Uitspraak 201903283/1/R1


Volledige tekst

201903283/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,

en

de raad van de gemeente Overbetuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Elst, Spoorkruising Rijksweg-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2020, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door F.M. Wiedenhoff, drs. ing. D. van den Bos en ir. R.A.C. van der Borgt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het gemeentebestuur heeft in verband met de verkeersveiligheid het voornemen om twee gelijkvloerse spoorkruisingen in Elst om te vormen tot twee ongelijkvloerse kruisingen. Daarnaast wil het gemeentebestuur de wegen hieromheen herinrichten. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zullen meerdere nieuwe bestemmingsplannen worden vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een spooronderdoorgang bij de spoorkruising Rijksweg-Noord. Deze nieuwe onderdoorgang zal gebruikt gaan worden door alle verkeerssoorten. Omwille van de verkeersveiligheid en de lengte van de onderdoorgang wordt de parallelweg, die een directe aansluiting heeft op de Rijksweg-Noord, opgeheven. Er komt voor de omliggende woningen een alternatieve ontsluiting genaamd "Heuveltje".

2.    [appellant] woont in de directe omgeving van het plangebied. Hij is niet tegen de spooronderdoorgang waarin het plan voorziet, maar wel tegen de daarmee samenhangende opheffing van de parallelweg en de nieuwe ontsluiting. [appellant] woont aan de Haydnstraat waar de voorziene ontsluitingsweg op zal aansluiten. Hij vreest voor een ernstige toename van het verkeer en een onveilige verkeersituatie in zijn straat als gevolg van het plan.

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

4.    [appellant] voert aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve ontsluitingsmogelijkheden. Volgens hem is er voldoende ruimte om de woningen op dezelfde wijze waarop dat nu gebeurt te blijven ontsluiten of dit via de Vivaldistraat te gaan doen. Ook had volgens hem de mogelijkheid van een ontsluiting op een andere plek in de Haydnstraat moeten worden onderzocht.

4.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

4.2.    De raad heeft toegelicht dat hij voor de vaststelling van het plan een alternatievenstudie heeft uitgevoerd waarbij meerdere opties voor een ontsluiting van de huidige parallelweg richting de Muziekbuurt zijn bekeken. Gezien de ligging van de parallelweg, de Haydnstraat en de woningen, lag aansluiting op de gekozen locatie op de Haydnstraat volgens de raad voor de hand. Met de gekozen oplossing wordt volgens de raad een kostbare en veel ruimte in beslag nemende aansluiting op de rijbaan van de Rijksweg-Noord voorkomen. Alleen bij een ontsluiting op de in het bestemmingsplan voorziene locatie is volgens de raad geen onteigening nodig, zodat het de goedkoopste oplossing is. Er is verder volgens de raad zorgvuldig beoordeeld of deze aansluiting goed en veilig gerealiseerd kan worden. Dat is volgens de raad het geval.

4.3.    De Afdeling is van oordeel dat de raad de voor- en nadelen van verschillende alternatieven heeft afgewogen. Daarbij heeft hij zijn keuze voor een ontsluiting via de Haydnstraat voldoende gemotiveerd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] vreest dat het plan zal leiden tot ernstige verkeerhinder in de Haydnstraat. De schattingen van de raad hierover zijn volgens hem veel te laag.

5.1.    Als bijlage 8 bij de plantoelichting is een notitie van Witteveen en Bos gevoegd. Aan de hand van de kencijfers uit publicatie nr. 317 van het CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: CROW publicatie 317) is de toename van het verkeer als gevolg van de nieuwe ontsluiting berekend. Daarbij is gemotiveerd waarom bij de berekening is uitgegaan van het gebiedstype "rest bebouwde kom" en stedelijkheidsgraad "matig". Het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal bij de ontsluiting is berekend op 122. Volgens de notitie kan de voorziene ontsluiting dit goed en veilig verwerken. De weg is voldoende breed en de snelheden van het gemotoriseerd verkeer zijn laag.

[appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan deze berekening en de daaraan ten grondslag gelegde uitgangspunten naar voren gebracht. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet van deze berekening heeft mogen uitgaan. Uit de berekening volgt niet dat sprake zal zijn van ernstige verkeershinder.

Voor zover [appellant] ter zitting heeft toegelicht dat hij op dit moment al overlast ondervindt van (brom)fietsers in zijn straat en dat die ook gebruik zullen gaan maken van de nieuwe ontsluiting overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het gebruik van de weg door (brom)fietsers slechts een tijdelijke situatie betreft en dat dit na de aanleg van de nieuwe ontsluiting niet meer mogelijk is. Dit zal worden geborgd door een verkeersmaatregel. Hierin ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot een dusdanige verkeersoverlast dat de raad dit niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] voert aan dat de nieuwe situatie voor hem onveilig zal zijn omdat hij vanuit zijn woning direct op een erftoegangsweg staat met veel verkeer en er geen trottoir is voor voetgangers.

6.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plan niet in de weg staat aan de aanleg van een voetpad. Reeds hierom kan het betoog van [appellant] niet slagen. Volgens de raad is een voetpad bij de Haydnstraat echter niet noodzakelijk. Het is een erftoegangsweg, maar het heeft alleen een functie om 11 woningen te ontsluiten. De toename van het verkeer geeft volgens de raad geen aanleiding om de inrichting aan te passen of om voetpaden toe te voegen. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Het betoog faalt.

7.    Volgens [appellant] is er voor de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek gedaan naar de vleermuizen die in de oude hoogstambomen in het plangebied zitten.

7.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Ten behoeve van het plan is een natuuronderzoek uitgevoerd. Uit het rapport van Eelerwoude van 20 augustus 2018 volgt dat tijdens een dagbezoek is beoordeeld of het plangebied geschikt is voor vleermuizen. Daarbij is onderkend dat vleermuizen mogelijk gebruik maken van de beschutting van de aanwezige bomenrijen en er geschikt habitat is om te foerageren of te dienen als vliegroute. In de bomen zijn volgens het rapport geen geschikte holten of spleten aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Mogelijk is wel dat de bomenrijen als vliegroute wordt gebruikt. Daarnaast kunnen de omliggende tuinen worden gebruikt om te foerageren. Er is volgens het rapport echter geen sprake van een essentieel foerageergebied omdat er in de directe omgeving meer geschikt gebied aanwezig is. Volgens het rapport blijft De Linge een geschikte vliegroute, maar moet wel rekening gehouden worden met een aanleggen van verlichting. Er zullen bomen worden gekapt maar er zullen voldoende bomen behouden blijven om de vliegroutes niet te verstoren. Ook zullen er ter compensatie nieuwe bomen worden geplant. De bomenkap wordt bij voorkeur in de periode november - februari uitgevoerd in de inactieve periode van vleermuizen. Het uiteindelijke verlichtingsplan dient te worden voorgelegd aan een ecologisch deskundige. Indien negatieve effecten van verlichting op vleermuizen op voorhand kan worden uitgesloten, is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing voor vleermuizen volgens het rapport niet noodzakelijk.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Vreugdenhil-Brock

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

603.