Uitspraak 201902116/1/A1


Volledige tekst

201902116/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Camping 't Oekeltje B.V., gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2019 in zaak nr. 18/2993 in het geding tussen:

Camping 't Oekeltje

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2015 heeft het college geweigerd aan Camping 't Oekeltje een omgevingsvergunning te verlenen voor de realisatie van een stacaravan op het perceel Breedschotsestraat 10a te Rijsbergen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college het door Camping 't Oekeltje daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 februari 2019 heeft de rechtbank het door

Camping 't Oekeltje daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Camping 't Oekeltje hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar Camping 't Oekeltje, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Roelands, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel is camping ’t Oekeltje gevestigd. Het perceel bestaat uit meerdere standplaatsen, waarop objecten voor recreatief nachtverblijf staan. Camping ’t Oekeltje heeft op 14 juni 2015 een omgevingsvergunning gevraagd voor het plaatsen van een stacaravan (hierna: het recreatief nachtverblijf) van 84 m² op het perceel, perceelnummers A70, A83 en A86.

Kampeermiddel?

2.    Camping ’t Oekeltje betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning had moeten verlenen omdat het recreatief nachtverblijf niet in strijd is met het bestemmingsplan "Kampeerterrein ’t Oekeltje" (hierna: het bestemmingsplan). Hiertoe voert zij aan dat het aangevraagde bouwwerk voldoet aan de kenmerken die in artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften zijn vermeld bij de definitie van woon- of stacaravan en daarom een kampeermiddel is.

2.1.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Woon- of stacaravans (V)".

Artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften luidt:

"woon- of stacaravan:

een voor dat doel gebouwd en ingericht kampeermiddel bestemd voor dag en/of nachtverblijf met een lengte van 8 meter of meer en/of een breedte van 2,50 m of meer, dat als zodanig niet zelfstandig achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg mag worden voortbewogen en voor zodanig vervoer ook niet is uitgerust".

2.2.    Anders dan Camping ’t Oekeltje betoogt, betekent de omstandigheid dat het recreatief nachtverblijf niet achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg kan voortbewegen, niet dat het als een woon- of stacaravan als bedoeld in artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften moet worden aangemerkt. Uit de daarin gegeven definitie volgt immers dat het recreatief nachtverblijf ook een kampeermiddel moet zijn.

2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:551), wordt in het algemeen spraakgebruik onder kampeermiddel verstaan: een caravan, tent of ander onderkomen bedoeld voor recreatief nachtverblijf, dat gelet op zijn constructie, omvang en vorm geschikt is om te worden vervoerd. De Afdeling heeft verder overwogen dat deze definitie van kampeermiddel niet in strijd is met hetgeen onder een woon- of stacaravan, als bedoeld in artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften, wordt verstaan.

2.4.    De rechtbank heeft voor de uitleg van artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften terecht aansluiting gezocht bij de uitspraak van 25 februari 2015. Het planvoorschrift in deze zaak is gelijkluidend aan het planvoorschrift dat in die uitspraak aan de orde was. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of het recreatief nachtverblijf als kampeermiddel kan worden aangemerkt, dit recreatief nachtverblijf in zijn geheel moet worden beoordeeld. Het recreatief nachtverblijf moet immers, gelet op de onder 2.3 weergegeven omschrijving van kampeermiddel, gelet op zijn omvang en vorm geschikt zijn om te worden vervoerd.

Het recreatief nachtverblijf, zoals aangevraagd, wordt door camping ’t Oekeltje omschreven als een L-vormige stacaravan. Het recreatief nachtverblijf bestaat uit twee delen die haaks op elkaar staan. De grens tussen de twee delen loopt door de badkamer. De twee delen zijn op het perceel samengevoegd om als verblijf te kunnen functioneren. Het recreatief nachtverblijf kan niet als één geheel worden vervoerd en kan daarom niet als kampeermiddel worden aangemerkt. Anders dan Camping ’t Oekeltje betoogt, volgt uit de uitspraak van 25 februari 2015 niet dat alleen in het geval een bouwwerk geheel ter plaatse wordt gebouwd en op een fundering staat dit verblijf niet als kampeermiddel kan worden aangemerkt. Het recreatief nachtverblijf is geen woon- of stacaravan als bedoeld in artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het recreatief nachtverblijf in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Afwijkingsbevoegdheid

3.    Camping ’t Oekeltje betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet, laat staan deugdelijk, heeft gemotiveerd waarom het niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning wil verlenen.

3.1.    Van de hiervoor vermelde bevoegdheid kan volgens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.

3.2.    Bij het besluit van 3 april 2018 heeft het college geoordeeld dat het bouwwerk onwenselijk is, omdat het leidt tot een planologisch niet te rechtvaardigen inbreuk. Ter zitting heeft het college zonder nadere motivering gesteld dat het bouwwerk niet zou passen in het provinciale beleid. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat haar visie met betrekking tot het perceel is verankerd in de door de Afdeling bij uitspraak van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:53 onverbindend verklaarde beheersverordening "Kampeerterrein ’t Oekeltje". Die visie houdt in dat het college wil vasthouden aan het bestemmingsplan, vastgesteld in 1972. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college gezien het tijdsverloop en de ontwikkelingen op het terrein niet gemotiveerd waarom zij wil vasthouden aan het bestemmingsplan dat is vastgesteld in 1972. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling dan ook van oordeel dat het college het besluit op bezwaar van 3 april 2018 niet deugdelijk heeft gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door Camping ’t Oekeltje tegen het besluit van 3 april 2018 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen.

Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2019 in zaak nr. 18/2993;

III.    verklaart het door Camping ’t Oekeltje bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 3 april 2018;

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij Camping ’t Oekeltje in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizendachtenveeertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert aan Camping ’t Oekeltje het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 519,- (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

270-935.