Uitspraak 201804491/1/R1


Volledige tekst

201804491/1/R1.
Datum uitspraak: 11 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hilversum,

en

de raad van de gemeente Hilversum,

verweerder.

Procesverloop

De raad heeft bij besluit van 7 maart 2018 het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant], de raad en de Gooische Hockeyclub en de Stichting tot Bevordering van de Hockeysport "Het Gooi" (hierna tezamen en in enkelvoud: de Gooische Hockeyclub) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad heeft bij besluit van 19 juni 2019 het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

[appellant], de raad en de Gooische Hockeyclub hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.M. Brandenburg-Stroo, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door drs. S. Wiedemeijer en F. van Kooten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Gooische Hockeyclub, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. V. Leijh, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan maakt een herinrichting van het hockeysportcomplex van de Gooische Hockeyclub mogelijk, waarbij twee velden en het huidige clubhuis verplaatst zullen worden. Het clubhuis dat nu direct grenst aan het ten zuiden van het plangebied gelegen perceel [locatie], zal worden verplaatst naar een meer centraal gelegen locatie tussen de sportvelden. Het vorige bestemmingsplan liet deze herinrichting niet toe. Naar aanleiding van het ingestelde beroep en het door de StAB uitgebrachte verslag heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.

[appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie]. De woning wordt bewoond. [appellant] vreest dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Besluit van 19 juni 2019

2.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

3.     De Afdeling merkt het besluit van de raad van 19 juni 2019 aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, omdat dit besluit voorziet in wijziging van het bij besluit van 7 maart 2018 vastgestelde plan en betrekking heeft op dezelfde planologische ontwikkeling als het besluit van 7 maart 2018 ziet en waartegen het beroep van [appellant] is gericht. Zijn beroep tegen het besluit van 7 maart 2018 heeft dus van rechtswege mede betrekking op het besluit van 19 juni 2019.

Leeswijzer

4.    De Afdeling bespreekt eerst het beroep van rechtswege tegen het besluit van 19 juni 2019 (overwegingen 7-15). Er is aanleiding om dat besluit op een nader aan te geven onderdeel te vernietigen (zie overweging 8.3). Daarna volgt een bespreking van het beroep tegen het besluit van 7 maart 2018, waarvan de conclusie is dat dit beroep wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk is (overwegingen 16-17). Vervolgens gaat de Afdeling in op de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht (overwegingen 18 en 19).

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wettelijke bepalingen

6.    De relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Geluidoverlast en geluidscherm

7.    [appellant] vreest geluidoverlast als het clubgebouw wordt verplaatst, omdat dan dat gebouw als buffer tussen zijn woning en de sportvelden verdwijnt. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidnormen worden overschreden indien geen aanvullende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen bestaan uit een geluidscherm met een hoogte van 3,2 m en een lengte van 35 m op de grens van het perceel van [appellant]. De komst van een dergelijk scherm heeft volgens [appellant] echter grote negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat bij zijn woning. Het scherm komt op slechts 3 m van zijn woning en domineert het zicht vanuit zijn woning. Verder gaat het scherm ten koste van de daglichttoetreding door de ramen. De stelling in de zienswijzennota dat ter plaatse van het beoogde scherm nu het clubgebouw staat, dat tot een vergelijkbare vermindering van de daglichttoetreding leidt, is feitelijk onjuist. Op de perceelgrens staat nu een vrij open haag met een hoogte van 2,3 m, volgens [appellant]. Het clubgebouw ligt op enige afstand daarachter.

[appellant] spitst zijn betoog toe op de volgende punten.

In het aan het herstelbesluit ten grondslag gelegde akoestische onderzoek wordt uitgegaan van een niet vergunde bestaande situatie. Voor de twee airco-units, de luchtzuiveringsinstallatie en de rookgasafvoer is geen vergunning verleend. Ook de lichtmasten zijn niet vergund, zodat er in het onderzoek ten onrechte van is uitgegaan dat in de avonduren van de hockeyvelden gebruik kan worden gemaakt. Daarom kan niet zondermeer worden geconcludeerd dat met de realisatie van een geluidscherm geen sprake is van een verslechtering van de akoestische situatie. Het geluid in de bestaande situatie waarmee gerekend mag worden is aanzienlijk lager dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan.

Ook is in het kader van de voorbereiding van het herstelbesluit ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het maximale geluidniveau op de eerste verdieping van de woning in de dagperiode en is onvoldoende rekening gehouden met de geluideffecten van hockeyballen die de bebording rond de velden raken. Daarvoor had een voorwaardelijke verplichting moeten worden opgenomen.

7.1.    De raad heeft aan het besluit van 7 maart 2018 het rapport "Akoestisch onderzoek omgevingslawaai Gooische Hockey Club Bussumse Meerweg, Hilversum" van Tritium Advies van 21 augustus 2017 ten grondslag gelegd.

Met het herstelbesluit heeft de raad onder meer beoogd om de door de StAB gesignaleerde tekortkomingen in het geluidonderzoek weg te nemen. Tritium Advies heeft op 7 mei 2019 het geactualiseerde rapport "Akoestisch onderzoek omgevingslawaai" uitgebracht (hierna: het geactualiseerde akoestische onderzoek) dat aan het herstelbesluit ten grondslag is gelegd. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek zijn de geluidniveaus tijdens twee representatieve bedrijfssituaties en één incidentele bedrijfssituatie berekend en getoetst aan de gestelde geluideisen. Daaruit volgt dat ter plaatse van de woning aan [locatie] niet zondermeer kan worden voldaan aan de gestelde geluideisen. Daarom wordt een geluidwerende voorziening voorgesteld met een hoogte van 3,2 m en een lengte van circa 35 m. Voor alle in aanmerking genomen bedrijfssituaties geldt dat in de nieuwe situatie het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus, na de bouw van de geluidwerende voorziening, gelijk zijn aan of beter zijn dan in de bestaande situatie. Dat geldt voor alle omliggende woningen. Voor de direct naast het huidige clubgebouw gelegen woning - de woning van [appellant] dus - geldt dat akoestisch gezien de situatie flink verbetert. Voor beide representatieve bedrijfssituaties geldt dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Voor de huidige situatie geldt dat niet overal kan worden voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Dit is met name het gevolg van de dakinstallaties. Na de beoogde verplaatsing van het clubgebouw zijn deze geluidbronnen akoestisch gezien niet meer relevant vanwege de relatief grote afstand tot omliggende woningen. Voor een toernooidag, een incidentele bedrijfssituatie, geldt dat alleen in de dagperiode niet overal wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit is het gevolg van de omroepinstallatie en deze installatie wordt slechts enkele dagen per jaar gebruikt. Bovendien is de overschrijding minimaal en vindt deze niet plaats op de woning aan de [locatie].

7.2.    De raad stelt naar aanleiding van het herstelbesluit dat de bestaande geluidbuffer die wordt gevormd door het clubhuis weliswaar verdwijnt, maar dat het gebruik van het clubgebouw zelf ook geluidoverlast veroorzaakt voor [appellant]. Het gaat daarbij om geluid als gevolg van de activiteiten zoals laden en lossen en afzuiging van de keuken, airco-installaties aan de achterzijde van het clubgebouw grenzend aan de woning en geluid afkomstig van het op de verdieping gelegen terras. Met de verplaatsing van het clubhuis verdwijnt deze geluidsoverlast. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek is het geluid als gevolg van bovengenoemde activiteiten meegenomen. Daaruit blijkt dat door het verplaatsen van het clubhuis en twee hockeyvelden en het plaatsen van het in het plan opgenomen geluidwerende voorziening, de toekomstige situatie akoestisch verbetert voor de woning van [appellant]. Stemgeluid is als geluidsbron meegenomen in het akoestisch onderzoek. De geluidbelasting als gevolg van het parkeerterrein is ook in het aanvullend onderzoek meegenomen. Wat betreft de geluidbelasting op de eerste verdieping van de woning gedurende de dagperiode merkt de raad op dat geluid wordt beoordeeld daar waar de hinder kan optreden. In de dagperiode zijn dat de woonvertrekken, in de avond- en nachtperiode de slaapvertrekken. In dit geval is sprake van een eengezinswoning. Voor grondgebonden eengezinswoningen geldt een standaard beoordelingshoogte van 1,5 m.

7.3.    In artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, inhoudende dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden als sportveld als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 2, van de planregels alleen dan is toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - geluidwerende voorzieningen" een geluidwerende voorziening, zoals een geluidsscherm is opgericht en duurzaam in stand wordt gehouden van 3,2 m hoog met een kierdichte gesloten constructie en een minimale massa van 10 kg / m2.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zo'n geluidwerende voorziening geen onevenredige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat bij de woning [locatie]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de huidige situatie voor het aanzicht vanaf het perceel [locatie] het achter de erfgrens staande clubhuis een prominente positie inneemt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een geluidscherm een grotere belemmering voor de daglichttoetreding in de woning zal betekenen dan het clubhuis.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

7.4.    Wat de geluidbelasting betreft heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat bij gebruik van het heringerichte sportcomplex aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. Daarnaast acht de raad het van belang dat de beoogde situatie in vergelijking met de bestaande situatie ter plaatse van de woning [locatie] een verbetering betekent.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op grond van het geactualiseerde akoestische onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan beide hiervoor genoemde door de raad gehanteerde uitgangspunten kan worden voldaan. De oprichting en instandhouding van een geluidwerende voorziening is bovendien in het plan geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Het door [appellant] aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat voor de dagperiode ter hoogte van de eerste verdieping had moeten worden gemeten. De enkele omstandigheid dat in de toekomst eventueel kleine kinderen overdag op de eerste verdieping zullen slapen, is geen reden om van de gebruikelijke wijze van meten en rekenen met geluidbelastingen af te stappen.

Over het betoog dat in het geluidonderzoek ten onrechte niet is uitgegaan van de vergunde bestaande situatie, neemt de Afdeling in aanmerking dat het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2013" binnen de bestemming " Sport" op zichzelf lichtmasten toeliet, gelet op artikel 16, lid 16.2.3, onder b, van de planregels bij dat plan. De Afdeling ziet niet in dat de raad in het kader van de door hem gestelde aanvullende voorwaarde dat sprake moet zijn van een verbetering van de geluidsituatie ter plaatse van de woning [locatie] geen rekening mocht houden met de effecten van de bestaande lichtmasten, wat er ook zij van het gestelde ontbreken van een omgevingsvergunning voor die masten. Ook maakte het vorige plan een clubhuis mogelijk. Niet kan worden staande gehouden dat de door [appellant] bedoelde installaties op grond van het vorige plan niet toelaatbaar waren.

De raad kan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat het geluid van hockeyballen die tegen de bebording rond de velden aan komen, geen aanleiding hoefde te geven voor het in het plan opnemen van een voorwaardelijke verplichting. De raad heeft in dit verband toegelicht dat het materiaal van de reclameborden zal worden afgestemd op het zoveel mogelijk dempen van geluideffecten.

Het betoog slaagt ook voor het overige niet.

Lichthinder

8.    [appellant] vreest voor lichthinder als gevolg van de lichtmasten van de speelvelden die op grond van het plan direct naast zijn perceel komen te liggen. Weliswaar is aanleiding gezien om naar aanleiding van de rapportage van het door [appellant] ingeschakelde bureau Sain Milieuadvies een nieuw onderzoek te doen naar de mogelijke lichthinder, maar ook het door de raad aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek schiet volgens hem tekort. In het aangepaste onderzoek is ook uitgegaan van de normstelling voor de ecologische zone E3 die betrekking heeft op gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid. De woning van [appellant] ligt op meer dan 150 m van de meest dichtbij gelegen woonwijk. Afgezien van het sportcomplex is de woning omringd door natuur. De aard van de omgeving is dus beter te typeren als zone E2: ‘gebieden met een lage omgevingshelderheid". [appellant] wijst in dit verband op de conclusie van de StAB dat zone E2 het meest passend is. Uit het lichthinderonderzoek kan dus niet worden afgeleid dat ter plaatse van de woning van [appellant] sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

8.1.    Aan het herstelbesluit is het rapport "Lichthinderonderzoek Gooische Hockeyclub Bussum" van Lichtconsult van 6 mei 2019 ten grondslag gelegd. Daarin zijn de resultaten van de berekening aan de hand van een computermodel beoordeeld aan de hand van de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (uitgave januari 2017; hierna: de Richtlijn). De conclusie van het onderzoek is dat de hoogst berekende lichtsterktes voor de nieuwe situatie circa 20% lager zijn dan de grenswaarde van de Richtlijn (10.000 candela) en ruim lager dan de berekende waarden van de huidige lichtinstallatie. De berekeningen tonen aan dat met de in het lichtplan vermelde mastposities en masthoogtes voor de nieuwe situatie voldaan kan worden aan de grenswaarden voor zone E3 in de Richtlijn. Daarbij is ervan uitgegaan dat het ten noordoosten van de woning van [appellant] gelegen veld, aangeduid als veld 1 op afbeelding 2 in het rapport, het hoofdveld is met een maximale lichtsterkte van 250 lux.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plangebied kan worden gekwalificeerd als zone E3 in de zin van de Richtlijn, een gebied met een gemiddelde omgevingshelderheid. Weliswaar heeft de StAB de typering zone E2 het meest passend geacht, maar de StAB is er daarbij van uitgegaan dat de omgeving van de woning van appellant zowel te kenmerken is als een gebied met een lage omgevingshelderheid als een gebied met een gemiddelde omgevingshelderheid. De woning grenst met twee zijden aan een gebied met een gemiddelde omgevingshelderheid, te weten de gevel aan de zijde van de parkeerplaats en de gevel aan de zijde van het hockeyveld. In de huidige situatie is sprake van een verlicht sportcomplex met een parkeerterrein met straatverlichting gelegen tegen een woonwijk.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

8.3.    De raad heeft ter voorkoming van onaanvaardbare lichthinder door de lichtmasten een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Ingevolge artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels is de bouw en het gebruik van lichtmasten zoals bedoeld onder artikel 3 lid 3.2.3, onder d, sub 1 uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan twee voorwaarden. De eerste is dat de bijdrage aan eventuele lichthinder op bestaande omliggende woningen uitsluitend veroorzaakt door de te bouwen lichtmasten niet meer mag bedragen dan de grenswaarden zoals opgenomen in de Richtlijn, waarbij het omgevingstype E3 van toepassing is. De tweede voorwaarde is dat voorafgaand aan de bouw van de onder artikel 3 lid 3.2.3, onder d, sub 1 bedoelde lichtmasten een lichthinderonderzoek door een ter zake deskundig bureau moet aantonen dat de grenswaarden onder a door de te bouwen lichtmasten niet worden overschreden.

De bepaling verwijst alleen naar de in artikel 3, lid 3.2.3, onder d, sub 1, bedoelde lichtmasten, die ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - lichtmast 1" mogen worden gebouwd. Ten behoeve van de bouw van lichtmasten voor de hockeyvelden is echter de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - lichtmast 2" opgenomen. Daarover gaat lid 3.2.3, onder d, sub 2. De raad heeft ter zitting erkend dat in artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels ten onrechte niet ook naar de in lid 3.2.3, onder d, sub 2, bedoelde lichtmasten is verwezen. In zoverre is het plan niet zorgvuldig voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

8.4.    Hierna zal de Afdeling voor de beoordeling van de verdere beroepsgrond van [appellant] over lichthinder beoordelen of aan de gehanteerde grenswaarden kan worden voldaan als rekening wordt gehouden met alle mogelijk gemaakte lichtmasten.

8.5.    Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het ten noordoosten van de woning gelegen veld, dat in het lichthinderonderzoek wordt aangeduid als veld 1 en in de plantoelichting als veld 3, het hoofdveld is waar een hogere lichtsterkte is toegelaten dan op de overige velden. De hoogte en locatie van de lichtmasten is via een daartoe strekkende aanduiding aangegeven op de verbeelding bij het herstelbesluit. Uit het lichthinderonderzoek volgt dat met de in het lichtplan vermelde mastposities en masthoogtes, die via die aanduiding in het bestemmingsplan zijn vastgelegd, voldaan wordt aan de gehanteerde grenswaarden en er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende bebouwing. [appellant] bestrijdt op zichzelf niet dat als wordt uitgegaan van zone E3 aan die grenswaarden kan worden voldaan. De raad heeft zich op basis van het aan het herstelbesluit ten grondslag gelegde aangepaste lichthinderonderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan samenhangende verlichting van de sportvelden voor de woning van [appellant] geen onevenredige gevolgen heeft. Daarbij wijst de Afdeling erop dat [appellant] aan de hiervoor genoemde voorwaardelijke verplichting een waarborg kan ontlenen als het gaat om het voorkomen van lichthinder die boven de grenswaarden in de Richtlijn uitgaat.

Het betoog faalt voor het overige.

Privacy

9.    [appellant] betoogt dat er vanuit de speelvelden onbelemmerd zicht zal zijn op de eerste verdieping van zijn woning. De inkijk begint al vanaf 5,60 m van de woning. In de bestaande situatie bestaat geen zicht op de badkamer, ook niet vanuit het clubgebouw. In de zienswijzennota wordt ten onrechte volstaan met de mededeling dat de stelling over privacy niet wordt gedeeld.

9.1.    De raad stelt dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de privacy door mogelijke inkijk door een raam op de eerste verdieping. De woning van appellant ligt op 3 m van de erfgrens. Tussen de woning en het nieuwe veld komt een geluidscherm met een hoogte van 3,2 meter. Dit scherm belemmert de inkijk op de woning vanaf het sportcomplex. Publiek zal aan de zijde van het clubhuis gaan staan. Dit wordt de centrale plek op het complex. Dit is op zo'n grote afstand van de woning dat van inkijk in de woning en aantasting van de privacy geen sprake zal zijn.

In het summiere betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen dat het plan geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy van de bewoners van de woning [locatie].

Het betoog slaagt niet.

Sproeisysteem

10.    [appellant] betoogt dat het bestaande sproeisysteem overlast oplevert. Er ontstaat aanslag op het rieten dak van zijn woning. Omdat de velden nu veel dichter bij zijn perceel komen, zal dat probleem alleen maar verergeren. [appellant] vreest voor ernstige gezondheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van een bestrijdingsmiddel ter voorkoming van algen in het water van de sproei-installaties. Hoewel door de Gooische Hockeyclub is aangegeven dat het middel niet meer gebruikt zal worden, is dat volgens [appellant] feitelijk gezien onmogelijk. Immers, zonder het gebruik van het bestrijdingsmiddel worden de hockeyvelden spiegelglad. Op dit moment bestaat er nog geen systeem waarbij de velden kunnen worden vrij- of schoongehouden van algen, zonder dat daarbij chemische middelen worden gebruikt. In de zienswijzennota wordt gesteld dat het sproeisysteem ruimtelijk niet relevant is. [appellant] is het daar niet mee eens. Het sproeisysteem heeft rechtstreeks gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Het voorgaande moet er volgens [appellant] toe leiden dat een aanzienlijk ruimere afstand van de speelvelden tot zijn perceel in acht moet worden genomen dan nu in het plan is opgenomen.

10.1.    De raad wijst erop dat de activiteit sproeien betrekking heeft op de feitelijke uitvoering van de bestemming. Het sproeisysteem is volgens de raad ruimtelijk gezien niet relevant. Bij droog weer wordt een waterveld 4 maal per wedstrijddag gedurende circa 5 minuten besproeid. Bij nat of vochtig weer in de herfst en het vroege voorjaar wordt er niet of maximaal 2 maal per wedstrijddag gesproeid. Op trainingsavonden wordt er hooguit 2 maal gesproeid. Bij het besproeien van een hockeyveld wordt in korte tijd water gesproeid dat in de toplaag van het kunstgras moet blijven ‘hangen’. Daarbij is de hockeyclub slechts 7 maanden per jaar in bedrijf, vanwege de zomer- en winterstop. Van gezondheidsrisico’s is geen sprake, omdat er geen anti-algenmiddelen meer aan het sproeiwater worden toegevoegd. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat dat niet meer noodzakelijk is, aldus de raad.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen regels hoeft te bevatten over de toelaatbaarheid en het gebruik van sproeisystemen. De Afdeling acht niet aannemelijk dat de woning aan de [locatie] schade zal ondervinden van het water dat kortdurend gedurende een gedeelte van het jaar over de velden wordt gesproeid. Het sproeien zal laag en gericht plaatsvinden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat daarbij alleen gebruik zal worden gemaakt van leidingwater. De vrees van [appellant] voor gezondheidsrisico’s is niet gefundeerd.

Het betoog slaagt niet.

Situering van de entree

11.    [appellant] betoogt dat de bestaande situering van de entree ten onrechte niet in het bestemmingsplan is vastgelegd. Of het vastleggen van de ligging van een entree al dan niet gebruikelijk is, is volgens [appellant] niet relevant. Niet altijd zal er een noodzaak zijn dit te doen. In dit geval is die noodzaak er volgens hem wel. De ligging van de entree is cruciaal voor de mate van hinder die [appellant] ondervindt van komende en gaande bezoekers van de sportvelden. Met name een verschuiving in westelijke richting, dus in de richting van de woning van [appellant], zou onaanvaardbare gevolgen hebben. De huidige voornemens van de club of de tekeningen in de toelichting geven geen enkele zekerheid.

11.1.    De raad stelt dat het niet gebruikelijk is om de toegang tot een sportclub vast te leggen op de verbeelding. In het bestemmingsplan is dit ook niet gebeurd. De club heeft evenwel aangegeven de huidige toegang in het midden van het parkeerterrein te zullen handhaven. De toelichting is hier ook op aangepast.

De Afdeling acht het standpunt van de raad dat een planregeling in zoverre niet noodzakelijk is, niet onredelijk. Er is geen reden om aan te nemen dat de situering van de entree ondanks het standpunt van de raad en de club dat de huidige entree zal worden gehandhaafd, zal worden veranderd. Voor het opnemen van een voorwaardelijke verplichting bestaat dan ook geen aanleiding. Daarbij is van belang dat het plan weliswaar een verplaatsing van het clubhuis mogelijk maakt, maar geen verandering brengt in de locatie van het parkeerterrein. De beoogde herstructurering van het terrein brengt ook niet zo'n verandering in de ligging van de velden dat de bestaande entree niet meer logisch zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Ballenvangers

12.    [appellant] vindt het bezwaarlijk dat het bestemmingsplan niet uitsluit dat ballenvangers worden opgericht nabij zijn perceelgrens en dicht bij zijn woning. Deze ballenvangers hebben een "gevangenisachtige" uitstraling. In de zienswijzennota wordt gesteld dat de ballenvangers aan de kopse kanten van de velden zullen komen, niet op de erfgrens of nabij de woning van [appellant]. Die locatie is echter niet vastgelegd op de verbeelding en in de planregels. De ballenvangers kunnen dus alsnog ergens anders worden gesitueerd. Uit een oogpunt van rechtszekerheid moet de plaats volgens [appellant] alsnog in de regels en op de verbeelding worden vastgelegd.

12.1.    De raad stelt dat de ballenvangers bestaan uit dunne, doorzichtige zwarte netten die worden geplaatst voor de veiligheid. In de nieuwe situatie zullen ze worden geplaatst op de kopse kanten van de velden. De ballenvangers komen dus niet op de erfgrens of dicht bij de woning van reclamant. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er uiteindelijk voor een andere veldindeling en dus een andere plek voor de ballenvangers zal worden gekozen.

De vrees van [appellant] voor het gestelde aanzicht geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre ruimtelijk onaanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

13.    [appellant] betoogt dat onduidelijk is welke zogenoemd zwaarwegende belangen nopen tot de voorgestelde herinrichting met verplaatsing van de speelvelden tot naast zijn perceel. Zijn belangen zijn door de raad onvoldoende meegewogen.

13.1.    De raad wijst erop dat de Gooische Hockeyclub de laatste jaren een groei van1500 naar 2200 leden heeft doorgemaakt en vraagt om betere faciliteiten, passend bij het huidige ledenaantal en de hedendaagse technische eisen die aan hockeyvelden worden gesteld. De club streeft daarom naar een verbetering en verduurzaming van het complex via een nieuw multifunctioneel clubhuis, herinrichting en optimalisatie van het sportcomplex en het installeren van LED-verlichting. Deze veranderingen hebben geleid tot plannen voor een herinrichting van het sportcomplex,  waarbij zowel een deel van de velden als het huidige clubhuis verplaatst en vernieuwd zullen worden, zodat deze beter passen binnen de parkachtige omgeving. Voor een goed functioneren van de Gooische Hockeyclub wordt het belangrijk geacht dat het clubhuis centraler op het terrein komt te liggen, zodat vanuit het clubhuis beter toezicht kan worden gehouden op de activiteiten op en rond de velden.

Gelet daarop en gelet op wat hiervoor in de uitspraak is overwogen over de door [appellant] gestelde aantasting van zijn belangen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wegen dan het belang bij de herinrichting van het sportcomplex.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie beroep tegen besluit van 19 juni 2019

14.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 juni 2019 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, voor zover daarin in de aanhef en onder b de zinsnede "onder 1" staat.

Omdat de voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.3.2, als gevolg van de vernietiging in overeenstemming met de bedoeling van de raad op alle in artikel 3, lid 3.2.3, onder d, van de planregels bedoelde lichtmasten zal zien, brengt de vernietiging niet met zich dat de raad in zoverre een nieuw besluit moet nemen.

15.    Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beroep tegen het besluit van 7 maart 2018

16.    Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.

17.    Niet is gebleken dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen het inmiddels vervangen besluit van 7 maart 2018. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Proceskosten

18.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Griffierecht

19.    Omdat de raad heeft erkend dat het besluit van 7 maart 2018 tekortkomingen bevat die hij heeft beoogd te herstellen met het besluit van 19 juni 2019, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb de raad te gelasten het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 19 juni 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" gegrond;

II.    vernietigt dat besluit voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, voor zover daarin in de aanhef en onder b de zinsnede "onder 1" staat;

III.    draagt de raad van de gemeente Hilversum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 7 maart 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" niet-ontvankelijk;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Hilversum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.912,50 (zegge: tweeduizendnegenhonderdtwaalf euro en vijftig cent), waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Hilversum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020

91.

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Gooische Hockey Club"

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Artikel 3 Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor

1.sporten;

2.sportvelden, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';

3.parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

4.geluidwerende voorzieningen, ter plaatse van de 'specifieke vorm van sport - geluidwerende voorzieningen';

5.lichtmasten ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - lichtmast';

6.bescherming en behoud van de aanwezige landschappelijke waarden;

met de daarbij behorende voorzieningen.

[…]

3.2.3 ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

a. ter plaatse van de aanduiding ´geluidwerende voorziening´, een geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd met een minimale bouwhoogte van 3,2 meter en met een minimale massa van 10 kg/m2;

[…]

d. de bouw van lichtmasten is toegestaan met dien verstande dat:

1. De bouw van lichtmasten uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - lichtmast 1’, waarbij de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8,00 meter mag bedragen en;

2. De bouw van lichtmasten uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - lichtmast 2’, waarbij de bouwhoogte van lichtmasten inclusief armatuur niet meer dan 16,00 meter mag bedragen;

e. de bouwhoogte van ballenvangers niet meer dan 6,00 meter mag bedragen;

[…]

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Voorwaardelijke gebruiksbepaling

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden als sportveld als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub 2 is alleen dan toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - geluidwerende voorzieningen' een geluidwerende voorziening is opgericht en duurzaam in stand wordt gehouden van 3,2 m hoog met een kierdichte gesloten constructie en een minimale massa van 10 kg / m2.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting lichtmasten

Bouw en gebruik van lichtmasten zoals bedoeld onder artikel 3 lid 2.3 sub d onder 1 is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. De bijdrage aan eventuele lichthinder op bestaande omliggende woningen uitsluitend veroorzaakt door de te bouwen lichtmasten mag niet meer bedragen dan de grenswaarden zoals opgenomen in de Richtlijn Lichthinder zoals uitgegeven door de NSVV (uitgave januari 2017), waarbij het omgevingstype E3 (Gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid - In het algemeen stedelijke (woon)gebieden), conform onderstaande tabel, van toepassing is.

b. Voorafgaand aan de bouw van de onder artikel 3 lid 2.3 sub d onder 1 bedoelde lichtmasten dient een lichthinderonderzoek door een terzake deskundig bureau aan te tonen dat de grenswaarden zoals bedoeld onder a. door de te bouwen lichtmasten niet worden overschreden.

Bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van de gemeente Hilversum

Artikel 16 Sport

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. sportvelden, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';

[…]

16.2 Bouwregels

[…]

16.2.3 ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

a. deze zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden;

b. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8,00 meter bedraagt;

[…]