Uitspraak 201810302/1/R1


Volledige tekst

201810302/1/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Swifterbant, gemeente Dronten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Dronten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Swifterbant - [locatie] (D40003)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hegger en E. Kruger, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] exploiteert een grondgebonden agrarisch bedrijf op onder meer het deel van het perceel [locatie] te Swifterbant waarvan hij eigenaar is. [appellant] vreest dat het plan zal leiden tot klachten over zijn bedrijfsvoering op het perceel. De aanleiding daarvoor is dat het plan burgerbewoning toestaat in de voormalige bedrijfswoning op het perceel. Het perceel is door de vorige eigenaar van het perceel gesplitst in een deel met daarop de woning en het daarbij behorende erf en een deel met daarop een schuur en het daarbij behorende erf. Het deel waarop de schuur staat is aan [appellant] verkocht. Het deel waarop de woning staat is aan [belanghebbende] verkocht. Zij heeft nu het voornemen deze woning te verkopen.

Conclusie

2.    De Afdeling is van oordeel dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dat betekent dat het beroep van [appellant] gegrond is. Het plan moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is bepaald dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis verzamelt over de relevante feiten en de af te wegen belangen. De Afdeling zal hierna aan de hand van de bespreking van het beroep van [appellant] uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Woon- en leefklimaat

3.    [appellant] betoogt dat bij de woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Het plan is daarom volgens hem vastgesteld in strijd met artikel 3, lid 3.8, onder j en3, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied (D4000)" (hierna: het bestemmingsplan). Daarin is bepaald dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning" alleen kan worden toegekend indien sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [appellant] wijst er daarbij op dat de afstand van de erfgrens tot de woning kort is, ongeveer 3 m. Volgens [appellant] hebben de werkzaamheden die hij op het perceel verricht nadelige gevolgen op het woon- en leefklimaat bij de woning. Hij heeft toegelicht dat hij de schuur op het perceel niet alleen gebruikt voor de opslag van materieel, zoals tractors, maar ook elk jaar voor de opslag van agrarische producten, meestal uien. In de schuur kan ongeveer 1.000 ton aan uien worden opgeslagen. In het najaar worden de uien geoogst en worden deze met kiep- of vrachtwagens naar het perceel gereden, waar de uien met een transportband de schuur in worden geladen. Dit leidt volgens [appellant] tot stofoverlast, omdat daarbij veel stof vrijkomt en uienschillen wegwaaien. Na verkoop van de uien worden de uien met vrachtwagens afgevoerd. Verder heeft [appellant] toegelicht dat hij het perceel gebruikt voor de opslag van paardenmest en ongeveer 8.000 m3 aan zogeheten tarragrond, grond die afkomstig is van gerooide groenten en waarin nog organische resten aanwezig kunnen zijn. Dit leidt volgens hem tot de nodige geuroverlast. Om de uien, mest en tarragrond aan en af te voeren zijn volgens [appellant] ongeveer 1.500 tot 1.700 verkeersbewegingen per jaar nodig, die ieder afzonderlijk en zeker bij elkaar genomen tot geluidoverlast leiden. Hoeveel verkeersbewegingen er per dag zijn, verschilt volgens hem per periode. Verder heeft [appellant] toegelicht dat hij zijn werkzaamheden op het perceel in de toekomst wil uitbreiden. Zo wil hij achter de schuur verharding aanleggen voor de opslag van tarragrond. Volgens hem had het college daarom op basis van een representatieve invulling van wat planologisch maximaal is toegestaan moeten onderzoeken of bij de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Hij wijst er daarbij ook op dat de woning tot aan de erfgrens mag worden verbouwd of herbouwd.

3.1.    Volgens het college is het er bij de vaststelling van het plan van uitgegaan dat [appellant] alleen materieel en uien opslaat op het perceel. Deze werkzaamheden hebben volgens het college nauwelijks invloed op het woon- en leefklimaat bij de woning, zodat bij de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Het college heeft daarbij ook in aanmerking genomen dat de woning in het plan is aangemerkt als een plattelandswoning als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

3.2.    Volgens [belanghebbende] ondervindt zij geen overlast van de werkzaamheden van [appellant]. Er worden in de schuur uien opgeslagen, maar dat gebeurt niet elk jaar. Zij verklaart ook dat zij geen stofoverlast ondervindt van het inladen van de uien, omdat de uienschillen en het stof altijd zoveel mogelijk worden opgeruimd. Verder heeft [appellant] volgens [belanghebbende] maar één keer mest op het perceel heeft opgeslagen en heeft hij tot nu toe geen tarragrond opgeslagen op het perceel. De verkeersbewegingen van en naar het perceel leiden volgens haar ook niet tot geluidoverlast.

3.3.    In het plan is aan het deel van het perceel waarop de woning staat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning" toegekend.

In het bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming "Agrarisch" zonder de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning" toegekend. In artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels is bepaald dat binnen deze bestemming het wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning". In lid 3.8, onder j sub 3, is bepaald dat het college het bestemmingsplan kan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:

1. een ander woongebruik dan op de wijze van een voormalige agrarische bedrijfswoning is uitgesloten;

2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.4.    De Afdeling is van oordeel dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of bij de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Bij de vaststelling van het plan ging het college ervan uit dat de werkzaamheden van [appellant] op het perceel nauwelijks invloed hebben op het woon- en leefklimaat bij de woning, zodat een onderzoek niet nodig was. De werkzaamheden die [appellant] heeft beschreven zijn echter van zo’n aard dat alleen op basis van een onderzoek kan worden beoordeeld of de gevolgen daarvan op het woon- en leefklimaat bij de woning aanvaardbaar zijn. [belanghebbende] heeft naar voren gebracht dat [appellant] een aantal werkzaamheden die hij heeft beschreven niet of slechts met een geringe frequentie op het perceel verricht. Ook als deze stelling klopt, neemt dat niet weg dat [appellant] die werkzaamheden in de toekomst kan gaan verrichten op het perceel. [appellant] heeft op de zitting namelijk toegelicht dat hij, als actieve ondernemer, in de toekomst gebruik wil maken van de toegestane gebruiksmogelijkheden op het perceel. Het college had daarom op basis van een representatieve invulling van wat planologisch maximaal is toegestaan moeten onderzoeken of bij de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Daar komt bij dat de woning tot aan de erfgrens mag worden verbouwd of herbouwd.

Het betoog slaagt.

Proceskosten en opdracht

4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.

5.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dronten van 12 november 2018 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Swifterbant - [locatie] (D40003)";

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Dronten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II. van deze beslissing wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dronten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dronten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019

703.