Uitspraak 201904408/1/A1


Volledige tekst

201904408/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting SOS Den Haag en Vereniging Vrienden van Den Haag, beide gevestigd te Den Haag,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2019 in zaak nr. 19/1131 in het geding tussen:

de Stichting,

de Vereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 heeft het college aan Sonate beheer B.V. (hierna: Sonate) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twee woontorens met commerciële ruimten, bergingen en fietsenstallingen op het braakliggende terrein tussen de Turfmarkt, Turfhaven, Schedeldoekshaven en Spui te Den Haag (hierna: het terrein).

Bij besluit van 21 december 2018 heeft het college de door de Stichting en de Vereniging daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2019 heeft de rechtbank het door de Stichting en de Vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Stichting en de Vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college en Sonate hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting en de Vereniging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2019, waar de Stichting en de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. H.G. Boenders en [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.F.A. Linssen-van Rossum, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remeijer-Schmitz, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Sonate, vertegenwoordigd door mr. M.C.T.M. Sonderegger, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Sonate heeft op 2 februari 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van twee woontorens op het terrein. De twee woontorens, genaamd "Adagio" en "Bolero", maken onderdeel uit van het project SONATE. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wijnhavenkwartier en Spuiplein" (hierna: het bestemmingsplan), omdat het bouwplan een bouwhoogte heeft van 90 m, terwijl het bestemmingsplan een maximum bouwhoogte van 70 m toestaat.

Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college bij besluit van 13 juni 2018 de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 5.4 van de planregels.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid gebruik heeft kunnen maken en de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

De Stichting en de Vereniging kunnen zich niet verenigen met de aan Sonate verleende omgevingsvergunning, omdat zij vrezen dat de bouw van de twee woontorens de leefbaarheid van de stad en het stadgezicht van Den Haag zal schaden.

2.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Toetsingskader

3.    De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling hoger beroep

Stedenbouwkundig beoordelingskader

4.    De Stichting en de Vereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ook had moeten toetsen aan het in de plantoelichting opgenomen stedenbouwkundig beoordelingskader. Daartoe voeren zij aan dat de woorden "onder andere" alsmede de woorden "uitwerking op" uit artikel 5.4 van de planregels zonder nadere invulling geen duidelijkheid verschaffen over het te beoordelen bouwplan. De bedoeling daarvan wordt volgens hen in de plantoelichting en het raadsvoorstel 42, dat tot planvorming heeft geleid, pas duidelijk.

4.1.    Ter zitting is gebleken dat het betoog van de Stichting en de Vereniging zo moet worden begrepen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte niet aan artikel 5.4 van de planregels heeft getoetst. Dit betoog zal worden beoordeeld bij de bespreking van de hierna onder 5 opgenomen beroepsgrond.

Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid

5.    De Stichting en de Vereniging betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarde voor afwijking tot een maximum bouwhoogte van 90 m, als bedoeld in artikel 5.4 van de planregels, is voldaan. Daartoe voeren zij aan dat zij in alle stadia van deze procedure hebben aangegeven dat in het bijzonder moet worden gekeken naar het effect van de woontorens op de historische binnenstad en het Binnenhof. Door slechts te verwijzen naar het oplopende hoogteprofiel, wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de bebouwing op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze kan worden ingepast, aldus de Stichting en de Vereniging. Verder voeren zij aan dat er wijzigingen zijn aangebracht in de positie van de woontorens en dat geen vergelijkende beoordeling van bezonning en windhinder, voor en na de draaiing van de woontorens, heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft, gelet hierop, niet onderkend dat het bouwplan wat betreft de bezonning en windhinder niet op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze kan worden ingepast, aldus de Stichting en de Vereniging.

5.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college de invloed van het bouwplan op de historische binnenstad in diverse stadia van de procedure uitgebreid gemotiveerd. Het college heeft zowel in het raadvoorstel van 15 juni 2015 als in de bijlage bij de omgevingsvergunning en een nadere toelichting van 5 december 2018 gemotiveerd uiteengezet dat de woontorens vanuit diverse punten in de historische binnenstad zichtbaar zijn, maar dat zij passen binnen het in het bestemmingsplan genoemde oplopende hoogteprofiel van de reeds ter plaatse aanwezige hoogbouw. Daardoor wordt de zichtbaarheid vanuit de historische binnenstad niet als een aantasting van de cultuurhistorische waarden van de binnenstad beschouwd. De Stichting en de Vereniging hebben niet onderbouwd dat de bouwhoogte van 90 m niet op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze in de historische binnenstad kan worden ingepast. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college de aanvaardbaarheid van de uitwerking van de woontorens van 90 m op de historische binnenstad toereikend heeft gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning de positie van de woontorens en daarmee het bouwplan is gewijzigd. De Stichting en de Vereniging hebben niet onderbouwd waarom de bebouwing, wat betreft de bezonning en windhinder, niet op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze kan worden ingepast. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarde voor afwijking tot een maximum bouwhoogte van 90 m, als bedoeld in artikel 5.4 van de planregels, is voldaan.

Het betoog faalt.

Welstand

6.    De Stichting en de Vereniging betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte het beeldkwaliteitsplan niet heeft betrokken bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand. Daartoe voeren zij aan dat, gelet op artikel 2.3 van de Welstandsnota Den Haag 2017 (hierna: de Welstandsnota), het beeldkwaliteitsplan geacht wordt in de advisering te worden betrokken bij de toetsing van het bouwplan aan de Welstandsnota.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2197, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.

6.2.    De Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de commissie) heeft op 21 maart 2018 een positief welstandsadvies over het bouwplan uitgebracht. Dit advies heeft het college aan het besluit van 21 december 2018 ten grondslag gelegd. De commissie heeft het bouwplan getoetst aan de Welstandsnota. Daarin is onder 2.3 neergelegd dat nieuwbouw in gebieden die (her)ontwikkeld (gaan) worden om specifieke kaders vraagt. Een ontwerp voor nieuwbouw in deze gebieden moet voldoen aan de algemene welstandscriteria. De omgeving is in die gebieden niet de huidige omgeving, maar het toekomstige eindbeeld. Het eindbeeld kan worden beschreven in een beeldkwaliteitsplan dat door het college wordt vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is geen onderdeel van de Welstandsnota, maar functioneert bij de toepassing van de Welstandsnota als de te verwachten ontwikkeling van de omgeving, aldus de Welstandsnota. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de commissie het bouwplan, zoals dat is aangevraagd, toetst aan de Welstandsnota en daarbij beziet wat de te verwachten eindontwikkelingen voor de openbare ruimte zullen zijn. Uit de Welstandsnota volgt dat, anders dan de Stichting en de Vereniging stellen, de Welstandsnota niet voorschrijft dat een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld en dat het bouwplan daaraan moet worden getoetst. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het beeldkwaliteitsplan niet bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand behoeft te worden betrokken. De Stichting en de Vereniging hebben voorts niet gemotiveerd aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand zoals neergelegd in de Welstandsnota of dat het college het positieve welstandsadvies van 21 maart 2018 niet aan het besluit van 21 december 2018 ten grondslag heeft kunnen leggen.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

531-919.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […], tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

[…]

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, […]

Bestemmingsplan "Wijnhavenkwartier en Spuiplein"

Artikel 5.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

[…]

d. de hoogte van de gebouwen binnen de onderhavige bestemming mag vanuit de onder sub c omschreven (denkbeeldige) lijn perceel inwaarts worden verhoogd onder een hoek van maximaal 21,5 graad met de horizon tot een maximum bouwhoogte van 70 m; […]

Artikel 5.4

Het bevoegd gezag kan afwijkingen toestaan van:

a. Artikel 5.2.1, onder d, ten behoeve van een verhoging van de bouwhoogte, onder voorwaarde dat de bouwhoogte vanaf de grenslijn waar de maximum bouwhoogte van 70 m wordt bereikt perceel inwaarts in de richting van de Zwarte Weg wordt verhoogd onder een hoek van maximaal 21,5 graad met de horizon en tot een maximum bouwhoogte van 90 m en voorts onder de voorwaarde dat de bebouwing op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze kan worden ingepast, waarbij onder andere de gevolgen van bezonning en windhinder worden betrokken, alsmede de uitwerking hiervan op de historische binnenstad; […]