Uitspraak 201708552/4/A3


Volledige tekst

201708552/4/A3.
Datum beslissing: 2 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

de korpschef van politie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in zaken nrs. 16/8116 en 16/8117 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de korpschef.

Procesverloop

De korpschef heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in zaken nrs. 16/8116 en 16/8117.

De korpschef van politie heeft één of meer gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal mogen nemen.

Overwegingen

1.    Het geschil tussen [wederpartij] en de korpschef betreft de weigering door de korpschef om tegemoet te komen aan twee verzoeken van [wederpartij] om openbaarmaking van stukken. Daarbij heeft de korpschef tevens geweigerd mede te delen of de gevraagde informatie in documenten is vastgelegd en zo ja, of die documenten bij een bestuursorgaan berusten. Reeds beantwoording van de vraag of documenten bestaan zou volgens de korpschef onaanvaardbare risico’s hebben voor de veiligheid van de staat en het belang van opsporing en vervolging. De vraag of deze weigering terecht is zal de Afdeling in de hoofdzaak moeten beoordelen.

2.    De korpschef heeft aan de Afdeling één of meer gedingstukken overgelegd en daarbij aan de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling hiervan kennis zal nemen. Het betreft stukken die niet onder de verzoeken van [wederpartij] om openbaarmaking vallen.

3.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

4.    De Afdeling is van oordeel dat het belang van [wederpartij] bij kennisneming van de bladzijden 1, 13, 14, 15 en 16 van een door de korpschef overgelegde toelichting zwaarder weegt dan de belangen die zich hiertegen verzetten. Uit deze bladzijden valt niet af te leiden of al dan niet documenten bestaan die vallen onder de verzoeken van [wederpartij] om openbaarmaking. Ook overigens is de Afdeling niet gebleken van belangen die zich verzetten tegen kennisneming van deze bladzijden door [wederpartij].

Voor het overige is het mogelijk om uit hetgeen de korpschef heeft overgelegd af te leiden of documenten bestaan als verzocht door [wederpartij]. Door kennisneming door [wederpartij] zou op onaanvaardbare wijze worden vooruitgelopen op de beslissing op zijn hoger beroep.

5.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gedeeltelijk gerechtvaardigd.

6.    De Afdeling bepaalt dat de hiervoor genoemde bladzijden van de toelichting worden teruggezonden aan de korpschef.

7.    Indien de korpschef geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel III. aangeduide verzoek om de daar vermelde bladzijden toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af wat betreft de bladzijden 1, 13, 14, 15, en 16 van de door de korpschef overgelegde toelichting;

II.    willigt het verzoek voor het overige in;

III.    verzoekt de korpschef  binnen veertien dagen na heden de onder I genoemde bladzijden aan de Afdeling en de andere partij toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020