Uitspraak 201810378/1/A1


Volledige tekst

201810378/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] (hierna en tezamen: [appellant] en anderen), allen wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Wittevrouwen, waarbij onder meer een locatie in de Biltstraat ter hoogte van nummer […] is aangewezen.

Bij besluit van 13 november 2018 heeft het college de door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. K.L. Markerink, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en het college, vertegenwoordigd door H. Kavi en A. Erdogan, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het besluit van 22 februari 2018 heeft het college onder meer een locatie in de Biltstraat ter hoogte van nummer […] (locatie 195/196; hierna: de locatie) aangewezen als een locatie voor de plaatsing van twee ORAC’s. De locatie bevindt zich op een parkeerplaats. [appellant] en anderen zijn bewoners van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5]. Zij kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze voor een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid van de locatie

3.    [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Zij vrezen dat de plaatsing van de ORAC leidt tot vergroting van de verkeersoverlast en een toename van verkeersonveilige situaties. Ter onderbouwing van hun betoog verwijzen zij naar het in hun opdracht opgestelde verkeersrapport van Rho adviseurs van 4 september 2019.

[appellant] en anderen voeren aan dat ook als wordt voldaan aan de voorwaarden uit het advies van de commissie Beheer, Inrichting, Gebruik (hierna: de BInG) van 6 november 2018 de verkeersveiligheid niet is geborgd. Zij stellen dat tijdens het ledigen zowel het reguliere verkeer als het busverkeer opgehouden wordt, omdat de ledigingswagen gedeeltelijk op de busbaan terecht komt. Het is vanwege de hoge parkeerdruk namelijk niet aannemelijk dat de stempel van de ledigingswagen terecht kan op de parkeerplaats naast de ORAC’s. Nu het ledigen 6 tot 10 minuten in beslag neemt en er een hoge verkeersintensiteit is, zal er een wachtrij ontstaan. Niet kan worden uitgesloten dat er knelpunten ontstaan op het kruispunt ten oosten van de locatie. De wachtrij levert ook problemen op voor de doorstroom van hulpdiensten. Daarnaast zullen de auto’s en bussen inhaalmanoeuvres gaan maken, waarbij het verkeer gedwongen is om over de busbaan in tegengestelde richting te rijden.

[appellant] en anderen voeren voorts aan dat er onveilige situaties ontstaan op het voet- en fietspad aan de zijde van de locatie. Het fietspad kent een hoge verkeersintensiteit. Als een gedeelte daarvan tijdens het ledigen wordt afgezet, zullen fietsers uitwijken naar het voetpad.

Gelet op deze omstandigheden voldoet de locatie ook niet aan de door het college gehanteerde richtlijn dat het verkeer en voetgangers niet worden belemmerd, aldus [appellant] en anderen.

Voor zover de voorwaarden uit het advies van de BInG van 6 november 2018 de verkeersveiligheid wel borgen, handelt het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door die voorwaarden niet op te nemen in het besluit van 13 november 2018.

3.1.    Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college onder meer de volgende richtlijnen:

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- De ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;

- De ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1.5 m;

- Verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;

- De loopafstand is vrijgegeven. De streefafstand is 125 m;

- De afstand tot de erfgrens is minimaal 2 m;

- De afstand van de ondergrondse container tot de gevel van de woning bedraagt 3 m. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 m zijn.

- Bij voorkeur wordt een ondergrondse container niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit zuidwestelijke windrichting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

3.2.    Het college stelt zich in het besluit op bezwaar van 13 november 2018 op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat de locatie zal zorgen voor een onveilige verkeerssituatie en verwijst daarbij naar verslagen van de vergaderingen van de BInG.

Op 16 augustus 2018 heeft de BInG een verslag uitgebracht met betrekking tot alle gekozen locaties voor ORAC’s aan de Biltstraat. Daarbij heeft de BInG een aantal opmerkingen gemaakt over de locatie waar Unit Projecten zich nog over moest buigen. Het verslag van 16 augustus 2018 en de reactie daarop van [appellant] en anderen zijn tijdens de vergadering van de BInG van 6 november 2018 besproken. Daarnaast is nogmaals getoetst of de locatie op dat moment aan de nodige veiligheidseisen voldoet.

Uit het verslag van de vergadering van 6 november 2018 volgt dat is toegelicht dat door de komst van de ORAC’s er minder verkeersbewegingen nodig zijn in de wijk Wittevrouwen. De vuilniswagens rijden dynamisch en legen op vullingsgraad. De containers die voor circa 80% gevuld zijn worden ingepland om geleegd te worden. Concreet betekent dit voor de wijken Noordoost en Oost (Buiten Wittevrouwen) dat de vuilnisinzameling van 15 uur naar circa 5 uur per week wordt teruggebracht. Daardoor zullen er minder vuilniswagens in de wijk zijn en minder kilometers door de wijk gereden worden met vuilniswagens. Dit leidt tot minder hinder en oponthoud voor het verkeer in de wijk. De aanwezigen van de BInG oordeelden dat de locatie veilig geleegd kan worden, mits de volgende maatregelen worden toegepast:

"- De ledigingen op locatie 195/196 buiten de spits laten plaatsvinden (spits = 10:00 uur tot 16:00 uur) en rekening houden met schooltijden;

- Dat tijdens de lediging van de containers een afzetting wordt geplaatst (hek of pionnen, nader te bepalen i.o.m. de wegbeheerder) om het fietsverkeer op veilige afstand te houden;

- De chauffeur begeleiding krijgt bij het snel plaatsen van de afzetting en t.b.v. veiligheid fietsverkeer;

- Geadviseerd wordt om aandacht van het verkeer te vragen om achterop rijdend verkeer te verzoeken om geduld en begrip tijdens het ledigen (bijvoorbeeld met stickers)."

Ter zitting heeft het college toegelicht dat de locatie alleen aanvaardbaar is indien voldaan wordt aan deze maatregelen. Daarbij is opgemerkt dat met "buiten de spits" wordt bedoeld: tussen 10.00 uur en 16.00 uur.

3.3.    Vast staat dat het college de plaatsing van de ORAC’s op de locatie alleen aanvaardbaar acht indien voldaan wordt aan de door de BInG gestelde maatregelen. De naleving van de maatregelen is echter, anders dan het college stelt, niet in het besluit op bezwaar van 13 november 2018 gewaarborgd. De enkele omstandigheid dat het verslag van de vergadering van 6 november 2018 als bijlage is aangehecht aan het besluit van 13 november 2018 maakt niet dat de maatregelen aan dat besluit zijn verbonden.

Verder is de Afdeling van oordeel dat de maatregelen onduidelijk zijn. Het is op grond van de stukken niet duidelijk waar de stempel van de ledigingswagen komt te staan. Als, zoals het college ter zitting heeft gesteld, de stempel tussen de ORAC’s komt te staan, is niet inzichtelijk gemaakt dat de ORAC’s probleemloos kunnen worden geleegd. Als de stempel niet tussen de ORAC’s kan worden geplaatst is niet uitgesloten dat de ledigingswagen op de busbaan komt te staan. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt dat als de ledigingswagen op de busbaan moet staan, dit niet verkeersonveilig is.

Naar het oordeel van de Afdeling is evenmin duidelijk wat de maatregel dat tijdens het ledigen een afzetting wordt geplaatst om het fietsverkeer op veilige afstand te houden, inhoudt. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het fietspad slechts gedeeltelijk zal worden afgesloten, maar daarmee is nog niet duidelijk gemaakt in hoeverre het fietspad wordt afgesloten. Met deze toelichting heeft het college dan ook niet inzichtelijk gemaakt welke effecten de afzetting van het fietspad heeft en in hoeverre het verkeer daardoor zal worden gehinderd. Gelet op de richtlijn dat verkeer en voetgangers niet worden belemmerd, had het college dit wel moeten doen.

Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 13 november 2018 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet toereikend is gemotiveerd. Dat besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Wat [appellant] en anderen verder over de plaatsing van de ORAC’s op de locatie hebben aangevoerd behoeft nu dan ook geen bespreking.

Het betoog slaagt.

Alternatieve locaties

4.    [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Zij wijzen, beknopt weergegeven, op de volgende mogelijkheden:

1. het plaatsen van een perscontainer op de locatie 195, zoals weergegeven in de voorlopige aanwijzing, op de hoek van de Biltstraat en de Poortstraat;

2. het bijplaatsen van ORAC’s op locatie 197, zoals weergegeven in de voorlopige aanwijzing, op de hoek van de Veeartsenijstraat en de Hoefijzerstraat;

3. het vergroten van de capaciteit van de ORAC op locatie 197, zoals weergegeven op de tekening behorende bij het besluit van 13 november 2018, op de hoek van de Veeartsenijstraat en de Hoefijzerstraat;

4. het plaatsen van een ORAC op het parkeerterrein bij het wijkbureau aan de F.C. Dondersstraat;

5. het plaatsen van een ORAC ter hoogte van de Biltstraat 166;

6. het plaatsen van een ORAC ter hoogte van de Biltstraat 333;

7. het plaatsen van een ORAC ter hoogte van de Biltstraat 122;

8. het plaatsen van een ORAC op de hoek van de Poortstraat en de Biltstraat;

9. het plaatsen van een ORAC op de hoek van de Biltstraat en de Oude Kerkstraat aan de oosterzijde;

10. het plaatsen van een ORAC op de hoek van de Biltstraat en de Oude Kerkstraat aan de westerzijde; en

11. het plaatsen van een extra ORAC bij locatie 223 op de hoek van de Biltstraat en de Sweelinckstraat.

4.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de alternatieve locaties niet geschikter zijn voor het plaatsen van een ORAC dan de aangewezen locatie. Alternatieven nummers 1, 3 en 8 zijn volgens het college niet geschikter, omdat daarvoor door de verkeersdeskundige een negatief verkeersadvies is uitgebracht. Alternatief 3 is daarenboven niet geschikter, omdat de plaatsing van een ORAC op die locatie leidt tot beschadiging van de bomen. Daarnaast zijn de locaties van alternatieven nummers 1 en 8 gelegen op hoeken. Het plaatsen van een ORAC op een hoek is niet wenselijk, omdat de kruisingen onoverzichtelijk worden voor hulpdiensten wanneer de ledigingswagen ter plaatse rijdt. Alternatieven nummers 2 en 5 zijn niet geschikt, omdat de loopafstanden groter worden dan wenselijk is. Voorts is het plaatsen van een ORAC op de locaties van alternatieven nummers 4, 9 en 10 feitelijk onmogelijk, omdat er op die locaties door de aanwezigheid van kabels en leidingen geen ruimte voor een ORAC is. Ook op de locatie van alternatief nummer 7 kan geen ORAC geplaatst worden, omdat de locatie te smal is. Verder zijn de alternatieven nummers 6 en 11 niet geschikter dan de aangewezen locatie, omdat bewoners voor het wegbrengen van hun afval de weg moeten oversteken.

4.2.    Over alternatieven 1, 5, 7 en 9 staat in het verkeersrapport van Rho adviseurs van 4 september 2019 dat die alternatieven vanuit een verkeerskundig oogpunt niet wenselijk zijn. Alleen al hierom zijn deze alternatieven niet zodanig geschikter, dat het college voor een van die alternatieven had moeten kiezen. Alternatieven 2, 3, 4, 6, 8 en 10 zijn, gelet op de motivering van het college, naar het oordeel van de Afdeling evenmin zodanig geschikter dan de aangewezen locatie dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de aangewezen locatie.

Wat betreft alternatief 11, te weten het plaatsen van een extra ORAC bij locatie 223 op de hoek van de Biltstraat en de Sweelinckstraat, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen gemotiveerd uiteen hebben gezet dat het geschikter is dan de aangewezen locatie, omdat het fietsverkeer en het regulier verkeer tijdens het ledigen niet worden gehinderd. Het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom dat standpunt onjuist zou zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college uitsluitend naar voren heeft gebracht dat personen die gebruik maken van de ORAC’s op die locatie de weg over moeten steken om hun afval weg te gooien. Ter zitting is echter gebleken dat er ter hoogte van locatie 223 een oversteekplaats aanwezig is. Het is daarom mogelijk om het afval op een veilige manier weg te brengen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het college de aangewezen locatie alleen aanvaardbaar acht als een aantal maatregelen wordt genomen, is het zonder een nadere motivering onduidelijk waarom alternatief 11 desondanks niet in relevante mate geschikter is.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 november 2018 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Het college moet, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant] en anderen tegen het besluit van 22 februari 2018.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Over de in de proceskostenveroordeling begrepen kosten van het door [appellant] en anderen overgelegde deskundigenbericht, overweegt de Afdeling als volgt.

De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.

[appellant] en anderen hebben een verkeersrapport van Rho adviseurs van 4 september 2019 ingediend. In dit rapport is ingegaan op de gevolgen die de plaatsing van de ORAC’s op de aangewezen locatie heeft voor de verkeersveiligheid. Naar het oordeel van de Afdeling is het inroepen van de deskundige in dit geval redelijk. Ook de deskundigenkosten zelf zijn redelijk. De kosten voor het opstellen van dit rapport komen daarom voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 13 november 2018, kenmerk 5259817;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.718,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdachttien euro), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

457-884.