Uitspraak 200202536/1


Volledige tekst

200202536/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 maart 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandsvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: het bureau) een verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.

Bij besluit van 12 juli 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep van 28 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 19 maart 2002, verzonden op 28 maart 2002, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 juli 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2002, waar appellant in persoon is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het betoog van appellant in hoger beroep komt neer op een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen. De Afdeling komt, met overneming van hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen, niet tot een ander oordeel dan dat het bureau was gehouden het verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wrb, af te wijzen.

2.2. Het hoger beroep is mitsdien ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Hoogenboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002

119-424.