Uitspraak 201800633/3/A1


Volledige tekst

201800633/3/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaken nrs. 17/433, 17/424 en 17/417 in het geding tussen onder meer:

[appellant sub 1],

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 juni 2019 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het besluit van 30 november 2016 alsnog toereikend te motiveren, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 13 september 2019, bij de Afdeling binnengekomen op dezelfde dag, heeft het college de Afdeling verzocht om de in de tussenuitspraak gegeven termijn te verlengen tot 20 september 2019.

Bij brief van 19 september 2019, bij de Afdeling binnengekomen op 23 september, heeft het college de motivering van het besluit van 30 september 2016 aangevuld.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek wordt gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 30 november 2016 heeft het college een aanvraag van [belanghebbende] om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" voor de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten, het legaliseren en realiseren van enkele bouwwerken en het aanleggen van een aantal voorzieningen op het perceel plaatselijk bekend als [locatie] te Zegveld (hierna: het perceel), gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd.

De rechtbank heeft de daartegen door Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen de niet ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd vastgestelde besluitonderdelen. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep van [belanghebbende] en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond verklaard.

Tussenuitspraak

2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat in het in opdracht van het college uitgevoerde geluidonderzoek ten onrechte is uitgegaan van de richtwaarden voor een rustige woonwijk uit de VNG-handreiking en een spreektijd van 25% per persoon. Volgens de tussenuitspraak heeft het college evenwel ter zitting bevestigd dat in de voor het college uitgevoerde geluidberekeningen niet alle terrassen van de buitenplaats zijn betrokken. Het onmiddellijk tegen de expositieruimte gelegen terras is in de geluidonderzoeken buiten beschouwing gebleven. Alleen al gelet daarop kan volgens de tussenuitspraak het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunde gebruiksactiviteiten niet zullen leiden tot een onacceptabel woon- en leefklimaat, geen stand houden.

Overschrijding van de in de tussenuitspraak gestelde termijn

3.    Bij uitspraak van 19 juni 2019 heeft de Afdeling het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop opgedragen om voor 11 september 2019, met inachtneming van overweging 10.2, het besluit van 30 november 2016 alsnog toereikend te motiveren, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.

4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 mei 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1357) is de voor herstel van een gebrek in het bestreden besluit bepaalde termijn een bindende termijn. Slechts in bijzondere gevallen kan na een gemotiveerd verzoek verlenging van deze termijn worden verleend. Het verzoek moet binnen de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn worden ingediend.

Het bij brief van 13 september 2019 ingediende verzoek van het college om de termijn te verlengen die in de tussenuitspraak is gesteld, is buiten de in de tussenuitspraak van 19 juni 2019 gestelde termijn bij de Raad van State binnengekomen. Dit betekent dat dit verzoek reeds om die reden niet kan leiden tot verlenging van die termijn.

Verder heeft het college de brief van 19 september 2019 eveneens buiten deze termijn bij de Raad van State ingediend. Naar het oordeel van de Afdeling kan daarom met deze brief in deze uitspraak geen rekening worden gehouden.

5.    Gelet op de tussenuitspraak zijn de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 30 november 2016 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 30 november 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

6.    Het college zal nu alsnog een nieuw besluit moeten nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaken nrs. 17/433, 17/424 en 17/417, voor zover daarbij de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 30 november 2016 ongegrond zijn verklaard;

III.    verklaart de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop van 30 november 2016, kenmerk W-2015-0152;

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.605,40 (zegge: vijfduizend zeshonderdvijf euro en veertig cent), waarvan € 2.048,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellant sub 1] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Leeuwen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

543.