Uitspraak 201900070/1/R3


Volledige tekst

201900070/1/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, thans: de minister voor Milieu en Wonen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2016 heeft de staatssecretaris met toepassing van artikel 90 in samenhang met artikel 111b, derde lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor de gevels van de te saneren woningen gelegen binnen de geluidzone langs de wegen Klapwijkseweg, Oostlaan en Vlielandseweg in Pijnacker de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege deze wegen vastgesteld en tevens maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting van die wegen op de gevels en binnen de betrokken woningen.

Bij besluit van 20 november 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H. Smit, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder, zijn verschenen. Verder is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college), vertegenwoordigd door B.E.A. Muijzer-van Osch en R. de Ruijter, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft op 26 januari 2016 bij de staatssecretaris een saneringsprogramma ingediend en de staatssecretaris verzocht een hogerewaardenbesluit te nemen. Het doel van het programma is om de geluidbelasting vanwege de wegen Klapwijkseweg, Oostlaan en Vlielandseweg op de gevels van de te saneren woningen, zoveel mogelijk te beperken tot 48 dB en om zo nodig te voldoen aan artikel 111b, derde lid, van de Wgh.

Bij besluit van 11 april 2016 heeft de staatssecretaris op grond van dit verzoek voor de gevels van de betrokken woningen een ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld. Tevens heeft de staatssecretaris voor deze woningen conform het saneringsprogramma van het college maatregelen vastgesteld, te weten het toepassen van stil wegdek en aanvullende geluidwerende maatregelen die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de voormelde wegen voor zover in de betrokken woningen niet wordt voldaan aan de in artikel 111b, derde lid, van de Wgh genoemde binnenwaarde van 43 dB.

2.    Naar aanleiding van het door [appellant] ingediende bezwaarschrift heeft de staatssecretaris het saneringsprogramma teruggelegd bij het college. Het college heeft het saneringsprogramma vervolgens gewijzigd vastgesteld. Daarin is als maatregel opgenomen de toepassing van stil wegdek op een aanvullend gedeelte van de Vlielandseweg.

Bij besluit van 20 november 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard voor zover dat betrekking had op het ontbreken van stil wegdek op de Vlielandseweg ter hoogte van de woning van [appellant]. De staatssecretaris heeft het bezwaar ongegrond verklaard voor zover dat betrekking had op het verlagen van de maximumsnelheid op de Vlielandseweg van 50 km per uur naar 30 km per uur.

De staatssecretaris heeft bij besluit van 20 november 2018 voor de woning van [appellant] aan de [locatie] met toepassing van artikel 90, derde lid, van de Wgh de ten hoogste toelaatbare waarden vastgesteld van 53 dB en 54 dB op respectievelijk 1,5 m en 4,5 m hoogte. Verder heeft hij ingevolge artikel 90, vijfde lid, van de Wgh een maatregel toegepast, namelijk het toepassen van stil wegdek op de Vlielandseweg over een lengte van 350 m.

3.    Het wettelijk kader is als bijlage aangehecht en maakt deel uit van deze uitspraak.

Reconstructie; wettelijke basis besluit

4.    [appellant] betoogt dat de staatssecretaris heeft miskend dat het bestreden besluit ziet op een reconstructie in de zin van de Wgh. Daartoe voert hij aan dat de grondslag van het verzoek van het college om een hogerewaardenbesluit te nemen - ook voor de Vlielandseweg, waar hij woont - is gelegen in de omstandigheid dat sprake is van een reconstructie. Volgens [appellant] is ten onrechte niet bezien of in plaats van die reconstructie een alternatieve ontsluiting voor nieuwbouwwijk Ackerswoude had kunnen plaatsvinden.

4.1.    Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp het bestemmingsplan "Pijnackerse Poort" vastgesteld. Dit plan voorziet in de reconstructie van het kruispunt Klapwijkseweg - Oostlaan. Voor zover [appellant] betoogt dat had moeten worden bezien of een alternatieve ontsluiting voor de nieuwbouwwijk Ackerswoude had kunnen plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat het besluit van 17 december 2015 door [appellant] niet is aangevochten en onherroepelijk is, zodat moet worden uitgegaan van de daarbij mogelijk gemaakte ontwikkeling.

Voor zover [appellant] betoogt dat bij het bestreden besluit ten onrechte niet de reconstructiebepalingen van de Wgh zijn toegepast, overweegt de Afdeling als volgt. Hoewel de hiervoor bedoelde reconstructie in dit geval de aanleiding vormt om tot geluidsanering over te gaan, is de regeling van de Wgh inzake reconstructies daarvoor niet de grondslag. Nog afgezien van de vraag of ter hoogte van de woning van [appellant] aan de Vlielandseweg bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Pijnackerse Poort" eveneens sprake was van een reconstructie, is de regeling van de Wgh inzake reconstructies ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wgh niet van toepassing op woningen als bedoeld in artikel 89 van de Wgh, die door het college zijn gemeld bij de staatssecretaris als zijnde woningen die voor sanering in aanmerking komen. Op saneringswoningen is de regeling van de artikelen 88 tot en met 90 van de Wgh van toepassing.

[appellant] heeft niet bestreden dat zijn woning - evenals de andere in het besluit van 11 april 2016 in aanmerking genomen woningen - moet worden aangemerkt als saneringswoning als bedoeld in artikel 89 van de Wgh. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat bij het bestreden besluit ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de regeling van de Wgh inzake reconstructies.

Het betoog faalt.

Reikwijdte besluit; omvang gebied saneringswoningen

5.    [appellant] betoogt dat ten onrechte niet alle saneringswoningen aan de Vlielandseweg in de beoordeling zijn betrokken. Volgens hem zijn ten onrechte alleen de saneringswoningen in het projectgebied beoordeeld. In dat verband voert [appellant] aan dat de Vlielandseweg nog doorloopt buiten het projectgebied. Hierdoor is volgens hem onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van de beperking van geluidhinder op alle saneringswoningen aan de Vlielandsweg.

5.1.    Het college heeft het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Sanering 83 woningen Pijnackerse Poort" van Tritium advies van 25 januari 2018 (hierna: het akoestisch onderzoek) aan het saneringsprogramma ten grondslag gelegd. Daarin staat dat akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de beoogde sanering van 83 woningen gelegen aan de Oostlaan, Klapwijkseweg, Meidoornlaan, Vlielandseweg en Wethouder van de Vaartlaan. Het college heeft voor deze woningen verzocht om vaststelling van hogere waarden en heeft maatregelen ten behoeve van die woningen voorgelegd aan de staatssecretaris.

5.2.    De in aanmerking genomen saneringswoningen zijn in het saneringsprogramma bepaald aan de hand van het projectgebied, dat gerelateerd is aan de reconstructie. Wat [appellant] heeft aangevoerd geeft geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij de in aanmerking te nemen saneringswoningen niet heeft mogen uitgaan van het projectgebied.

Het betoog faalt.

Omvang besluit; maatregelafweging

6.    [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat de staatssecretaris ter plaatse van zijn woning uitsluitend het toepassen van stil wegdek heeft vastgesteld als saneringsmaatregel. Volgens hem heeft de staatssecretaris ten onrechte niet de mogelijkheid onderzocht dat ten behoeve van het verlagen van de geluidbelasting vanwege de weg op de gevel van de woning aan de [locatie], de maximumsnelheid op de Vlielandseweg omlaag wordt gebracht naar 30 km per uur. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het verlagen van de snelheid op de Vlielandseweg geen realistische optie is omdat sprake zou zijn van een gebiedsontsluitingsweg. Hiertoe wijst [appellant] op de Oostlaan en de Delftsestraatweg. Volgens [appellant] hebben deze wegen eenzelfde karakter als en een hogere verkeersintensiteit dan de Vlielandseweg maar geldt op die wegen desondanks een maximumsnelheid van 30 km per uur. De staatssecretaris heeft volgens [appellant] niet inzichtelijk gemaakt waarom ter hoogte van de Oostlaan en de Delftsestraatweg wel en op de Vlielandsweg niet dezelfde verkeerskundige bezwaren gelden. Anders dan de staatssecretaris stelt, is er volgens [appellant] geen sprake van een centrumfunctie aan de Oostlaan die maakt dat een lagere maximumsnelheid moet worden aangehouden en is dit ook niet het geval aan de Delftsestraatweg. Volgens [appellant] is de geluidbelasting vanwege die wegen van doorslaggevend belang geweest voor het omlaag brengen van de maximumsnelheid. Ten slotte stelt [appellant] dat aan het handhaven van een maximumsnelheid van 50 km per uur op de Vlielandseweg eveneens zwaarwegende verkeerskundige bezwaren kleven. Volgens hem is de verkeersveiligheid ten onrechte niet betrokken bij het bestreden besluit.

6.1.    Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Wgh, stelt het college ten aanzien van saneringswoningen die naar het oordeel van het college in aanmerking komen om de geluidbelasting vanwege de weg op de gevels van die saneringswoningen zoveel mogelijk te beperken tot 48 dB, een zogeheten saneringsprogramma op. In het saneringsprogramma kunnen de in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit geluidhinder (hierna: het Bgh) genoemde maatregelen worden opgenomen. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgh, legt het college het saneringsprogramma vervolgens onverwijld voor aan de staatssecretaris.

Ingevolge artikel 90, tweede lid, van de Wgh, stelt de staatssecretaris na ontvangst van het saneringsprogramma als de hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege de weg, een waarde van 48 dB vast. Ingevolge het derde lid van die bepaling kan de staatssecretaris een hogere waarde dan 48 dB vaststellen met dien verstande dat deze de waarde van 68 dB niet te boven gaat en wordt voldaan aan de in artikel 3.5, eerste lid, van het Bgh gestelde voorwaarden. Verder stelt de staatssecretaris ingevolge artikel 90, vijfde lid, van de Wgh de maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen, tot de bij besluit bedoeld, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidbelasting, vanwege de weg, binnen de woning.

6.2.    Uit het systeem van de wet, in het bijzonder de opbouw en bewoordingen van de artikelen 89 en 90 van de Wgh en de artikelen 3.7 en 3.8 van het Bgh, leidt de Afdeling af dat de staatssecretaris bij de vaststelling van maatregelen die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de waarde als bedoeld in het tweede lid van artikel 90 van de Wgh, is gebonden aan het aan hem voorgelegde saneringsprogramma. Dit brengt met zich dat de staatssecretaris niet bevoegd is zelf alternatieve maatregelen vast te stellen. Evenwel laat dit onverlet dat de staatssecretaris het ingediende saneringsprogramma moet beoordelen en, onder omstandigheden, wanneer hij niet kan instemmen met het saneringsprogramma of onderdelen hiervan, aanleiding moet zien het saneringsprogramma of onderdelen hiervan bij de indiener, in dit geval het college, terug te leggen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4034).

6.3.    Aan de orde is de vraag of de staatssecretaris in redelijkheid aanleiding had moeten zien het saneringsprogramma terug te leggen bij het college, vanwege het ontbreken van de door [appellant] gewenste maatregel: het verlagen van de maximumsnelheid op de Vlielandseweg van 50 km per uur naar 30 km per uur. Verder is de vraag aan de orde of de staatssecretaris, door het saneringsprogramma in zoverre niet terug te leggen bij het college, anderszins in strijd met het recht heeft gehandeld.

6.4.    De staatssecretaris stelt dat de Vlielandseweg een gebiedsontsluitingsweg is die zich naar aard en omvang en qua verkeersintensiteit niet leent voor een snelheidsregime van 30 km per uur. Zo heeft de Vlielandseweg een belangrijke verkeersfunctie voor de bereikbaarheid van Pijnacker. De weg is met de Katwijkerlaan de tweede invalsweg vanuit Zoetermeer naast de N470 en Klapwijkseweg. De Vlielandseweg heeft een verkeersintensiteit van ongeveer 9.000 motorvoertuigen per etmaal en de verwachting is dat de verkeersintensiteit vanwege de nieuwbouwwijk Ackerswoude nog zal toenemen. Volgens de staatssecretaris is verlaging van de maximumsnelheid naar 30 km per uur op een gebiedsontsluitingsweg alleen wenselijk wanneer die weg een lagere verkeersintensiteit kent. Daarnaast vergt een dergelijke snelheidsverlaging ingrijpende aanpassingen aan de inrichting van het wegvak. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlagen van de maximumsnelheid overwegende bezwaren ontmoet van verkeerskundige aard, als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het Bgh.

Wat betreft het betoog van [appellant], dat de staatssecretaris in strijd met het gelijkheidsbeginsel voor de Oostlaan en de Delftsestraatweg wel, maar in het geval van de Vlielandseweg niet heeft gekozen voor het verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km per uur, overweegt de Afdeling als volgt. De staatssecretaris stelt dat bij de door [appellant] genoemde wegen voor het gemeentebestuur niet de geluidbelasting vanwege die wegen, maar de verkeersveiligheid van doorslaggevend belang is geweest voor het instellen van snelheidsregime van 30 km per uur. In dit verband wijst de staatssecretaris erop dat de desbetreffende delen van die wegen in een gebied liggen waarbij veel sprake is van overstekende fietsers en voetgangers. De Afdeling acht aannemelijk dat ter hoogte van de desbetreffende delen van de Oostlaan en de Delftsestraatweg niet de geluidbelasting maar de verkeersveiligheid van doorslaggevend belang is geweest voor het toepassen van een snelheidsregime van 30 km per uur. Naar het oordeel van de Afdeling is dan ook geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Voor zover [appellant] betoogt dat aan het handhaven van de maximumsnelheid van 50 km per uur op de Vlielandseweg zwaarwegende verkeerskundige bezwaren kleven, en dus op de Vlielandseweg vanwege de verkeersveiligheid zou moeten worden gekozen voor verlaging van de maximumsnelheid naar 30 km per uur, overweegt de Afdeling dat binnen het wettelijk kader van de Wgh geen maatregelen kunnen worden vastgesteld vanwege het belang van de verkeersveiligheid.

Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om het saneringsprogramma, voor zover dit ziet op het treffen van maatregelen voor het terugbrengen van de geluidbelasting voor de gevel van de woning aan de [locatie], terug te leggen bij het college.

Het betoog faalt.

Geluidbelasting op de achtergevel

7.    [appellant] voert aan dat de cumulatie van de geluidbelasting op de achtergevel ten onrechte niet is meegewogen bij het bestreden besluit. Volgens hem hadden er vanwege de cumulatie van het geluid van de Vlielandseweg en RandstadRail aanvullende maatregelen in het saneringsprogramma opgenomen moeten worden.

7.1.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende is betrokken bij het bestreden besluit. Het college heeft in het kader van de vaststelling van het saneringsprogramma onderzoek laten verrichten naar de cumulatieve geluidbelasting van het wegverkeerslawaai van de Vlielandseweg en het spoorweglawaai van RandstadRail. In het akoestisch onderzoek is bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting is op de gevels van de te saneren woningen. Daarbij is aandacht besteed aan de cumulatieve geluidbelasting zowel inclusief als exclusief de toepassing van stil wegdek. Zoals de staatssecretaris stelt, zijn de geluidbelastingen aan de achtergevels ten gevolge van de Vlielandseweg lager dan aan de voorgevels, zodat de voorgevels maatgevend zijn. Wat [appellant] betreft, blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de voorkeursgrenswaarde vanwege spoorweglawaai op de achtergevel van zijn woning niet zal worden overschreden. De staatssecretaris heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om het saneringsprogramma om deze reden bij het college terug te leggen.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020

271-901.

BIJLAGE

Artikel 88 van de Wet geluidhinder zoals dat gold ten tijde van belang

1. Burgemeester en wethouders melden na een ingesteld akoestisch onderzoek uiterlijk binnen twee jaar na 1 januari 2007 aan Onze Minister de in de gemeente voorkomende gevallen waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg reeds woningen aanwezig waren en de geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de weg hoger was dan 60 dB(A).

Artikel 89 van de Wet geluidhinder

1. Burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 burgemeester en wethouders of de wegaanlegger stellen uitsluitend ten aanzien van de woningen die op grond van artikel 88, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan Onze Minister zijn gemeld, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de op grond van artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 gemelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 48 dB en om zo nodig te voldoen aan artikel 111b, derde lid.

2. Met betrekking tot gevallen als bedoeld in het eerste lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gegeven omtrent de aard van de maatregelen die in aanmerking komen, en de omstandigheden waaronder dit het geval is, alsmede omtrent de opzet en het tijdstip van vaststelling van een programma.

Artikel 90 van de Wet geluidhinder

1. Burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 burgemeester en wethouders of de wegaanlegger leggen het ingevolge artikel 89, eerste lid, vastgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan Onze Minister.

2. Behoudens het derde lid stelt Onze Minister na ontvangst van zodanig programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, als de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels een waarde van 48 dB vast. Onze Minister doet van zijn besluit mededeling aan burgemeester en wethouders en de wegbeheerder.

3. In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels kan bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

4. In afwijking van het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld.

5.  Onze Minister stelt ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning. Op de door Onze Minister vastgestelde maatregelen is hoofdstuk X van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende vaststelling van maatregelen, mededeling aan burgemeester en wethouders en aan de wegbeheerder of wegaanlegger.

Artikel 98 van de Wet geluidhinder

1. Ten behoeve van een reconstructie van een weg met betrekking waartoe ingevolge artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan Onze Minister uiterlijk twee jaar na 1 januari 2007 melding is gedaan, is deze afdeling niet van toepassing en geeft Onze Minister toepassing aan artikel 90, tweede tot en met vijfde lid.

[…]

Artikel 110f van de Wet geluidhinder

1.Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

2. Indien in een bepaald gebied een of meer van de in het eerste lid genoemde onderdelen van deze wet of van het krachtens die onderdelen bepaalde van toepassing zijn, terwijl voor dat gebied tevens uit anderen hoofde van Rijkswege een saneringsprogramma ter zake van het voorkomen of bestrijden van geluidhinder moet worden opgesteld, draagt Onze Minister zorg voor de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de te treffen maatregelen.

3. Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:

a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en

b. voor dezelfde woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein, de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

4. Het eerste en tweede lid worden alleen toegepast ten aanzien van geluidsbronnen als bedoeld in het eerste lid waarvan de geluidsbelasting in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

[...]

Artikel 111b van de Wet geluidhinder

[…]

3. Indien met betrekking tot de gevels van woningen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB(A) en met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.

Artikel 3.7 van het Besluit geluidhinder

1. Een saneringsprogramma als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de wet kan uitsluitend maatregelen bevatten die strekken tot:

a. vermindering van het geluid, veroorzaakt door het verkeer op de weg;

b. vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;

c. het aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, of

d. onttrekking aan de bestemming van een of meer van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.

2. Maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder b, onder c, onderscheidenlijk onder d, komen eerst in aanmerking voor opneming in het saneringsprogramma, voor zover de toepassing van de in het eerste lid, onder a, onder a en b, onderscheidenlijk onder a, b en c genoemde maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.