Uitspraak 201904186/1/R2


Volledige tekst

201904186/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Eindhoven,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2019 in zaak nr. 18/2279 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om ervoor zorg te dragen dat de strijdigheid in het pand aan de [locatie] te Eindhoven met artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) wordt verholpen en dat herhaling daarvan wordt voorkomen.

Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] exploiteert sinds april 2016 een partysalon aan de [locatie] te Eindhoven. Naar aanleiding van geluidsoverlastklachten van omwonenden over de partysalon heeft het college geluidsmetingen laten verrichten door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: de Omgevingsdienst). Uit de meetrapporten van de Omgevingsdienst, opgesteld naar aanleiding van geluidsmetingen in de avond of nacht van 11 februari 2017, 8 maart 2017, 13 oktober 2017 en 20 januari 2018, volgt dat ten tijde van de verrichte geluidsmetingen door de partysalon telkens het maximaal toegestane geluidsniveau werd overschreden.

Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het college [appellante] een last onder dwangsom opgelegd om ervoor zorg te dragen dat de strijdigheid in de partysalon met artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit wordt verholpen en dat herhaling daarvan wordt voorkomen. Opheffing van de strijdigheid en het voorkomen van herhaling kan volgens het college onder andere door het muziekniveau binnen de partysalon te verlagen, een zogenaamde geluidsbegrenzer te plaatsen, ramen en deuren van de partysalon tijdens openingstijden gesloten te houden en/of door het aanbrengen van isolatievoorzieningen.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft het besluit van 10 augustus 2018 in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, daartoe geoordeeld dat het college uit de meetrapporten van de Omgevingsdienst heeft kunnen concluderen dat [appellante] artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit meerdere keren heeft overtreden en derhalve bevoegd was om daartegen handhavend op te treden. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheden niet tot de conclusie dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan had moeten afzien.

Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Volgens [appellante] mochten de geluidsoverlastklachten van omwonenden voor het college geen aanleiding vormen om geluidsmetingen te laten verrichten, nu de klachten vanuit racistische overwegingen zijn ingediend en het college daarvan op de hoogte was. Het college had volgens [appellante] in gesprek moeten gaan met [appellante] in plaats van geluidsmetingen te laten uitvoeren.

Daarnaast zijn de geluidsmetingen volgens [appellante] onzorgvuldig uitgevoerd, omdat ten tijde van de geluidsmetingen nooit is gecontroleerd of de muziek daadwerkelijk afkomstig was van de partysalon, of van een van de andere horecagelegenheden in de omgeving. Ook volgt uit de website www.weergegevens.nl dat het heeft geregend op 11 februari 2017, 8 maart 2017 en 20 januari 2018, waardoor de geluidsmetingen die zijn verricht op deze dagen volgens [appellante] onbetrouwbaar zijn. Voor wat betreft de geluidsmeting van 20 januari 2018 stelt [appellante] verder dat een medewerker van de Omgevingsdienst telefonisch heeft toegezegd dat op die dag het maximaal toegestane geluidsniveau niet was overschreden. Volgens [appellante] overschrijdt zij het maximaal toegestane geluidsniveau nooit wanneer zij zelf metingen verricht.

3.1.    Dat het college geluidsmetingen heeft laten verrichten naar aanleiding van klachten van omwonenden, houdt verband met de beginselplicht tot handhaving van het college. Wat de achterliggende reden van omwonenden voor het indienen van een klacht over geluidsoverlast ook is, het college zal zelf moeten onderzoeken of er sprake is van een overtreding.

Voor zover [appellante] stelt dat de geluidsmetingen onzorgvuldig zijn uitgevoerd en het college de meetrapporten niet aan de last onder dwangsom ten grondslag heeft mogen leggen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college op de meetrapporten van de Omgevingsdienst mocht afgaan. Uit de meetrapporten, die zijn opgesteld naar aanleiding van de verrichte geluidsmetingen, blijkt dat de geluidsmetingen zijn verricht door medewerkers van de Omgevingsdienst die deskundig zijn in en opgeleid zijn voor het uitvoeren van geluidsmetingen. Het college mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien [appellante] concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het college niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het college de adviseur een reactie op wat [appellante] over het advies heeft aangevoerd. [appellante] heeft dergelijke aanknopingspunten echter niet aangevoerd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het heeft geregend ter plaatse van de partysalon op de tijdstippen waarop de geluidsmetingen hebben plaatsvonden. Uit de meetrapporten volgt dat het droog was tijdens de geluidsmetingen, en bovendien heeft de geluidsmeting op 11 februari 2017 plaatsgevonden in de woning die is gelegen direct aansluitend aan de partysalon. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de meetrapporten te twijfelen. Voor wat betreft de stelling van [appellante] dat muziek ook afkomstig kon zijn geweest van een van de andere horecagelegenheden in de omgeving, constateert de Afdeling dat met stoorgeluid in de meetrapporten rekening is gehouden. Uit het meetrapport van 20 januari 2018 volgt, anders dan [appellante] stelt, niet dat de medewerker van de Omgevingsdienst aan [appellante] telefonisch heeft toegezegd dat op die dag het maximaal toegestane geluidsniveau niet was overschreden, maar dat de medewerker op dat moment nog niet kon aangeven of het gemeten geluidsniveau te hoog was, omdat bij het opstellen van het meetrapport nog correcties op de geluidsmetingen dienden te worden toegepast. Zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, heeft [appellante] verder geen tegenrapport van een deskundige overgelegd en is zijzelf ook geen deskundige, waardoor aan haar eigen metingen niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de door de deskundige medewerkers van de Omgevingsdienst verrichte geluidsmetingen onjuist zijn.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het college op de meetrapporten van de Omgevingsdienst mocht afgaan en daaruit heeft kunnen concluderen dat [appellante] artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit meerdere keren heeft overtreden en derhalve bevoegd was om handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

4.    [appellante] betoogt dat de last onder dwangsom inmiddels een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd. Volgens [appellante] zou de last onder dwangsom dan ook kunnen worden opgeheven.

4.1.    [appellante] heeft bij het college een verzoek, als bedoeld in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb, ingediend tot het opheffen van de last onder dwangsom. Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college dit verzoek afgewezen. Omdat het besluit van 26 juni 2019 niet een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 10 augustus 2018 betreft, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, kan het betoog van [appellante] dat de last onder dwangsom kan worden opgeheven in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020

531-955.