Uitspraak 201903877/1/A1


Volledige tekst

201903877/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Mariahout, gemeente Laarbeek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019 in zaken nrs. 18/655 en 18/659 in het geding tussen:

[appellant],

[partij A] en [partij B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van een agrarisch bedrijf voor het houden van vleesvarkens, aan de [locatie] in Mariahout.

Bij uitspraak van 12 april 2019 heeft de rechtbank de door [appellant] en [partij A] en [partij B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A. Paauw, J.M.J.P. Aarts, P.J. Linders en E.L.A. Kramer, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B] ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.    [appellant] heeft meerdere bedrijven waaronder het bedrijf aan de [locatie] in Mariahout. Voor dit bedrijf is op 24 juni 2002 een milieuvergunning verleend voor het houden van 2603 vleesvarkens in één stal. [appellant] heeft op 23 december 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden naar 3070 vleesvarkens, met een ander stalsysteem, en voor het bouwen van een loods. De loods zal fungeren als werktuigenberging. Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het stalsysteem en het bouwen van de loods. De uitbreiding naar 3070 vleesvarkens is, in afwijking van het ontwerpbesluit, geweigerd.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college eerst een nieuw ontwerpbesluit had moeten nemen en ter inzage had moeten leggen, waarin kenbaar was gemaakt dat het voornemen bestond de vergunning gedeeltelijk te weigeren. Hij wijst erop dat hij door het definitieve besluit werd overvallen, omdat de weigering van de uitbreiding van het aantal vleesvarkens is gebaseerd op de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0" (hierna: de notitie) en de notitie in het ontwerpbesluit van 28 juli 2016 nog geen rol speelde. Voorts voert hij aan dat sprake is van een verkapte weigering van de vergunning, dan wel van grondslagverlating van de aanvraag, aangezien de uitbreiding van het aantal vleesvarkens een essentieel deel van de aanvraag vormt.

2.1.    Naar aanleiding van zienswijzen is aan het besluit van 2 februari 2018 ten opzichte van het ontwerpbesluit van 28 juli 2016 een gewijzigde motivering ten grondslag gelegd. Hierbij heeft het college de notitie als toetsingskader gebruikt. Volgens de gewijzigde motivering worden de risico’s voor de volksgezondheid door de uitbreiding tot 3070 vleesvarkens onvoldoende beperkt, omdat de uitbreiding leidt tot een verhoogde blootstelling aan endotoxine voor omwonenden. De afstand van de varkensstal tot gevoelige objecten is kleiner dan nodig is om te kunnen voldoen aan de in de notitie genoemde adviesgrenswaarde voor blootstelling aan endotoxinen van 30 EU/m3. Gelet hierop heeft het college de gevraagde vergunning, anders dan was voorzien in het ontwerpbesluit, geweigerd voor de uitbreiding naar 3070 vleesvarkens en voor het overige verleend.

2.2.    Een bestuursorgaan kan tot het standpunt komen dat een besluit moet worden genomen dat afwijkt van het ontwerpbesluit. De bepalingen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verplichten het bestuursorgaan er niet toe om in dat geval een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen, alvorens het een definitief besluit neemt. Belanghebbenden die bezwaar hebben tegen de in een besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit aangebrachte wijzigingen, kunnen daartegen beroep instellen.

Het voorgaande doet er evenwel niet aan af dat indien het college voornemens is een definitief besluit te nemen dat afwijkt van het ontwerpbesluit met als gevolg dat de te vergunnen inrichting op wezenlijke onderdelen afwijkt van de aangevraagde inrichting, het zorgvuldigheidsbeginsel met zich kan meebrengen dat de aanvrager vóór het nemen van het definitieve besluit op de hoogte wordt gesteld van dat voornemen, zodat de aanvrager de gelegenheid heeft om de aanvraag desgewenst in te trekken of aan te passen. Aldus wordt voorkomen dat de aanvrager, die in beginsel zelf bepaalt wat hij wil aanvragen, een vergunning krijgt die hij niet wil.

In dit geval was de uitbreiding van het aantal vleesvarkens van 2603 naar 3070 een belangrijke aanleiding voor het indienen van de aanvraag. De uitbreiding betreft voorts een wezenlijk deel van de aanvraag en is in haar geheel geweigerd. Gelet hierop en op de omstandigheid dat in het ontwerpbesluit alle door [appellant] aangevraagde vleesvarkens nog werden vergund, brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich mee dat het college  [appellant] vóór het nemen van het definitieve besluit op de hoogte had moeten stellen van zijn voornemen om de vergunning voor de gevraagde uitbreiding met 467 varkens alsnog te weigeren.

Het betoog slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij op het beroep van [appellant] is beslist. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant] alsnog gegrond verklaren en het besluit van 2 februari 2018 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van [appellant] van 23 december 2014 te nemen.

4.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019 in zaak nrs. 18/655 en 18/659, voor zover daarbij op het beroep van [appellant] is beslist;

III.    verklaart het bij de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 2 februari 2018, kenmerk Z.72557/D.310530;

V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen op de door [appellant] op 23 december 2014 ingediende aanvraag met aanvraagnummer 1533589;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizendhonderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 435,00 (zegge: vierhonderdvijfendertig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

457-855.