Uitspraak 200203643/1


Volledige tekst

200203643/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 mei 2002 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Mierlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: burgemeester en wethouders) appellant bouwvergunning geweigerd voor het (gedeeltelijk) vernieuwen en veranderen van de boerderij op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 8 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 14 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 15 mei 2002, verzonden op 24 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 12 september 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2002,
waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.H.H. Smeets, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.N.C.M. van den Nieuwelaar, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolgde artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan “Buitengebied” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Agrarisch bouwblok”. Op de als zodanig bestemde gronden mogen – voorzover van belang – uitsluitend bedrijfsgebouwen worden opgericht ten dienste van het agrarisch bedrijf met ten hoogste één bedrijfswoning. Een boerderij is, ingevolge de begripsbepaling in artikel 1, onder i., van de planvoorschriften, een gebouw dat naast een agrarische bedrijfswoning een agrarisch bedrijfsgedeelte bevat.

2.3. Niet in geschil is dat de boerderij reeds vele jaren niet meer ten dienste staat van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar als burgerwoning in gebruik is.

2.4. Het betreffende bouwplan ziet op een ingrijpende verbouwing van de voormalige boerderij.

2.5. Nu het bouwplan niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf en dat plan mitsdien in strijd is met het geldende bestemmingsplan, kon reeds hierom de gevraagde bouwvergunning niet worden verleend.

Ook de rechtbank is tot die conclusie gekomen.

2.6. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat burgemeester en wethouders op goede gronden geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben verleend.

2.7. Met betrekking tot de stelling van appellant dat onderhoud aan het gebouw dringend noodzakelijk is wordt opgemerkt, dat burgemeester en wethouders hebben verklaard bereid te zijn medewerking te verlenen aan een bouwplan voor de vergroting van de woning tot circa 730 m3, dan wel voor de verbouw van de boerderij tot burgerwoning, waarbij dan voldaan moet worden aan de randvoorwaarden van artikel 3.4.1 van de planvoorschriften.

2.8. Het betoog van appellant dat de aanvraag om bouwvergunning tevens had moeten worden opgevat als een verzoek om de bestemming van zijn perceel te wijzigen in “Woondoeleinden” faalt, nu immers in artikel 46, derde lid, van de Woningwet artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet is vermeld.

2.9. Hetgeen appellant verder heeft aangevoerd biedt evenmin gezichtspunten voor een ander oordeel dan dat de gevraagde bouwvergunning terecht is geweigerd.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

202.