Uitspraak 201807485/1/R3


Volledige tekst

201807485/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

2.    [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V., beiden gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

3.    Hoge Weide B.V., gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en anderen,

4.    [appellante sub 4], handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

5.    LTO Noord Glaskracht, gevestigd te Zoetermeer,

6.    [appellant sub 6], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V., Hoge Weide B.V. en anderen, [bedrijf], LTO Noord Glaskracht en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] en [belanghebbende C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V. en de raad hebben nog nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. A. Vreugdenhil, advocaat te Naaldwijk, Hoge Weide B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem, LTO Noord Glaskracht, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Hildenbrant, ing. G.J. de Jong, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, [belanghebbende], bij monde van [belanghebbende B], en [belanghebbende D] en [belanghebbende E], bijgestaan door [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied" heeft betrekking op het buitengebied rondom de kern van Hoek van Holland. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied. In het nieuwe bestemmingsplan is ervoor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de planologische mogelijkheden uit de vorige ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Voor het deel van het plangebied waar alleen de bouwverordening als planologisch toetsingskader gold, is uitgegaan van de feitelijke situatie, zo staat in de toelichting op het bestemmingsplan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

3.    [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Hoek van Holland. Hij kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" die is toegekend aan zijn woning. Hij wenst dat overeenkomstig het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Wonen" wordt toegekend aan zijn perceel.

Aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning"

4.    [appellant sub 1] betoogt dat aan zijn woning ten onrechte niet de bestemming "Wonen" is toegekend en onderbouwt dat betoog met het volgende. Zijn woning wordt al 24 jaar door een burger bewoond en hij heeft de woning ook als burgerwoning gekocht. Daarnaast zijn toezeggingen gedaan dat zijn woning als burgerwoning zou worden bestemd. In 1994 is een vergunning verleend voor het vergroten en gedeeltelijk veranderen van de woning, in 1998 is een vergunning verleend voor het bouwen van een zwembad in de tuin, in 2011 is een vergunning verleend voor het wijzigen van de woning en ook is nog een melding gedaan van een vergunningvrije aanbouw aan de woning. Door het verlenen van deze vergunningen heeft het dagelijks bestuur van de voormalige deelgemeente de bewoning door burgers feitelijk al gelegaliseerd. Ook heeft het dagelijks bestuur van de voormalige deelgemeente bij besluit van 7 november 2006 besloten medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de voormalige Wet op de ruimtelijke ordening ter legalisering van de burgerbewoning van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Hoek van Holland. Er is een zodanig vertrouwen gewekt dat zijn woning als burgerwoning zou worden bestemd, dat dit de raad ervan had moeten weerhouden om de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan zijn woning toe te kennen, aldus [appellant sub 1].

4.1.    Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten de raad een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), ertoe stekkende dat de in het besluit aangeduide plandelen geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied", zoals dat door de raad bij besluit van 28 juni 2018 is vastgesteld. Het aanwijzingsbesluit, voor zover hier van belang, strekt ertoe dat de aan de woning aan de [locatie 1] toegekende aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning", het door [appellant sub 1] bestreden planonderdeel, geen deel blijft uitmaken van het plan zoals dat is vastgesteld. Dit betekent dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan niet kon worden bekendgemaakt en dat de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift met betrekking tot dat onderdeel van het bestemmingsplan geen aanvang heeft genomen. Het beroep van [appellant sub 1] tegen bedoeld planonderdeel is derhalve ingediend terwijl de beroepstermijn niet was aangevangen. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:10, tweede lid, van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 129), kan voor aanhouden van een dergelijk prematuur ingediend beroep aanleiding bestaan, indien zeker is dat de bekendmaking van het besluit binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden, waarmee de termijn voor het instellen van het beroep een aanvang zal nemen. Deze bepaling kan in dit geval geen toepassing vinden, nu onzeker is of, en zo ja wanneer, het planonderdeel in de door [appellant sub 1] bestreden vorm bekend zal worden gemaakt en dientengevolge tevens of, en zo ja op welk moment, de termijn voor het instellen van beroep een aanvang zal nemen. Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie

5.    Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V.

Inleiding

7.    [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V. zijn exploitant onderscheidenlijk eigenaar van het glastuinbouwbedrijf aan de [locatie 3] te Hoek van Holland. Zij kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" die is toegekend aan de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5] te Hoek van Holland. [belanghebbende A] is de eigenaar van de woning aan de [locatie 4].

Ontvankelijkheid

8.    De raad stelt zich op het standpunt dat Nieuwlandseduinweg B.V. geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan, zodat het beroep van [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V., voor zover ingesteld door Nieuwlandseduinweg B.V., niet-ontvankelijk is.

8.1.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Nieuwlandseduinweg B.V. heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, alsmede artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Indien het ontwerpplan op onderdelen gewijzigd is vastgesteld, is het beroep slechts ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht en het aannemelijk is dat Nieuwlandseduinweg B.V. hierdoor in een ongunstiger positie is geraakt. De bestemming van het perceel aan de [locatie 4] is ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd van "Wonen" naar "Agrarisch - Tuinbouw" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning". Nieuwlandseduinweg B.V. is door het gewijzigde plan niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan wanneer het ontwerpplan ongewijzigd zou zijn vastgesteld. Gelet hierop kan Nieuwlandseduinweg B.V. redelijkerwijs worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellante sub 2A] en Nieuwlandseduinweg B.V., voor zover ingesteld door Nieuwlandseduinweg B.V., in de einduitspraak niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In het navolgende zal daarom verder uitsluitend worden gesproken van het beroep van [appellante sub 2A]

Omzetten voormalige agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning

9.    [appellante sub 2A] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" is toegekend aan de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5]. Zij voert aan dat de afstand tussen de woning aan de [locatie 4] en de kassen slechts 2 m bedraagt zodat niet aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt voldaan. Ook wordt niet voldaan aan de afstandsmaat van 12,5 m tussen een woning en de perceel- of bestemmingsgrens van een glastuinbouwbedrijf als bepaald in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Daarnaast voert zij aan dat aan de zijkant van de woning aan de [locatie 4] de in- en uitrit naar het glastuinbouwbedrijf is gevestigd en ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit bij de woning. Volgens haar gelden de eisen voor luchtkwaliteit ook voor plattelandswoningen. De uitgevoerde luchtkwaliteitstoets betreft niet de luchtkwaliteit bij de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5]. [appellante sub 2A] stelt in dit verband beperkt te worden in haar huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten. Ook is niet onderzocht of ter plaatse van deze woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zonder motivering is ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan de kortste afstand in de VNG-brochure voorbij gegaan en niet is getoetst aan geur, gevaar en stof. Ook zijn in het akoestisch onderzoek verscheidene geluidbronnen, onder meer de vernevelingsinstallatie, waterpompen en scherminstallatie, niet meegenomen. Voorts zijn de plattelandswoningen in strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. De omzetting naar een plattelandswoning betreft een aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Geen rekening is gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf en hoe dit zich verhoudt tot de woningen. De woningen zullen in waarde stijgen, waardoor herstructurering wordt bemoeilijkt. Daarnaast is niet getoetst aan het gemeentelijk beleid. Bovendien ontbreekt in de verbeelding, dan wel de planregels een duidelijke relatie tussen de voormalige agrarische bedrijfswoningen en de bijbehorende inrichting en is niet vastgesteld of de inrichting nog bestaat, zodat niet duidelijk is of aan artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt voldaan, aldus [appellante sub 2A]

9.1.    Voor zover [appellante sub 2A] zich richt tegen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" die is toegekend aan de woning aan de [locatie 5], heeft zij op de zitting te kennen gegeven dat als gevolg van het aanwijzingsbesluit van 10 juli 2018 van het college als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, dit plandeel geen onderdeel meer uitmaakt van het bestemmingsplan en heeft zij zich daarom beperkt tot het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" die is toegekend aan de woning aan de [locatie 4].

9.2.    Wat het betoog van [appellante sub 2A] dat het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aan de woning aan de [locatie 4] in strijd is met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 betreft, overweegt de Afdeling het volgende. Uit het besluit van 10 juli 2018 van het college als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wro blijkt dat geen reactieve aanwijzing is gegeven wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 met betrekking tot de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" die is toegekend aan de woning aan de [locatie 4]. In de reactieve aanwijzing staat dat het college een aantal woningen aan de Dirk van den Burgweg buiten de reactieve aanwijzing heeft gehouden omdat op die locaties voldaan wordt aan de in artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen voorwaarden. De Afdeling ziet daarom in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aan de woning aan de [locatie 4] in strijd is met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014.

9.3.    Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 2A], dat niet is getoetst aan gemeentelijk beleid, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijk beleid. In de niet nader onderbouwde stelling van [appellante sub 2A] te zake, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met gemeentelijk beleid.

9.4.    In de plantoelichting staat dat dit plan een oplossing biedt voor de in het glastuinbouwgebied bestaande voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. Volgens de plantoelichting is beoordeeld of omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen, dan wel plattelandswoningen mogelijk is. Hoewel de VNG-brochure in beginsel niet bedoeld is voor het beoordelen van een bestaande situatie, zijn de in de brochure vermelde minimaal gewenste richtafstanden een geschikt hulpmiddel om te bepalen of inpassing van de voormalige bedrijfswoningen als burgerwoningen in het bestemmingsplan in beginsel tot de mogelijkheden behoort, aldus de plantoelichting. In de VNG-brochure wordt ten aanzien van glastuinbouw een richtafstand van 30 m aangehouden voor geluid. Voor geur, gevaar en stof wordt een richtafstand van 10 m gegeven. De in acht te houden richtafstand wordt dan ook bepaald door het aspect geluid. In de plantoelichting staat dat het glastuinbouwgebied van Hoek van Holland met agrarische en andere bedrijvigheid en woningen qua omgevingstype als 'gemengd gebied' kan worden beschouwd, waardoor de afstandsstap met een stap kan worden verlaagd tot een minimale richtafstand van 10 m. Voor het milieuaspect geluid geldt aanvullend voor glastuinbouwbedrijven dat deze zich bedienen van installaties met milieuaspecten, te weten, warmtekrachtkoppelingen en heftrucks. De heftrucks met verbrandingsmotor worden veelal gebruikt bij het laden en lossen. In de plantoelichting staat in dit verband dat tot de laad- en losplek een richtafstand van 30 m bij het omgevingstype "gemengd gebied" geldt op grond van de VNG-brochure, in verband met het gebruik van deze installaties. In bijlage 2 van de plantoelichting is ingegaan op de situatie bij de woning aan de [locatie 4]. Daar staat dat de afstand tussen de dichtstbijzijnde kassen en de woning minder dan de minimale richtafstand uit de VNG-brochure bedraagt. Daarnaast staat in bijlage 2 van de plantoelichting dat het laden en lossen direct naast de woning kan plaatsvinden, zodat ook niet wordt voldaan aan de minimale richtafstand in de VNG-brochure met betrekking tot het gebruik van vorkheftrucks met verbrandingsmotor. Het toekennen van de bestemming "Wonen" is daardoor niet mogelijk. Ook zal het bedrijf dan moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit, terwijl uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat het bedrijf daar niet aan kan voldoen, zo staat in bijlage 2 van de plantoelichting.

Vervolgens is beoordeeld of het omzetten van deze voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning tot de mogelijkheden behoort. In de plantoelichting staat dat in dit verband is beoordeeld of voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hoewel in het kader van dit bestemmingsplan met betrekking tot plattelandswoningen geen toetsing aan de geluidregelgeving aan de orde is, is de geluidsituatie bij de woning aan de [locatie 4] voor de afweging van het akoestische klimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt, aldus de plantoelichting. In het akoestisch rapport 'Geluidbelasting voormalige agrarische bedrijfswoningen bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied"' van 30 november 2017 is ten aanzien van de woning aan de [locatie 4] geconcludeerd dat sprake is van een redelijk akoestisch klimaat. Voor zover [appellante sub 2A] heeft aangevoerd dat in het akoestisch onderzoek verscheidene geluidbronnen niet zijn meegenomen, heeft de raad op de zitting uiteengezet dat is gekeken naar een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Volgens de raad zijn de grootste geluidbronnen die het dichtstbij de woning zijn gelegen, meegenomen in het onderzoek, zoals het laden en lossen. Andere geluidbronnen vallen daartegen weg, aldus de raad. Voor zover [appellante sub 2A] op de zitting verzocht heeft om nog een geluidrapport te mogen inbrengen, overweegt de Afdeling dat de late doorzending van het verweerschrift geen rechtvaardiging is om nu nog een geluidrapport over te mogen leggen. Het akoestisch rapport van 30 november 2017 maakte als bijlage al deel uit van de plantoelichting zodat een geluidrapport eerder had kunnen en moeten worden overgelegd. [appellante sub 2A] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport van 30 november 2017 zodanige onjuistheden bevat, dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.

Wat het betoog dat niet is getoetst aan de aspecten geur, gevaar en stof betreft, staat in de plantoelichting dat in de VNG-brochure voor glastuinbouwbedrijven een richtafstand van 10 m wordt aangehouden voor geur, gevaar en stof. Nu in dit geval sprake is van een 'gemengd gebied', mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd van 10 m naar 0 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De raad heeft er derhalve naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van kunnen uitgaan dat wat deze aspecten betreft het woon- en leefklimaat bij de plattelandswoning [locatie 4] niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

Ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. De raad heeft toegelicht dat in dit geval sprake is van teelt in kassen en dat een gevaar voor drift, oftewel verwaaiing, zich enkel voordoet bij open teelt. Daarbij wijst de raad erop dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden als uitgangspunt de mate van blootstelling aan een middel hanteert en dat van blootstelling van omwonenden bij toepassing in kassen geen sprake is. In hetgeen [appellante sub 2A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Wat het betoog dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit bij de woning betreft, staat in de plantoelichting dat ten behoeve van het plan onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. In de notitie 'Luchtonderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied"' wordt geconcludeerd dat de voorgenomen transformatie van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar plattelandswoningen geen invloed heeft op het aantal verkeersbewegingen en dat daarmee de luchtkwaliteit ook niet verandert. De raad heeft toegelicht dat uit de monitoringstool 2016 van het NSL volgt dat in het gehele plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de normen voor NO2, PM10 en PM2,5. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de luchtkwaliteit niet aan een bestemming als plattelandswoning in de weg staat.

Over de stelling van [appellante sub 2A] dat zij in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt, heeft de raad toegelicht dat een plattelandswoning voor de toepassing van milieuwetgeving wordt beschouwd als onderdeel van de agrarische inrichting. Wat eventuele uitbreidingsmogelijkheden betreft heeft de raad uiteengezet dat ten noorden van het bedrijf van [appellante sub 2A] reeds verscheidene burgerwoningen staan, zoals de woning aan de [locatie 6], en dat de uitbreidingsmogelijkheden in zoverre al zeer beperkt zijn. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmen van de woning aan de [locatie 4] als plattelandswoning geen (nieuwe) belemmering vormt voor het bedrijf van [appellante sub 2A]

9.5.    Wat betreft het betoog dat in de verbeelding, dan wel de planregels een duidelijke relatie tussen de voormalige agrarische bedrijfswoning en de bijbehorende landbouwinrichting ontbreekt en niet is vastgesteld of de landbouwinrichting nog wel bestaat, zodat niet duidelijk is of aan artikel 1.1a van de Wabo wordt voldaan, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4653, heeft overwogen is de wettelijke regeling voor plattelandswoningen uit artikel 1.1a van de Wabo niet van toepassing op de situatie dat de landbouwinrichting is opgeheven en deze vanwege de toegekende planologische bestemming ter plaatse ook niet meer kan worden (her)opgericht. In aanvulling hierop overweegt de Afdeling dat de wettelijke regeling voor de plattelandswoningen wel toepassing kan vinden in een situatie waarbij de gronden waarop voorheen landbouwinrichting A werd geëxploiteerd en waarop nog steeds de daarbij van oudsher behorende (voormalige) bedrijfswoning A staat, worden betrokken bij een andere nabijgelegen landbouwinrichting B. De, voormalige, bedrijfswoning A wordt daarmee onderdeel van landbouwinrichting B. Daarbij dient deugdelijk te worden gemotiveerd of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de (voormalige) bedrijfswoning A gewaarborgd blijft. Voorts moet in het bestemmingsplan duidelijk worden aangegeven dat toepassing is gegeven aan artikel 1.1a van de Wabo en dient de relatie van de voormalige bedrijfswoning met het, nieuwe, bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk te worden weergegeven in de planregels en op de verbeelding. Dat is noodzakelijk, omdat duidelijk moet zijn van welke landbouwinrichting de plattelandswoning onderdeel uitmaakt. Het voorgaande kan planologisch worden verankerd door bijvoorbeeld een agrarische bestemming toe te kennen aan de gronden waarop voorheen landbouwinrichting A, inclusief bijbehorende bedrijfswoning A, werd geëxploiteerd, waarbij aan de, voormalige, bedrijfswoning A een aanduiding "plattelandswoning" wordt toegekend, met dien verstande dat in de planregels en de verbeelding de relatie van de bedrijfswoning A wordt aangegeven met het agrarisch bedrijf dat wordt geëxploiteerd op de gronden waar voorheen landbouwinrichting A werd gedreven. Voorts kan daarbij - indien dat gelet op de gekozen plansystematiek in het desbetreffende geval nodig is - worden geregeld dat landbouwinrichting B mag beschikken over twee bedrijfswoningen, waarvan één de plattelandswoning is.

In de planregels, noch op de verbeelding is de relatie van de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de [locatie 4] met het bijbehorende agrarische bedrijf weergegeven. De conclusie van de Afdeling is dat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

Bestuurlijke lus

10.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

10.1.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met in achtneming van wat hiervoor, onder 9.5, is overwogen, alsnog in de planregels en verbeelding duidelijk de relatie van de voormalige agrarische bedrijfswoning met het bijbehorende agrarische bedrijf weer te geven. Ook dient de raad de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

11.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van Hoge Weide B.V. en anderen

Inleiding

12.    Hoge Weide B.V. en anderen exploiteren een glastuinbouwbedrijf en wonen aan het Haakpad te Hoek van Holland. Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" die is toegekend aan de woning aan de [locatie 7] en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" die is toegekend aan de woning aan de [locatie 8] te Hoek van Holland. [belanghebbende] is eigenaar van de woning aan de [locatie 7]. [belanghebbende D] en [belanghebbende E] zijn de eigenaren van de woning aan de [locatie 8].

Omzetten voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoning dan wel plattelandswoning

13.    Hoge Weide B.V. en anderen betogen dat ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend aan de woning aan de [locatie 7] alsmede dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" is toegekend aan de woning aan de [locatie 8]. Volgens hen dienen deze woningen als agrarische bedrijfswoning bestemd te blijven. Ten aanzien van de woning aan de [locatie 7] wordt niet voldaan aan de minimale richtafstand in de VNG-brochure en ook niet aan de minimale richtafstand in de VNG-brochure met betrekking tot het gebruik van vorkheftrucks met verbrandingsmotor. De laad- en losplaats van de onderneming van Hoge Weide B.V. en anderen aan de Haakweg 35 is op minder dan 30 m van de woning gelegen. Voorts wordt ten aanzien van de woning aan de [locatie 8] niet voldaan aan de minimale richtafstand in de VNG-brochure, omdat op minder dan 10 m afstand van de woning kassen staan en de woning op de grens staat met hun bedrijf aan de [locatie 9]. Deze woningen vormen een belemmering voor de glastuinbouw en de nadere ontwikkeling daarvan, aldus Hoge Weide B.V. en anderen.

13.1.    In de plantoelichting staat dat is beoordeeld of omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk is. Hoewel de VNG-brochure in beginsel niet bedoeld is voor het beoordelen van een bestaande situatie, zijn de in de vermelde minimaal gewenste richtafstanden een geschikt hulpmiddel om te bepalen of inpassing van de voormalige bedrijfswoningen als burgerwoningen in het bestemmingsplan in beginsel tot de mogelijkheden behoort, aldus de plantoelichting. In de VNG-brochure wordt ten aanzien van glastuinbouw een richtafstand van 30 m aangehouden voor geluid. Voor geur, gevaar en stof is dat een richtafstand van 10 m. De richtafstand wordt dan ook bepaald door het aspect geluid. In de plantoelichting staat dat het glastuinbouwgebied van Hoek van Holland met agrarische en andere bedrijvigheid en woningen qua omgevingstype als 'gemengd gebied' kan worden beschouwd waardoor de afstandsstap met een stap kan worden verlaagd tot een minimale richtafstand van 10 m. In bijlage 2 van de plantoelichting staat over de woning aan de [locatie 7] dat de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde kassen meer bedraagt dan 10 m.

Wat het betoog van Hoge Weide B.V. en anderen dat niet wordt voldaan aan de minimale richtafstand in de VNG-brochure met betrekking tot het gebruik van vorkheftrucks met verbrandingsmotor betreft, staat in de plantoelichting dat heftrucks met verbrandingsmotor veelal worden gebruikt bij het laden en lossen en dat tot de laad- en losplek een richtafstand van 30 m bij het omgevingstype "gemengd gebied" geldt, op grond van de VNG-brochure voor het aspect geluid. Hoge Weide B.V. en anderen hebben zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de afstand van de woning tot de laad- en losplaats 28,25 m bedraagt. De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de afstand van de woning tot de laad- en losplaats 30 m bedraagt. De Afdeling stelt op basis van de haar beschikbare kaarten en plattegronden vast dat de afstand tussen de woning aan de [locatie 7] en de laad- en losplaats van de onderneming van Hoge Weide B.V. en anderen aan de Haakweg 35 ongeveer 30 m bedraagt. De raad heeft zich, gelet op die afstand tussen de woning en de laad- en losplaats, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning aan de [locatie 7].

13.2.    Over de woning aan de [locatie 8] staat in bijlage 2 van de plantoelichting dat de afstand van de woning tot de ten oosten van de woning gelegen kassen minder dan 10 m bedraagt. Nu niet wordt voldaan aan de richtafstand in de VNG-brochure ten aanzien van glastuinbouwbedrijven, kan niet de bestemming "Wonen" worden toegekend. Beoordeeld is vervolgens of het omzetten van deze voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning wel tot de mogelijkheden behoort. In de plantoelichting staat dat daartoe is beoordeeld of voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De raad heeft daarbij toegelicht dat voor deze woning geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd, omdat de aanwezige geluidbronnen op zeer grote afstand van de woning zijn gelegen. Volgens de raad is ter plaatse van de woning aan de [locatie 8] dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor zover Hoge Weide B.V. en anderen aanvoeren dat de woning op de grens staat met hun bedrijf aan de [locatie 9], heeft de raad toegelicht dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" het milieubeschermingsregime van de woning ten aanzien van andere bedrijven in de omgeving niet wijzigt, zodat Hoge Weide B.V. en anderen door de omzetting niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 8] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat Hoge Weide B.V. en anderen door de omzetting niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

13.3.    Bij deze stand van zaken heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan de woning aan de [locatie 7] en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aan de woning aan de [locatie 8] kunnen toekennen.

De betogen falen.

Conclusie

14.    Het beroep van Hoge Weide B.V. en anderen is ongegrond.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [bedrijf]

Inleiding

16.    [bedrijf] is een glastuinbouwbedrijf dat is gevestigd aan de [locatie 10] te Hoek van Holland. Zij kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen hoogte voor bedrijfsgebouwen en kassen.

Ontbreken afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid

17.    [bedrijf] betoogt dat in het plan ten onrechte een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid ontbreekt voor grotere goot- en bouwhoogten voor bedrijfsgebouwen en kassen. In het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" van de gemeente Westland zijn deze bevoegdheden wel opgenomen, aldus [bedrijf]. Volgens [bedrijf] zijn in het glastuinbouwgebied nu ook al hogere bouwhoogten voor met name kassen vergund en gebouwd. [bedrijf] acht een buitenplanse afwijking een te zware eis voor ontwikkelingen die in een duurzaam glastuinbouwgebied kunnen worden voorzien en waarvoor een ruimtelijke afweging van belangen en milieukundige beoordeling al heeft plaatsgevonden.

17.1.    Aan het perceel van [bedrijf] is de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw" toegekend.

Artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels luidt:

"a. t/m c. (…)

d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, mag niet meer dan 4,50 meter bedragen;

e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, mag niet meer dan 8 meter bedragen;

f. de goothoogte van kassen mag niet meer dan 8 meter bedragen;

g. de bouwhoogte van kassen mag niet meer dan 10 meter bedragen;

h. t/m r. (…)."

Lid 4.3 van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de bouwregels onder 4.2:

a. (…)

b. voor een goothoogte respectievelijk bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot 5 meter respectievelijk 10 meter;

c. t/m f. (…)."

17.2.    De raad heeft toegelicht dat het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" het uitgangspunt is. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van LTO Noord Glaskracht is wat de goot- en bouwhoogte voor kassen betreft aangesloten bij het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied" van de gemeente Westland. De raad stelt dat een goot- en bouwhoogte van 8, onderscheidenlijk 10 m volgens de huidige maatstaven passend zijn voor kassen en dat hiermee ten opzichte van het vorige plan ruimte is geboden voor uitbreiding. Voor de overige bedrijfsgebouwen is de toegestane maximale bouwhoogte overeenkomstig het vorige plan gehandhaafd. Daarbij is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen. Volgens de raad is de bestaande situatie bij [bedrijf] als zodanig bestemd in het plan. De raad stelt dat hem geen concrete plannen bekend zijn om bijvoorbeeld hogere kassen te bouwen dan het bestemmingsplan nu mogelijk maakt. Voor kassen en bedrijfsgebouwen met een hogere goot- en bouwhoogte kan desgewenst een buitenplanse afwijkingsprocedure worden gevolgd, aldus de raad. De raad heeft er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen de maximum goot- en bouwhoogten voor bedrijfsgebouwen en kassen te beperken tot de in de planregels toegestane hoogten en hogere goot- en bouwhoogten slechts toe te staan via buitenplanse afwijkingsprocedures.

Het betoog faalt.

Conclusie

18.    Het beroep van [bedrijf] is ongegrond.

19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van LTO Noord Glaskracht

Inleiding

20.    LTO Noord Glaskracht behartigt de belangen van de glastuinbouwbedrijven in het gebied.

Bestemmingsomschrijving "Agrarisch - Tuinbouw"

21.    LTO Noord Glaskracht betoogt dat de omschrijving van de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" ten onrechte niet is aangepast. Volgens haar is dit toegezegd in de nota naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan. In artikel 4, lid 4.1, van de planregels moeten voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf worden opgenomen, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is. Voorts moeten in dit artikel voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf worden opgenomen, aldus LTO Noord Glaskracht.

21.1.    Artikel 1, lid 1.26, van de planregels luidt:

"Glastuinbouwbedrijf: een volwaardig en doelmatig bedrijf gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen, geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken en installaties."

Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, luidt:

"De voor "Agrarisch - Tuinbouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf met bijbehorende voorzieningen en bijbehorend erf."

21.2.    Op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn ter plaatse van de percelen met de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw" bijbehorende voorzieningen toegestaan. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze bestemmingsomschrijving voldoende mogelijkheden geeft om voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mogelijk te maken alsmede voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

Bouwhoogte woningen

22.    LTO Noord Glaskracht betoogt voorts dat ten onrechte voor burgerwoningen geen maximale goot- en bouwhoogte in het plan is opgenomen en voor bedrijfs- en plattelandswoningen wel. Volgens haar is dit onderscheid niet gemotiveerd. Zij verzoekt om artikel 4, lid 4.4.2, onder h, van de planregels te vernietigen.

22.1.    Artikel 4, lid 4.4.2, onder h, van de planregels luidt:

"voor een bedrijfswoning of plattelandswoning geldt dat:

1. de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

2. de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen;

3. bij de bedrijfswoning mag slechts één bijgebouw worden opgericht, mits:

·de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;

·de oppervlakte niet meer dan 30 m2 bedraagt."

Artikel 24, lid 24.2.2, van de planregels luidt:

"a. de maximum goothoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan met de aanduiding "maximum goothoogte (m)" op de verbeelding is aangegeven;

b. de maximum bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan met de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" op de verbeelding is aangegeven; indien geen aanduiding op de verbeelding is opgenomen, dan geldt geen maximum bouwhoogte."

22.2.    In artikel 24, lid 24.2.2, van de planregels is voor de percelen met de bestemming "Wonen" bepaald dat de maximum goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Indien geen aanduiding is opgenomen, geldt geen maximum bouwhoogte. LTO Noord Glaskracht heeft niet toegelicht voor welke woningen geen aanduiding op de verbeelding is opgenomen. Nu de goot- en bouwhoogte van woningen in artikel 24, lid 24.2.2, van de planregels is gereguleerd, mist het betoog van LTO Noord Glaskracht feitelijke grondslag.

Ontbreken afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid

23.    LTO Noord Glaskracht betoogt verder dat in het plan ten onrechte een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid ontbreekt voor grotere goot- en bouwhoogten voor bedrijfsgebouwen en kassen. In het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" van de gemeente Westland is deze bevoegdheid wel opgenomen, aldus LTO Noord Glaskracht. Zij acht een buitenplanse afwijking een te zware eis voor ontwikkelingen die in een duurzaam glastuinbouwgebied kunnen worden voorzien en waarvoor een ruimtelijke afweging van belangen en milieukundige beoordeling al heeft plaatsgevonden.

23.1.    De Afdeling verwijst voor de beoordeling van dit betoog naar hetgeen zij hiervoor onder 17.2 heeft overwogen.

Het betoog faalt.

Omzetten voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoning dan wel plattelandswoning

24.    LTO Noord Glaskracht betoogt ook dat het omzetten van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen in strijd is met provinciaal beleid. Daarnaast is de omzetting volgens LTO Noord Glaskracht in strijd met gemeentelijk beleid, nu het gebied is bestemd als glastuinbouwgebied. Haar betoog is als volgt onderbouwd. Het toestaan van burgerbewoning hindert herstructurering en schaalvergroting. Er had dan ook naar de implicaties van een omzetting voor de omliggende bedrijven en de mogelijkheid voor toekomstig gebruik van de omliggende gronden voor glastuinbouw moeten worden gekeken. Verder is het aspect geluid onvoldoende in de beoordeling meegenomen. In veel gevallen is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd maar van de minimale richtafstand uitgegaan, waardoor niet duidelijk is of dit ook geldt voor het aspect geluid, waarvoor in een aantal gevallen wel een richtafstand van minimaal 30 m zou moeten gelden. Voorts zijn niet alle woningen herbeoordeeld omdat niet ten aanzien van alle woningen een zienswijze is ingediend. Ook in de tuin van een woning moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dit plan kunnen ook geen plattelandswoningen bestemd worden, nu een functionele relatie met het bijbehorende bedrijf ontbreekt. Tevens is de economische uitvoerbaarheid van dit plan discutabel nu met planschade geen rekening is gehouden, aldus LTO Noord Glaskracht.

24.1.    Wat de gestelde strijd met provinciaal beleid betreft, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet gebonden is aan provinciaal beleid. De raad dient het beleid wel in de belangenafweging te betrekken. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting is ingegaan op het provinciaal beleid. Gelet op wat in deze paragraaf is vermeld, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dat beleid onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken.

Ten aanzien van de gestelde strijd met gemeentelijk beleid, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijk beleid. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de visie voor het gebied, zoals ook LTO Noord Glaskracht stelt, glastuinbouw is en dat het plan deze visie niet doorkruist. Volgens de raad vormt de omzetting van een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen geen beperking voor de bedrijfsvoering van de bedrijven in het gebied. De raad stelt dat de woningen in bestaande bebouwingsstroken met woningen staan en dat deze stroken aan de bestaande wegenstructuren, watergangen of aan de rand van het glastuinbouwgebied liggen en dat hiermee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. De Afdeling is van oordeel dat het omzetten van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen zich verdraagt met het gemeentelijk beleid.

24.2.    Wat het betoog dat het aspect geluid onvoldoende in de beoordeling is betrokken bij de omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen betreft, blijkt uit paragraaf 4.3 van de plantoelichting dat is beoordeeld of aan de richtafstand in de VNG-brochure voor glastuinbouwbedrijven wordt voldaan. Daarbij is ook getoetst aan de in de VNG-brochure voorgeschreven richtafstand tot warmtekrachtkoppelingen (hierna: wkk-installaties) of een laad- en losplaats, waar gebruik wordt gemaakt van heftrucks met verbrandingsmotor. De richtafstanden worden bepaald door het aspect geluid. Indien niet aan deze richtafstanden wordt voldaan, is volgens de plantoelichting beoordeeld of de voormalige agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning kunnen worden bestemd. In de plantoelichting staat dat in dit verband is beoordeeld of voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hoewel in het kader van dit bestemmingsplan met betrekking tot plattelandswoningen geen toetsing aan de geluidregelgeving aan de orde is, is de geluidsituatie bij de woningen voor de afweging over het akoestische klimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt, aldus de plantoelichting. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen LTO Noord Glaskracht heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect geluid onvoldoende in de beoordeling is betrokken.

24.3.    Wat het betoog dat niet alle woningen zijn herbeoordeeld betreft, heeft de raad op de zitting uiteengezet dat alle voormalige agrarische bedrijfswoningen zijn beoordeeld en dat vervolgens, naar aanleiding van naar voren gebrachte zienswijzen, woningen nader zijn beoordeeld. Voor zover LTO Noord Glaskracht stelt dat ook in de tuinen bij de woningen sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling dat, zoals hiervoor, onder 24.2, is overwogen, is getoetst aan de richtafstanden in de VNG-brochure. Indien niet aan die richtafstanden kan worden voldaan, is beoordeeld of voor de bewoners van de voormalige agrarische bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. LTO Noord Glaskracht heeft haar stelling dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de tuinen bij de woningen niet onderbouwd. Voor zover LTO Noord Glaskracht stelt dat geen rekening is gehouden met het vergunningvrij mogen bouwen, is dat voor het eerst ter zitting gesteld. Niet valt in te zien dat dit niet eerder had gekund. De Afdeling ziet hierin aanleiding om deze stelling wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

24.4.    Ten aanzien van haar beoordeling van het betoog dat in dit plan geen plattelandswoningen bestemd kunnen worden, nu een functionele relatie met het bijbehorende bedrijf ontbreekt, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 9.5 heeft overwogen. In de planregels, noch op de verbeelding is de relatie tussen de voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als plattelandswoning zijn bestemd, en het bijbehorende agrarische bedrijf weergegeven. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

24.5.    Voor zover LTO Noord Glaskracht betoogt dat de economische uitvoerbaarheid van dit plan discutabel is, overweegt de Afdeling dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is. De raad heeft op de zitting te kennen gegeven dat er op voorhand geen planschade te verwachten is. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat eventuele aanspraken op planschade, voor zover te verwachten, zodanig hoog zullen zijn, dat de gemeente deze kosten niet zou kunnen dragen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt in zoverre.

Bestuurlijke lus

25.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

25.1.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met in achtneming van wat hiervoor, onder 24.4, is overwogen, alsnog in de planregels en verbeelding duidelijk de relatie van de voormalige agrarische bedrijfswoningen met het bijbehorende agrarische bedrijf weer te geven. Ook dient de raad de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

26.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van [appellant sub 6]

Inleiding

27.    [appellant sub 6] woont aan de [locatie 11] te Hoek van Holland. Hij kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" die is toegekend aan de naastgelegen woning aan de [locatie 12] te Hoek van Holland.

Omzetten voormalige agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning

28.    [appellant sub 6] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend aan de woning aan de [locatie 12]. Volgens [appellant sub 6] was deze woning van een voormalige pluimveehouder, is de woning door diens erven in 2016 verkocht en was algemeen bekend dat deze woning als agrarische bedrijfswoning was bestemd. Ter plaatse van de woning is geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet wordt voldaan aan de minimale richtafstand uit de VNG-brochure met betrekking tot het gebruik van vorkheftrucks met verbrandingsmotor. De laad- en losplaats van [appellant sub 6]s glastuinbouwbedrijf ligt op minder dan 30 m van de woning. Ook is de woning aangebouwd aan [appellant sub 6]s bedrijfswoning en bevindt zich tussen de woningen een bedrijfsruimte voor kleine reparatiewerkzaamheden, opslag van diverse materialen en de noodstroomgenerator. Daarnaast zal zijn bedrijf als gevolg van de gewijzigde bestemming moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit en kan het daaraan niet voldoen. Voorts zal hij als gevolg van de gewijzigde bestemming planschade lijden, aldus [appellant sub 6].

28.1.    Ten aanzien van het betoog dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 12] geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, staat in de plantoelichting dat is beoordeeld of omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk is. Hoewel de VNG-brochure in beginsel niet bedoeld is voor het beoordelen van een bestaande situatie, zijn de in de brochure genoemde minimaal gewenste richtafstanden een geschikt hulpmiddel om te bepalen of inpassing van de voormalige bedrijfswoningen als burgerwoningen in het bestemmingsplan in beginsel tot de mogelijkheden behoort, aldus de plantoelichting. In de VNG-brochure wordt ten aanzien van glastuinbouw een richtafstand van 30 m aangehouden voor geluid. Voor geur, gevaar en stof is dat een richtafstand van 10 m. De richtafstand wordt dan ook bepaald door het aspect geluid. In de plantoelichting staat dat het glastuinbouwgebied van Hoek van Holland met agrarische en andere bedrijvigheid en woningen qua omgevingstype als 'gemengd gebied' kan worden beschouwd waardoor de afstandsstap met een stap kan worden verlaagd tot een minimale richtafstand van 10 m. In bijlage 2 van de plantoelichting staat ten aanzien van de woning aan de [locatie 12] dat de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde kassen meer dan 10 m bedraagt.

Voor zover [appellant sub 6] stelt dat niet wordt voldaan aan de minimale richtafstand met betrekking tot het gebruik van vorkheftrucks met verbrandingsmotor, staat in de plantoelichting dat heftrucks met verbrandingsmotor veelal worden gebruikt bij het laden en lossen en dat tot de laad- en losplek een richtafstand van 30 m bij het omgevingstype "gemengd gebied" geldt op grond van de VNG-brochure voor het aspect geluid. De raad heeft toegelicht dat bij de beoordeling van de afstand van de laad- en losplek tot de woning het bedrijfsgebouw aan de [locatie 11] als uitgangspunt is genomen. Volgens de raad bedraagt de afstand van de woning tot de oprit naar het bedrijfsgebouw ongeveer 35 m. De Afdeling ziet geen reden deze toelichting door de raad voor onjuist te houden. Dat zich in de bedrijfswoning van [appellant sub 6] een bedrijfsruimte bevindt, maakt het voorgaande niet anders, nu een bedrijfswoning geen milieubelastende functie is. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning aan de [locatie 12].

Wat het betoog betreft dat zijn bedrijf als gevolg van de gewijzigde bestemming zal moeten voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit, heeft de raad toegelicht dat [appellant sub 6] in de huidige situatie al moet voldoen aan die normen omdat deze op dezelfde wijze gelden voor voormalige bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren als voor burgerwoningen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van [appellant sub 6].

Voor zover [appellant sub 6] stelt planschade te ondervinden, overweegt de Afdeling dat daarvoor op grond van de Wro een afzonderlijke procedure bestaat. Dit aspect kan niet in deze procedure aan de orde komen.

De Afdeling is concluderend van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan de woning aan de [locatie 12] heeft kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

Conclusie

29.    Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.

30.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen van Hoge Weide B.V. en anderen, [bedrijf] en [appellant sub 6] ongegrond;

III.    draagt de raad van de gemeente Rotterdam naar aanleiding van de beroepen van [appellante sub 2A] en LTO Noord Glaskracht op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 10.1 en 25.1 is overwogen, het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 28 juni 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied" te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

625.