreden. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.

26.    Omdat het primaire besluit dateert van 29 juli 2013 is op deze zaak niet de huidige rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188) van toepassing, maar zal de Afdeling de termijnen toepassen die de Afdeling vóór die uitspraak hanteerde.

27.    In zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is dan in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren.

28.    In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het bezwaarschrift van [appellant] van 6 september 2013 en heeft de totale procedure tot en met deze einduitspraak van de Afdeling zes jaar en acht maanden geduurd, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en acht maanden. Naar het oordeel van de Afdeling is deze overschrijding geheel aan het college toe te rekenen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.

29.    Ter bepaling van de hoogte van de schadevergoeding dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De Afdeling zal het college wegens overschrijding van de redelijke termijn veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.000,00.

30.    Het college dient op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016 in zaak nr. 14/454, voor zover daarin niet is onderkend dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van de gecombineerde hoogspanningslijn en daarmee samenhangende magneetveldzones en gezondheidsrisico’s ontoereikend heeft gemotiveerd;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 3 februari 2016;

V.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant voor het overige;

VI.    verklaart het beroep tegen het besluit van 26 november 2019 ongegrond;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond tot vergoeding van een aan [appellant] te betalen vergoeding van € 2000,00 (zegge: tweeduizend euro);

VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 89,20 (zegge: negenentachtig euro en twintig cent);

IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Planken
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020

299.