Uitspraak 201902314/1/A1


Volledige tekst

201902314/1/A1.
Datum uitspraak: 11 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Schoneveld Rekreatie B.V. h.o.d.n. Droompark Schoneveld (hierna: Droompark) en Somnium Recreatie B.V. (hierna: Somnium), gevestigd te respectievelijk Beekbergen en Apeldoorn,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2019 in zaak nr. 18/5610 in het geding tussen:

Droompark en Somnium

en

het college van burgemeester en wethouders van Sluis.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft het college geweigerd aan Droompark omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van 17 recreatieve nachtverblijven (hierna: chalets) op het park Droompark Schoneveld te Breskens.

Bij uitspraak van 30 januari 2019 heeft de rechtbank het door Somnium daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het door Droompark daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Droompark en Somnium hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2019, waar Droompark en Somnium, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. den Boeft en A.T. van Zanten-Breeschoten, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Droompark is eigenaar en exploitant van het verblijfsrecreatieterrein Droompark Schoneveld gelegen aan Schoneveld 1 te Breskens (hierna: het park). Het park is onderdeel van een groot aantal parken dat landelijk opereert onder de naam Droomparken. Somnium is het verkoopbedrijf van Droomparken. Zij verkoopt en verhuurt kavels en chalets op de parken.

Droompark heeft een aanvraag bij het college ingediend voor het realiseren van chalets van het type Cube Elite voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Uiteindelijk heeft Droompark de aanvraag aldus gewijzigd dat slechts omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag ziet na alle wijzigingen op 17 chalets van het type Cube Elite waarvan vijf een goot- bouwhoogte hebben van 4,45 m en twaalf een goot- en bouwhoogte van 3,80 m.

Het college heeft de aanvraag geweigerd, omdat de raad heeft geweigerd een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Het bouwplan is wat betreft de hoogte in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen Sluis". Het afwijken van de goothoogte draagt volgens het college niet bij aan een goede ruimtelijke ordening. Het verlenen van de omgevingsvergunning zou feitelijk tot een verdichting van de bebouwing en een verruiming van de bouwmogelijkheden leiden, wat beleidsmatig als onwenselijk kan worden gezien. Ruimtelijk gezien is het niet passend dat een deel van de chalets hoger is dan de overige bouwwerken voor recreatief verblijf. Bovendien vindt er geen kwaliteitsslag plaats. Het gaat namelijk enkel om het omzetten van een deel van de standplaatsen van kampeermiddelen naar kavels met chalets. Ten slotte zou bij vergunningverlening een precedent ontstaan voor alle verblijfsrecreatieterreinen waarvoor bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen Sluis" geldt, aldus het college.

De rechtbank heeft overwogen dat Somnium geen belanghebbende is omdat zij slechts een afgeleid belang heeft. Het beroep van Droompark heeft de rechtbank gegrond verklaard omdat het college naar het oordeel van de rechtbank het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De motivering van het college kan het standpunt dat het afwijken van de goothoogte niet bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening niet dragen.

Droompark en Somnium zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank, ondanks dat de rechtbank het besluit heeft vernietigd. Zij vinden dat Somnium ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. Voorts zijn zij het niet eens met een aantal overwegingen van de rechtbank.

Belanghebbendheid

2.    Somnium betoogt tevergeefs dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling is van oordeel dat Somnium geen belanghebbende is bij het besluit van 12 juli 2018. Voor de motivering daarvan verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2020:642, overweging 4.2 tot en met 5. In die uitspraak heeft de Afdeling, in een andere zaak van Droompark en Somnium, overwogen dat Somnium geen belanghebbende is bij een weigering om aan Droompark omgevingsvergunning te verlenen. Die omgevingsvergunning was door Droompark aangevraagd voor het realiseren van 10 chalets op het verblijfsrecreatieterrein Droompark Bad MeerSee. De Afdeling heeft overwogen dat Somnium een afgeleid belang heeft. De feiten in die zaak komen, voor zover hier van belang, overeen met de onderhavige.

De omgevingsvergunning

3.    Droompark betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met de weigering niet in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft zij toegelicht dat het college aan de raad heeft voorgesteld om geen verklaring van geen bedenkingen af te geven, terwijl het college in eerste instantie wel van plan was om de omgevingsvergunning te verlenen. Door de discussie in de zaak over de omgevingsvergunning voor de chalets op Droompark Bad MeerSee is het college van standpunt veranderd. Dat het college eerst van plan was om mee te werken blijkt uit de vele overleggen die hebben plaatsgevonden en uit een brief van het college van 26 september 2017. Een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou volgens Droompark ertoe leiden dat de verklaring van geen bedenkingen moet worden afgegeven.

3.1.    De Afdeling overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft Droompark niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het college een toezegging of andere uitlating is gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een omgevingsvergunning zou worden verleend. Dat het college bereid was om te overleggen en tijdens die overleggen positief was, is daarvoor onvoldoende. Droompark heeft in dit verband verwezen naar een mail van een bij het voortraject betrokken ambtenaar waarin het volgende staat: "S[…] ziet verder geen belemmeringen voor de vergunning". Daaruit kon Droompark wel afleiden dat S. op dat moment geen verdere belemmeringen zag, maar niet dat vanaf dat moment de verlening van de vergunning een uitgemaakte zaak was. Ook overigens kon aan de overleggen niet de verwachting worden ontleend dat een omgevingsvergunning zou worden verleend. Met de brief van 26 september 2017 heeft Droompark niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een toezegging dan wel uitlating waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de omgevingsvergunning zou worden verleend. In die brief heeft het college verzocht om aanvullende gegevens. Volgens die brief zijn die aanvullende gegevens nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen. Niet is aangegeven dat na het verstrekken van die gegevens de omgevingsvergunning zou worden verleend.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Het betoog faalt.

4.    Droompark betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad vooringenomen was. Volgens Droompark heeft de raad geen rekening gehouden met de overgelegde ruimtelijke onderbouwing. Dat de ruimtelijke onderbouwing deel uitmaakt van de stukken die naar de raad zijn gestuurd maakt niet dat de raad daar ook naar heeft gekeken. In dit verband verwijst zij naar de aan Roompot Zeebad verleende omgevingsvergunning. Daarbij heeft de raad met het bouwplan ingestemd zonder goed kennis te nemen van de stukken.

4.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft Droompark niet aannemelijk gemaakt dat de raad vooringenomen was. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de ruimtelijke onderbouwing is besproken in de notitie beantwoording zienswijze die onderdeel uitmaakt van de geweigerde verklaring van geen bedenkingen. Het enkele feit dat de raad de verklaring van geen bedenkingen heeft geweigerd maakt niet dat de raad niet heeft gekeken naar de ruimtelijke onderbouwing, dan wel dat de raad vooringenomen was. De Afdeling merkt op dat de rechtbank het besluit heeft vernietigd omdat onvoldoende is gemotiveerd dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van het nieuw te nemen besluit zal de raad nogmaals naar de ruimtelijke onderbouwing moeten kijken.

Het betoog faalt.

5.    Droompark betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vrees van het college voor precedentwerking onterecht is. Droompark stelt weliswaar terecht dat iedere aanvraag op zichzelf moet worden beoordeeld, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat vergunningverlening precedentwerking kan hebben omdat het kan worden aangevoerd in andere zaken met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Gelet op de gehanteerde motivering is de weigering uitsluitend gebaseerd op de vrees voor precedentwerking. Een aanvraag als hier aan de orde kan alleen maar worden geweigerd wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo en 6.5, tweede lid, van het Bor. Daarom moet er in deze zaak ook opnieuw op de aanvraag worden besloten.

6.    Droompark betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning die aan Roompot Zeebad is verleend ook gevolgen heeft voor de onderhavige procedure. De rechtbank heeft het college immers de opdracht gegeven om die vergunningprocedure bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag te betrekken. Daarbij zal het college, in het kader van beantwoording van de vraag of het belang van een goede ruimtelijke ordening zich in dit geval verzet tegen vergunningverlening, in moeten gaan op de mogelijke betekenis van de vergunningprocedure van Roompot Zeebad voor de onderhavige.

Conclusie

7.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door Somnium, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het besluit vervolgens terecht vernietigd omdat het college zich bij het weigeren van de omgevingsvergunning niet op het besluit van de raad om geen verklaring van geen bedenkingen af te geven heeft mogen baseren, nu in het besluit van de raad onvoldoende is gemotiveerd waarom het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is.

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.    bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Sluis te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen


voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020

712.