Uitspraak 201905313/2/R1


Volledige tekst

201905313/2/R1.
Datum uitspraak: 7 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,

en

de raad van de gemeente Zaanstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Havenstraat Hemkade" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2019, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, mr. J.J.M. Peeters en ing. M.J.A. Witjes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Hembrug Zaandam B.V., vertegenwoordigd door mr. L.A.J. Spaans, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde D].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoekster] exploiteert een brandstofverkooppunt voor boten en schepen. Zij betoogt dat haar bedrijfsvoering in het plan een onvoldoende regeling heeft gevonden. [verzoekster] vreest daardoor in haar bedrijfsvoering te zullen worden beperkt.

2.1.    Voor zover het plan het ten tijde van de inwerkingtreding ervan bestaande en planologisch legale gebruik door van Megen beperkt, kan dat gebruik worden voortgezet op basis van het overgangsrecht, als opgenomen in artikel 16, lid 16.2, van de planregels. In zoverre beperkt de inwerkingtreding van het plan [verzoekster] in haar bedrijfsvoering niet. Daarom bestaat in zoverre ook geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.

3.    [verzoekster] betoogt ook dat het plan ten onrechte binnen 50 m van haar inrichting nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk maakt. Zij vreest ook daardoor in haar bedrijfsvoering te zullen worden beperkt.

3.1.    De raad wenst - blijkens de plantoelichting (onderdeel 4.9.1) ook teneinde woningnieuwbouw aldaar mogelijk te maken - dat het plangebied niet langer deel uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein Achtersluispolder en Westerspoor. Om dat te regelen is aan alle gronden in het plangebied de aanduiding "wetgevingszone - wet geluidhinder" toegekend en is daartoe artikel 11, lid 11.1, van de planregels opgenomen.

3.2.    Voorts wenst de raad dat het plangebied deel gaat uitmaken van de geluidszone van het industrieterrein Achtersluispolder en Westerspoor. Om dat te regelen zijn aan de betreffende gronden in het plangebied de aanduidingen "geluidszone - industrie - 1" en "geluidszone - industrie - 2" toegekend en is daartoe artikel 11, lid 11.2, van de planregels opgenomen.

3.3.    Binnen 50 meter van de inrichting van [verzoekster] bevinden zich delen van gebouwen. Blijkens de mededelingen van de raad is het de bedoeling dat deze bebouwing wordt herontwikkeld en dat in dat kader in deze bebouwing één of meerdere geluidgevoelige functies, als bedoeld in artikel 1, lid 1.63, van de planregels, worden ondergebracht. Naar het oordeel van de raad is een dergelijke herontwikkeling in strijd met artikel 11, lid 11.2.2, onder b, van de planregels, zodat terzake een wijziging van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik is vereist. Naar het op de zitting kenbaar gemaakte oordeel van de raad kan [verzoekster] in dergelijke procedures opkomen en in dat kader betogen dat zij door de beoogde geluidgevoelige functie(s) in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt, en welk betoog dan in de besluitvorming zal worden betrokken. Gelet ook op die uitlatingen van de raad beperkt de inwerkingtreding van het plan [verzoekster] niet in haar bedrijfsvoering en bestaat er ook in zoverre geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.

3.4.    Binnen 50 meter van de inrichting van [verzoekster] bevindt zich ook onbebouwde grond, alwaar - zoals de raad ook heeft bevestigd - geluidgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1.63 van de planregels kunnen worden opgericht. Behoudens het daarbij moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder - vergelijk artikel  11, lid 11.2.2, onder a van de planregels - verzet het plan zich daartegen niet. [verzoekster] zou door het oprichten van dergelijke geluidgevoelige objecten binnen een afstand van 50 meter van haar inrichting in haar bedrijfsvoering kunnen worden beperkt. Gelet op de ten deze aan de orde zijnde belangen en deze belangen tegen elkaar afwegend - waarbij de voorzieningenrechter ook betrekt dat hij zal bevorderen dat de behandeling van het beroep van [verzoekster] in de bodemprocedure zal worden bespoedigd - ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure de hierna volgende voorlopige voorziening te treffen. Daarbij geeft de voorzieningenrechter ter voorlichting van partijen aan dat deze voorlopige voorziening niet ziet op een herontwikkeling van bestaande bebouwing binnen 50 meter van de inrichting van [verzoekster], en waarbij één of meerdere geluidgevoelige functies als bedoeld in artikel 1, lid 1.63 van de planregels in die bebouwing worden ondergebracht. Daarvoor zal dan een procedure, als aangegeven in onderdeel 3.3, worden gevolgd, en in welke procedure [verzoekster] dan kan opkomen.

4.    De raad dient ten aanzien van [verzoekster] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    treft de voorlopige voorziening dat binnen 50 meter van de inrichting van [verzoekster] geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1.63 van de planregels mogen worden opgericht;

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Zaanstad tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Zaanstad aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Hupkes
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019

635.