Uitspraak 201803043/1/V2


Volledige tekst

201803043/1/V2.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.    [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 maart 2018 in zaken nrs. 16/25632 en 16/25635 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 november 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.

Bij uitspraak van 14 maart 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Haarlem, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van vreemdeling 1 ingetrokken omdat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn herkomst. Uit een taalanalyse en een nadere reactie van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (hierna: het TOELT) is gebleken dat hij eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië, maar tot die binnen Noord-Somalië en Djibouti. De vreemdelingen hebben hiertegen een contra-expertise van De Taalstudio ingebracht, waarin een expert van De Taalstudio (hierna: XFTP) concludeert dat vreemdeling 1 juist wel uit Zuid-Somalië komt. Het TOELT en De Taalstudio hebben daarna op elkaar gereageerd. Omdat aan vreemdeling 2 een afhankelijke verblijfsvergunning is verleend als echtgenote van vreemdeling 1, heeft de staatssecretaris ook haar verblijfsvergunning ingetrokken.

2.    Het incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.

3.    De staatssecretaris klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Ook klaagt hij dat de rechtbank in het verlengde daarvan ten onrechte heeft overwogen dat gelet op de tegengestelde uitkomst van de contra-expertise de taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de herkomst van vreemdeling 1. Hij betoogt onder meer dat de conclusie van XFTP over de herkomst van vreemdeling 1 niet inzichtelijk is omdat XFTP met name noordelijke kenmerken in de spraak van vreemdeling 1 heeft aangetroffen. De verklaringen die XFTP daarvoor geeft, overtuigen niet, aldus de staatssecretaris.

3.1.    Het betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de conclusie van XFTP niet logisch volgt uit zijn bevindingen, slaagt. Vreemdeling 1 heeft verklaard dat hij geboren en getogen is in de wijk Madiina in Mogadishu, daar, behoudens een kort verblijf in een vluchtelingenkamp, 29 jaar heeft verbleven en daarna Somalië heeft verlaten. Van hem mag daarom worden verwacht dat hij spreekt volgens het daar gangbare spraakgebruik. XFTP heeft echter vastgesteld dat in de fonologie, morfologie en zinsbouw van vreemdeling 1 het noordelijke Daarood-dialect overheerst. Ook heeft XFTP geconcludeerd dat zijn spraakgebruik minder elementen uit het zuidelijke Benaadir-dialect bevat dan wat van een inwoner van Madiina mag worden verwacht. Gelet hierop en op het feit dat de taalanalist van het TOELT aan vreemdeling 1 heeft gevraagd om in zijn moedertaal te spreken, is niet inzichtelijk waarom XFTP desondanks heeft geconcludeerd dat vreemdeling 1 zonder twijfel kan worden herleid tot Zuid-Somalië, en daar waarschijnlijk is 'socialised' in de wijk Madiina te Mogadishu.

3.2.    Dat vreemdeling 1 in een vluchtelingenkamp in Ceelesha Biyaha stelt te hebben verbleven, vormt hier geen afdoende verklaring voor. De staatssecretaris betoogt terecht dat die plaats slechts enkele kilometers is verwijderd van Mogadishu en dat vreemdeling 1 maar twee jaar in Ceelesha Biyaha stelt te hebben verbleven. Daarna heeft hij Somalië verlaten. Bovendien heeft het TOELT vermeld dat zich in Ceelesha Biyaha veel vluchtelingen uit Mogadishu bevinden, en dat het daarom niet aannemelijk is dat vreemdeling 1 door zijn korte verblijf aldaar niet meer spreekt op de wijze die gebruikelijk is in Mogadishu.

3.3.    Als andere verklaring voor de noordelijke elementen in het spraakgebruik van vreemdeling 1 heeft XFTP verwezen naar het feit dat vreemdeling 1 een echtgenote heeft die uit Noord-Somalië komt en voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië enkele jaren met haar heeft samengewoond. De staatssecretaris betoogt terecht dat ook dit geen afdoende verklaring is. De vreemdelingen hebben immers verklaard in Somalië alleen te hebben samengewoond in Mogadishu, dan wel de omgeving van Mogadishu. Niet inzichtelijk is hoe dit het spraakgebruik van vreemdeling 1 zo sterk heeft beïnvloed, dat hij niet meer spreekt op de wijze die gangbaar is in de wijk in Mogadishu waar hij geboren en getogen is en nagenoeg zijn hele leven heeft verbleven voor zijn vertrek uit Somalië.

3.4.    De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de conclusie van XFTP dat vreemdeling 1 zonder twijfel kan worden herleid tot Zuid-Somalië, volgt uit zijn bevindingen. De rechtbank heeft in het verlengde hiervan ook ten onrechte overwogen dat de taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van vreemdeling 1 dat hij uit Zuid-Somalië komt. De grief slaagt.

4.    De staatssecretaris klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning van vreemdeling 2 moet worden vernietigd, omdat die intrekking afhankelijk is van het besluit waarbij de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel van vreemdeling 1 heeft ingetrokken. Uit wat de Afdeling hierboven heeft overwogen, volgt dat ook deze grief slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaken naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 maart 2018 in zaken nrs. 16/25632 en 16/25635;

IV.    wijst de zaken naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Prins
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

307-894.