Uitspraak 201801829/1/R1


Volledige tekst

201801829/1/R1.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

2.    [appellant sub 2], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

3.    [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Egmond aan Zee, gemeente Bergen;

4.    [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C] (hierna: [appellante sub 4] en anderen), allen gevestigd respectievelijk wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

5.    [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 5C] (hierna: [appellante sub 5] en anderen), allen gevestigd respectievelijk wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

6.    [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), beiden wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

7.    [appellant sub 7] en anderen, allen wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

8.    [appellant sub 8], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

9.    Fortaleza Vastgoed B.V., gevestigd te Amsterdam, en anderen;

10.    [appellant sub 10], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

11.    [appellant sub 11], wonend te Heiloo;

12.    [appellant sub 12], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen;

13.    LTO - Afdeling Noord, gevestigd te Zwolle;

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellant sub 10], [appellant sub 8], [appellant sub 2], [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, Fortaleza en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 31 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Parkeren" vastgesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2019, waar het merendeel van de appellanten, een aantal bijgestaan door een raadsman, is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

1.1.    Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw voetbalcomplex met vijf velden aan de zuidwestzijde van en aansluitend op de bebouwde kom van Egmond aan den Hoef. Het nieuwe voetbalcomplex biedt plaats aan een voetbalvereniging die zal ontstaan uit een fusie van de verenigingen Sint Adelbertus, Zeevogels en Egmondia.

Tot het plangebied behoren vier losliggende plandelen, te weten het plandeel waar het nieuwe sportcomplex komt en drie plandelen waar de leegkomende sportvelden zullen worden herontwikkeld tot natuur dan wel bollenteeltgronden. Deze drie leegkomende velden liggen verspreid over de drie Egmonden.

Het nieuwe sportcomplex wordt aan de noord- en noordoostelijke zijde door de Heilooër Zeeweg en de Egmonderstraatweg begrensd. Ten noorden van deze twee wegen ligt de bebouwde kom van Egmond aan den Hoef. Aan de westzijde van dat plandeel ligt de Van Oldenborghweg, waar enkele woningen aan liggen. Ten zuiden van dit plandeel liggen bollenteeltgronden. Aan de oostzijde ligt de Tijdverdrijfslaan die parallel loopt aan de Heilooër Zeeweg en daarop aantakt. Binnen dit plandeel is hoofdzakelijk voorzien in de bestemmingen "Sport" ten behoeve van de nieuwe voetbalvelden en "Natuur" ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Voorts is aan een smalle strook aan de oostkant de bestemming "Verkeer" toegekend ten behoeve van de (enige) toegangsweg naar de voetbalvelden en het clubhuis.

De gronden binnen het plandeel dat de voetbalvelden in Egmond aan Zee omvat, hebben de bestemming "Natuur" gekregen. Deze velden worden gebruikt door de voetbalvereniging Egmondia.

De gronden binnen het plandeel dat de voetbalvelden ten zuidoosten van Egmond aan den Hoef omvat, hebben de bestemming "Agrarisch - Bollenconcentratiegebied" gekregen. Deze velden liggen aan de Hogedijk en worden gebruikt door de Zeevogels.

De gronden binnen het plandeel dat de voetbalvelden in Egmond-Binnen omvat, hebben de bestemmingen "Agrarisch - Weidegrond" en Agrarisch - Bollenconcentratiegebied" gekregen. Deze gronden liggen ten westen van de Noordvelderweg. Op deze velden speelt voetbalvereniging Sint Adelbertus.

De beroepen tegen het plandeel voor het nieuwe sportcomplex

2.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 11] en [belanghebbende], [appellant sub 10], [appellant sub 8], Fortaleza B.V. en anderen, en LTO Noord kunnen zich niet verenigen met de bestemmingen die zijn toegekend ten behoeve van het nieuwe sportcomplex.

Procedurele aspecten

Strijd goede procesorde

3.    [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen betogen dat het nadere stuk van de raad, dat op 6 mei 2019 bij de Afdeling is binnengekomen, in strijd met de goede procesorde is ingediend. Zij stellen dat er geen reden is geweest om het stuk in een zo laat stadium in te dienen en dat partijen geen gelegenheid hebben gehad om hier adequaat op te reageren.

3.1.    Het stuk van de raad omvat een document waarin per appellant een samenvatting is gegeven van eerdere standpunten van de raad. Die standpunten waren al grotendeels in diverse eerdere documenten verwoord. Hoewel het stuk omvangrijk is, is de omvang van het standpunt van de raad per appellant beperkt tot enkele pagina’s. Het stuk behelst geen nieuwe standpunten of rapporten, adviezen en dergelijke waarop appellanten ieder afzonderlijk niet hebben kunnen reageren. Om die reden ziet de Afdeling geen aanleiding om dit nadere stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Betrokkenheid procedure

4.    [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen betogen dat de raad hen had moeten betrekken bij het vooroverleg en dat, nu dat niet gebeurd is, het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4.1.    De Awb noch de Wet ruimtelijke ordening verplicht er toe dat deze appellanten bij een vooroverleg moeten worden betrokken.  Mede in dat licht bezien, maar ook anderszins noopt het zorgvuldigheidsbeginsel daartoe ook niet. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 of 3:46 is voorbereid door appellanten niet bij een vooroverleg te betrekken.

Vooroverleg

5.    [appellant sub 1] betoogt dat de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (hierna: ARO) onjuist is voorgelicht ten behoeve van het vooroverleg tussen het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en de raad. Verder stelt hij dat de raad aan de ARO heeft gesuggereerd dat de bollentelers geen weerstand meer bieden tegen het plan. Volgens hem was er op het moment van het advies wel weerstand.

[appellante sub 5] en anderen stellen dat de ARO onjuist is voorgelicht over de dubbele windhaag waarin het plan voorziet. Zij wijzen er op dat daarover in het beeldkwaliteitsplan niets is vermeld. De ARO had anders geoordeeld als zij dat had geweten, aldus [appellante sub 5] en anderen.

Voorts stelt [appellant sub 1] dat geen inzage is gegeven in de afspraken met N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland (hierna: PWN). Volgens hem zou dit kunnen betekenen dat het plan een gevaar voor de waterwinning met zich brengt.

5.1.    De Afdeling overweegt dat de ARO bij brief van 19 april 2017 heeft laten weten dat zij positief is over het plan. Uit geen van de door [appellant sub 1] en [appellante sub 5] en anderen overgelegde stukken is gebleken dat de ARO zich geen beeld heeft kunnen vormen van hetgeen het plan mogelijk maakt en daarmee het college van gedeputeerde staten indirect onjuist heeft voorgelicht. Voorts heeft [appellant sub 1] niet inzichtelijk gemaakt waarom het niet kunnen inzien van de afspraken die met PWN zouden zijn gemaakt, betekent dat het plan een gevaar voor de waterwinning met zich brengt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 5] en anderen naar voren hebben gebracht daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre onzorgvuldig heeft voorbereid. Het betoog faalt.

Regionaal overleg

6.    [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen betogen dat het plan in strijd is met artikel 5a van de Provinciale Verordening Noord-Holland (hierna: PRV). Zij wijzen er op dat het plan slechts in een nieuwe stedelijke ontwikkeling had kunnen voorzien, als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

6.1.    In artikel 5a van de PRV zoals die luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend in een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan voorzien als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Ingevolge het tweede lid kan het college van gedeputeerde staten nadere regels stellen aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

6.2.    Ter voldoening aan artikel 5a, tweede lid, heeft het college van gedeputeerde staten bij besluit van 28 februari 2017 een uitvoeringsregeling vastgesteld.

Artikel 5 van de Uitvoeringsregeling luidt: "Regionale afspraken tussen de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in een regio over overige stedelijke voorzieningen, niet zijnde woningbouw, bedrijventerreinen, kantorenlocaties of detailhandel, kunnen worden beperkt tot werkafspraken over de wijze van afstemming bij overige stedelijke voorzieningen."

Artikel 6 wordt tot het moment dat sprake is van regionale afspraken zoals bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 een nieuwe stedelijke ontwikkeling geacht in overeenstemming te zijn met deze regeling indien:

a. de colleges van burgemeester en wethouders in de betrokken regio schriftelijk instemmen met de betreffende nieuwe stedelijke ontwikkeling, en; [...]"

6.3.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat over sportvoorzieningen tussen gemeenten geen regionale schriftelijke afspraken zijn gemaakt. Dit is volgens de raad omdat voetballers aan hun woonomgeving gebonden zijn en vanwege de belangrijke sociale functie van voetbal binnen een gemeenschap. De verschillende kernen en verschillende gemeenten beschikken daarom over eigen voetbalclubs. Om die reden moeten de kernen van Egmond als de relevante regio worden beschouwd. Desondanks heeft de raad het plan afgestemd met de gemeenten Heiloo en Castricum. De Afdeling overweegt dat nu de raad kennelijk aanleiding heeft gezien het plan af te stemmen met de gemeentebesturen van Heiloo en Castricum, hij kennelijk deze gemeente toch tot de relevante regio rekent. Nu niet is gebleken van schriftelijke instemming van de colleges van burgemeester en wethouders van deze gemeenten, is het besluit derhalve in zoverre in strijd met artikel 5a, tweede lid, van de PRV, vastgesteld. Het betoog slaagt.

Vooringenomenheid

7.    [appellant sub 1] stelt tot slot dat twee raadsleden met vooringenomenheid over het voorstel tot het bestreden besluit hebben gestemd. Hij stelt dat deze raadsleden tevens lid zijn van de Zeevogels. [appellant sub 1] en [appellante sub 5] en anderen betogen verder dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat één van de ambtenaren die betrokken is geweest bij de planprocedure op non-actief is gesteld. Verder wijzen zij er op dat op 9 april 2015 een amendement was ingediend om geschikte fusielocaties verder te onderzoeken, maar dat op dat moment al was besloten om de nu aangewezen locatie te gaan ontwikkelen.

8.    Artikel 2:4 van de Awb luidt: "1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden."

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0796, volgt uit artikel 2:4 van de Awb in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan, zoals de gemeenteraad, en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

Er kunnen zich evenwel bijkomende omstandigheden voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken indien aannemelijk is dat de betrokken volksvertegenwoordiger de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

De raad heeft gesteld dat de twee raadsleden slechts als vrijwilliger zijn betrokken bij de Zeevogels. [appellant sub 1] heeft dat niet bestreden. Nu andere feiten of omstandigheden ter zake niet zijn gesteld, laat staan dat daarvan is gebleken, ziet de Afdeling in de enkele omstandigheid dat de raadsleden vrijwilliger waren geen grond voor het oordeel dat zij de besluitvorming daadwerkelijk zouden hebben beïnvloed.

Over de op non-actief gestelde ambtenaar overweegt de Afdeling dat uit deze omstandigheid niet voortvloeit dat de onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, dat de raad het besluit niet zorgvuldig heeft genomen, of dat de raad met vooringenomenheid het plan heeft vastgesteld. Over het amendement overweegt de Afdeling dat de raad na het indienen van dit amendement nog haalbaarheids- en locatieonderzoeken voor diverse locaties ten behoeve van het nieuwe sportcomplex heeft laten uitvoeren. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in april 2015 al een definitief standpunt had ingenomen over het plan en daardoor met vooringenomenheid het bestreden besluit heeft genomen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4 van de Awb is voorbereid en genomen. Het betoog faalt.

Onduidelijkheid nota van zienswijzen

8.2.    [appellante sub 5] en anderen betogen dat de nota van zienswijzen onoverzichtelijk is en dat (de behandeling van) hun zienswijzen moeilijk traceerbaar is. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de nota van zienswijzen duidelijk genoeg is dat [appellante sub 5] en anderen (de beantwoording van) hun zienswijzen daarin hebben kunnen terugvinden. Dit betoog slaagt niet.

Inhoudelijke gronden

Stedelijke ontwikkeling en locatiekeuze

9.    Appellanten betogen dat het plan niet in overeenstemming is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat onnodig een ruimtebeslag wordt gelegd op een open bollenteeltgebied. Zij stellen, samengevat weergegeven, dat de raad niet heeft onderbouwd waarom een nieuw voetbalcomplex buiten bestaand stedelijk gebied zou moeten worden aangelegd. Appellanten voeren daartoe in de eerste plaats aan dat niet vijf, maar vier velden nodig zijn. Het huidige complex van de Zeevogels aan de Hogedijk, dat vier velden heeft en wel binnen bestaand stedelijk gebied ligt, biedt dus voldoende ruimte voor de te fuseren verenigingen. Zij hebben de stelling dat vier velden nodig zijn met een rapport onderbouwd. Ook indien een vijfde veld nodig is, kan dit eenvoudig worden gerealiseerd aan de noordzijde van het huidige complex van de Zeevogels. Ook wijzen zij er op dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een dalend ledenaantal als gevolg van bevolkingskrimp. Voorts wijzen zij er op dat het complex van de Zeevogels, anders dan de raad stelt, centraal genoeg ligt om de leden van de drie verenigingen te faciliteren. Tot slot stellen zij dat, ook indien wordt uitgegaan van een mogelijke uitbreiding van de locatie van de Zeevogels met een vijfde veld naar de zuidzijde, zoals de raad tot uitgangspunt heeft genomen bij de vergelijking tussen geschikte locaties, niet valt in te zien dat de locatie aan de Egmonderstraatweg landschappelijk beter inpasbaar is. Bij die vergelijking is volgens appellanten ten onrechte niet betrokken dat het bij de locatie van de Zeevogels zou gaan om de uitbreiding van een al bestaande locatie waardoor ook de kosten voor een uitbreiding met een vijfde veld lager zullen zijn. Verder is de locatie aan de Hogedijk minder bezwaarlijk omdat er in de buurt van die locatie veel minder omwonenden zijn die overlast kunnen ondervinden van de activiteiten op het voetbalcomplex. [appellant sub 1] stelt dat bij de locatiekeuze ten onrechte niet is beoordeeld of één van de te fuseren clubs, St. Adelbertus, kan spelen op het terrein van de Forresters in Heiloo. Dat terrein ligt dichter bij de huidige locatie van St. Adelbertus en deze variant zou minder kosten. Omdat de gemeente Bergen een samenwerkingsverband heeft met Uitgeest, Castricum en Heiloo, hadden ook locaties binnen die gemeenten moeten worden onderzocht. [appellant sub 12] betoogt dat aan de Weg naar de Bleek en de Herenweg eveneens mogelijkheden waren. [appellant sub 11], [appellant sub 10] en [appellant sub 8] stellen dat de nu gekozen locatie als enige binnen de risicocontour van een LPG-tankstation ligt, maar desondanks niet slechter scoort in de alternatievenafweging. Volgens hen is in het PlanMer niet objectief beschreven wat de milieugevolgen zijn.

9.1.    De raad stelt dat hij de veldbehoefte heeft berekend aan de hand van een berekeningsprogramma van de KNVB. Verder is met de KNVB afgestemd hoe moet worden omgegaan met ledenverlies als gevolg van een fusie. Volgens de raad volgde uit het berekeningsprogramma dat na de fusie een veldbehoefte bestaat van 4,4, en dus afgerond vijf velden.

Over de locatiekeuze heeft de raad gesteld dat de velden van de Zeevogels aan de Hogedijk wel zijn beschouwd als potentiële nieuwe locatie. Om op de locatie aan de Hogedijk aan dezelfde landschappelijke ambitie als bij de locatie Egmonderstraatweg te voldoen en om een efficiënte indeling mogelijk te maken, is in de vergelijking uitgegaan van een locatie aan de Hogedijk die aan de zuidzijde met 2,5 ha grond wordt uitgebreid. Op grond van een haalbaarheidsstudie en een locatiestudie is de locatie Egmonderstraatweg het meest geschikt geacht. Over de risicocontour van het tankstation stelt de raad dat uit het PlanMer blijkt dat de ontwikkeling van het voetbalcomplex geen gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico van het tankstation en de gastransportleiding. Omdat het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde ligt, is er geen reden om de nu gekozen locatie in dat opzicht anders te beoordelen dan de overige locaties.

9.2.    De Afdeling overweegt mede gelet op het deskundigenbericht van de Stab dat de raad het verzorgingsgebied voor de behoefte juist heeft gekozen. Dat de raad een samenwerkingsverband heeft met andere gemeenten betekent niet dat de raad gehouden is om binnen het bestaande stedelijk gebied van die gemeenten te zoeken naar een nieuwe locatie voor de fuserende clubs. Verder ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, door het rekenprogramma van de KNVB toe te passen, op onzorgvuldige wijze de veldbehoefte heeft beoordeeld. De omstandigheid dat wellicht enkele jaren na het vaststellen van het plan als gevolg van een krimpende bevolking de veldbehoefte zal dalen naar vier, doet er niet aan af dat de raad de behoefte op het moment van het vaststellen van het plan niet in aanmerking heeft kunnen nemen.

Met betrekking tot de vraag of kon worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Bergen heeft de raad aan de hand van een locatiestudie inzichtelijk gemaakt welke locaties in aanmerking zouden kunnen komen, die groot genoeg zijn voor het accommoderen van de huisvestingsbehoefte van de gefuseerde voetbalclub. Op de locatie van de Zeevogels aan de Hogedijk zou, zo is ter zitting door de raad erkend, in theorie een vijfde veld passen aan de noordzijde van de bestaande velden. In dat geval zal volgens de raad echter onvoldoende ruimte overblijven voor de benodigde extra parkeerplaatsen en voor een clubgebouw en kleedruimtes. Appellanten hebben dat onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op de locatie aan de Hogedijk niet in de behoefte van een vijfde veld kon worden voorzien. Appellanten hebben voorts niet gemotiveerd het standpunt van de raad bestreden dat op andere locaties binnen bestaand stedelijk gebied niet in een sportcomplex met vijf voetbalvelden en bijbehorende voorzieningen kon worden voorzien.

Met betrekking tot de alternatieven die buiten bestaand stedelijk gebied liggen, zoals de Herenweg en de Weg naar de Bleek, overweegt de Afdeling dat appellanten de conclusies in de locatiestudie en de haalbaarheidsstudie onvoldoende gemotiveerd hebben bestreden. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de nu gekozen locatie binnen de risicocontour van een LPG-tankstation ligt, gelet op de hoogte van het groepsrisico niet van betekenis hoefde te zijn voor de locatiekeuze. Verder ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het PlanMer de gevolgen voor het milieu niet objectief zijn omschreven.

De Afdeling ziet daarom in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, na afweging van alle betrokken belangen en de argumenten die in de haalbaarheidsstudie en locatiestudie zijn genoemd, niet in redelijkheid heeft mogen kiezen voor de locatie aan de Egmonderstraatweg. Het betoog slaagt niet.

Verkeer

10.    Appellanten vrezen verkeersoverlast. [appellant sub 1] voert aan dat de verkeersintensiteit bij zijn woning zal toenemen en dat hij meer geluidoverlast en fijn stof zal ondervinden. [appellant sub 6] betoogt dat evenementen mogelijk zijn en dat dit verkeersoverlast en geluidoverlast zal opleveren. [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen stellen dat in de plantoelichting is vermeld dat het plan 500 motorvoertuigen (hierna: mvt) per etmaal zal genereren, terwijl in de milieuonderzoeken met 300 mvt is gerekend. [appellant sub 2] stelt dat de raad onvoldoende belang heeft toegekend aan de omstandigheid dat op zaterdag en zondag een piek in de verkeerstoestroom is te verwachten en dat dit in het voorjaar en de zomer kan samenvallen met verkeer van strandgangers. [appellant sub 11] stelt dat files zullen ontstaan, met name op de zondagen als de seniorenteams thuis spelen. In dat geval zal de verkeerstoeloop veel groter zijn dan is berekend.

[appellant sub 10] en [appellant sub 8] vrezen verkeersoverlast omdat de berekening van de maximale wachtrij niet strookt met de nu al bestaande wachtrijen op de wegen ten oosten van het toekomstige sportcomplex.

Fortaleza stelt dat de ontsluiting van het terrein niet goed geregeld is. Zij stelt dat de Tijdverdrijfslaan en Van Oldenborghweg niet geschikt zijn voor de verwerking van het verkeer. Verder stelt zij dat het plan verkeer zal generen op momenten dat het al zeer druk is, met name op de Egmonderstraatweg. Ook is niet onderzocht of het nieuwe verkeer samengaat met het landbouwverkeer op de Tijdverdrijfslaan. Verder is volgens haar in het PlanMer de zondag ten onrechte als drukste moment aangemerkt. Voor de zondag worden de effecten van het plan onderschat.

10.1.    Artikel 6, 6.1, onder e, van de planregels luidt: "De voor "Sport" aangewezen gronden zij bestemd voor:

a. een voetbalcomplex en bijbehorende voorzieningen, zoals was- en kleedruimten, kantine, tribune, berging- en stallingsruimten, een verenigingsgebouw, doelen, ballenvangers, lichtmasten en dugouts;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag': tevens voor een windhaag of houtwal met een hoogte van 2,5 m;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens voor parkeervoorzieningen;

d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - transferium': tevens voor een transferium;

e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater."

Artikel 6, lid 6.4.4, onder a, luidt:

"de ontsluiting van de bestemming "Sport" voor autoverkeer vindt uitsluitend plaats via de gronden met een bestemming "Verkeer"."

Artikel 8, lid 8.1, luidt: "De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

en ter plaatse van de aanduiding:

c.  "ontsluiting" wegen ten behoeve van de ontsluiting van de bestemming "Sport"."

10.2.    De gronden met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "ontsluiting" sluiten aan op de Tijdverdrijfslaan nabij de kruising met de Egmonderstraatweg, Heilooër Zeeweg en Nieuwe Egmonderstraatweg. De Tijdverdrijfslaan is de enige weg waarop het plangebied wordt ontsloten.

10.3.    De Afdeling stelt voorop dat het plan geen niet aan het voetballen gerelateerde evenementen in de vorm die appellanten vrezen, mogelijk maakt. Het betoog van [appellant sub 6] over het verkeer tijdens evenementen mist daarom in zoverre feitelijke grondslag.

Over de gehanteerde etmaalintensiteiten overweegt de Afdeling dat in paragraaf 5.4.3. van het PlanMer is vermeld dat op een werkdag de verkeersgeneratie 200 mvt/etmaal, op een zaterdag afgerond 600 mvt/etmaal en op zondag 500 mvt/etmaal bedraagt. Het gemiddelde is daarmee 300 mvt per dag. De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de etmaalintensiteiten en het gemiddelde daarvan heeft mogen uitgaan.

Over de verkeershinder die deze intensiteiten met zich brengen, overweegt de Afdeling dat intensiteiten op de wegen Egmonderstraatweg en Nieuwe Egmonderstraatweg en de Heilooër Zeeweg toenemen met respectievelijk bijna 3%, 9,1% en 10,5% op het drukste uur op de zondag. Gemiddeld zullen de intensiteiten met 0,8%, 3% en bijna 1% stijgen op de zondag. Gelet op de beperkte omvang van deze toenames, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidhinder bij de woningen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2] zodanig zal toenemen dat de raad het plan om die reden niet had mogen vaststellen.

Over de hoeveelheid fijn stof is in het PlanMer vermeld dat in de huidige situatie de concentratie langs de Heilooër Zeeweg 19,1 µg/m3 is. Het plan veroorzaakt een toename van 0,05 µg/m3. De in voorschrift 4.1, onder a, van bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden van 40 µg/m3 worden bij deze toename niet overschreden. [appellant sub 1] heeft deze concentratiewaarden niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof en dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.

Over de toename van de verkeersdrukte op de Tijdverdrijflaan en de afwikkeling op de kruising overweegt de Afdeling dat de verkeersintensiteit op de Tijdverdrijfslaan in absolute aantallen laag is en dat er geen grote gevolgen zijn voor de afwikkeling van het verkeer bij de kruising. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zodanige gevolgen heeft voor de verkeersbelasting op de Tijdverdrijflaan dat het plan om die reden niet had mogen worden vastgesteld.

Over de extremen in de verkeersintensiteiten en de langere wachtrijen overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat het gebruikelijk is dat extremen niet zijn verwerkt in de schetsen van het toekomstige verkeersbeeld. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie in het deskundigenbericht en ziet daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad van onjuiste verkeersgegevens is uitgegaan bij het beoordelen van de gevolgen daarvoor van het plan.

Over het samengaan van landbouwverkeer en het verkeer naar het sportterrein op de Tijdverdrijfslaan overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat het landbouwverkeer gebruik kan maken van de niet van verkeerslichten voorziene kruising van de Tijdverdrijfslaan met de Heilooër Zeeweg ten zuidoosten van het plangebied. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het landbouwverkeer geen onaanvaardbare hinder ondervindt van het verkeer van en naar het sportcomplex.

De betogen falen.

Parkeerterrein en transferium

11.    [appellant sub 6] kan zich niet verenigingen met het transferium waarin het plan voorziet. Een transferium gaat volgens hem gepaard met andere piekmomenten en een intensiever gebruik, waarvan de gevolgen niet zijn onderzocht. [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen en Fortaleza en anderen stellen dat niet is geborgd dat de aan te leggen parkeerplaatsen in stand worden gehouden. Ook de ligging van de parkeerplaatsen is niet geborgd. In de onderzoeken is geen rekening gehouden met de meest nadelige inrichting van het parkeerterrein. Ook betogen zij dat niet is onderzocht wat het aantal verkeersbewegingen is als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein als transferium. In Egmond aan Zee is volgens hen nu al een hoge parkeerdruk in de zomermaanden en zij vrezen dat de parkeerbezetting veel groter zal zijn dan waarmee de raad rekening houdt. Zowel de reële parkeerdruk als het reële aantal verkeersbewegingen is in de onderzoeken niet in beeld gebracht. [appellant sub 12] stelt dat geen onderzoek is gedaan naar de behoefte, de ruimtelijke uitstraling en het effect op de omgeving van het transferium. Ook [appellant sub 2] vreest overlast van het gebruik van het parkeerterrein als transferium.

11.1.    Aan een strook grond binnen plangebied, aansluitend op de voorziene toegangsweg naar het sportterrein en aan de zuidzijde van het plangebied, zijn de bestemming "Sport" en de aanduidingen "parkeerterrein" en "transferium" toegekend.

Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt: "De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[...];

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein": tevens voor parkeervoorzieningen;

d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - transferium": tevens voor een transferium".

Lid 6.4.3 luidt:

"a. de gronden, waarvoor een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kunnen niet worden gebruikt wanneer ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;

b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid."

11.2.    Bij besluit van 31 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Parkeren" vastgesteld. Het plangebied hiervan omvat mede de gronden waar het sportcomplex is voorzien.

Artikel 3, lid 3.1, van dit bestemmingsplan luidt: "Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels."

Artikel 4, lid 4.4, luidt: "Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen die is vereist en aangelegd op grond van artikel 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 niet in stand wordt gelaten."

Dit besluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, aangezien het een wijziging van de parkeerregeling in het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" met zich brengt. De beroepen zijn daarom mede gericht tegen het besluit waarbij het bestemmingsplan "Parkeren’ is vastgesteld. Fortaleza en anderen hebben ter zitting toegelicht dat ook dit bestemmingsplan niet waarborgt dat de aan te leggen parkeerplaatsen in stand worden gehouden.

11.3.    De raad stelt dat de verkeersstromen bij het gebruik als transferium gelijk zullen zijn aan de verkeersstromen bij het gebruik als parkeerterrein voor voetbalwedstrijden. De Afdeling acht het echter aannemelijk dat het gebruik van het parkeerterrein als transferium tot meer verkeer of in ieder geval andere verkeersstromen zal leiden dan indien het parkeerterrein alleen wordt gebruikt tijdens voetbalwedstrijden. Ook acht de Afdeling het aannemelijk dat het parkeerterrein intensiever en gedurende meer uren per etmaal wordt benut als het parkeerterrein ook als transferium wordt gebruikt in plaats van alleen voor voetbalwedstrijden. Zo kunnen binnen de gronden met de parkeerbestemming ongeveer 50 parkeerplaatsen meer worden aangelegd dan benodigd voor alleen de voetbalvelden. Verder heeft de raad niet onderzocht of het gebruik als transferium met zich brengt dat transport van het transferium naar het strand nodig is en welke gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden dat met zich brengt. De raad heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de milieugevolgen gelijk zullen zijn in de situatie dat het terrein in gebruik is voor parkeren voor voetbalwedstrijden en in de situatie dat het terrein als transferium wordt gebruikt. Nu de raad het gebruik van het terrein als transferium niet afdoende heeft onderzocht, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen.

11.4.    Over de borging van het aantal parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 4, lid 4.4, van het bestemmingsplan "Parkeren" de aangelegde parkeerplaatsen in stand dienen te worden gelaten. Het betoog van [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen en Fortaleza en anderen slaagt derhalve niet.

Geluid vanwege het voetbalcomplex

12.    Appellanten vrezen voor geluidsoverlast van het voetbalcomplex. [appellant sub 6] vreest geluidoverlast van niet-voetbal gerelateerde evenementen. [appellant sub 12] en Fortaleza Vastgoed B.V. en anderen vrezen naast de voetbalgeluiden ook geluidoverlast van verkeersbewegingen, dichtslaande portieren en stemgeluid van bezoekers. [appellant sub 11] vreest voor geluidoverlast, met name van scheidsrechtersfluitjes. Hij betoogt dat niet gegarandeerd is dat scheidsrechtersfluitjes met een maximaal bronvermogen van 116 dB(A) gebruiken. [appellant sub 7] en anderen vrezen dat de geluidsoverlast groter zal zijn dan berekend, omdat in het akoestisch onderzoek geen rekening zou zijn gehouden met de heersende windrichting. Volgens hen is in de huidige situatie al het geluid van andere clubs te horen als er toernooien worden gespeeld. Verder voeren appellanten aan dat de maatregelen die nodig zijn om overschrijding van de piekniveaus te voorkomen, niet in het plan zijn geborgd. Zo staat niet vast dat fluitjes met een laag bronvermogen zullen worden gebruikt omdat scheidsrechters doorgaans hun eigen fluitjes meenemen.

Geluid vanwege het gebruik van de voetbalvelden

12.1.    De raad heeft voor de door hem aanvaardbaar geachte geluidbelasting aangesloten bij de in de VNG-brochure aanbevolen geluidniveaus voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) (voor een gemengd gebied) en 45 dB(A) (voor een buitengebied). Voor piekgeluiden is een geluidbelasting van 65 dB(A) aanbevolen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij deze geluidbelasting niet voor onaanvaardbare geluidhinder behoeft te worden gevreesd.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat om te voorkomen dat bij de dichtstbijgelegen woningen de maximale piekgeluidbelasting wordt overschreden, de scheidsrechtersfluitjes een bronvermogen van maximaal 116 dB(A) mogen hebben. Om dit te borgen, zo heeft de raad ter zitting toegelicht, wordt in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer een maatwerkvoorschrift opgelegd waarin dat maximale bronvermogen is voorgeschreven. Dit maatwerkvoorschrift is door de gemeente te controleren en zo nodig kan handhavend worden opgetreden. Verder heeft de raad toegelicht dat andere organisatorische maatregelen om dit geluid te beperken, zoals het plaatsen van een scherm of het beperken van het gebruik van de velden, niet realistisch zijn, het landschap te veel aantasten of te duur zijn. Verder is de gemeente eigenaar van de gronden en kan zij aldus ook nog via privaatrechtelijke weg afdwingen dat fluitjes met een bronvermogen van maximaal 116 dB(A) worden gebruikt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de maximale piekgeluidbelasting vanwege scheidsrechtersfluitjes niet zal worden geborgd.

Over de windrichting overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat het toegepaste rekenprogramma Geomilieu rekening houdt met de heersende windrichting. Appellanten hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van resultaten van het akoestisch rapport. Het betoog faalt.

Parkeer- en verkeersgeluid

13.    Appellanten betogen dat vertrekkende auto’s in de avonduren en de toename van verkeer naar het parkeerterrein tot geluidoverlast zullen leiden. Ook het dichtslaan van autoportieren op het transferium in de avonduren zal tot geluidhinder leiden.

13.1.    In het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan is vermeld dat de hoogste geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking op een trainingsdag 46 dB(A) en op een wedstrijddag 44 dB(A) bedraagt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu deze geluidbelasting lager is dan de aanbevolen norm van 50 dB(A) uit de VNG-richtlijn, niet voor een onaanvaardbare geluidbelasting vanwege verkeer behoeft te worden gevreesd. Over het dichtslaan van autoportieren overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht is vermeld dat het maximale geluid als gevolg van een dichtslaand portier 41 dB(A) is op de gevel van de woning [locatie 1]-[locatie 2]. Deze waarde ligt lager dan de aanbevolen grenswaarde uit de VNG-richtlijn van 65 dB(A). De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met deze geluidbelasting niet voor een onaanvaardbare geluidbelasting behoeft te worden gevreesd. Het betoog faalt.

Agrarische aspecten

14.    LTO betoogt dat de bollengrond die verloren gaat aan het voetbalterrein onvoldoende gecompenseerd wordt, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Het plan is daarmee in strijd met artikel 26b van de Provinciale ruimtelijke verordening van Noord-Holland. Volgens LTO heeft de raad bij het berekenen van de benodigde gronden geen rekening gehouden met spuitzones die moeten worden aangehouden. Ook zijn de compensatielocaties niet duurzaam geschikt voor bollenteelt. [appellant sub 10] en [appellant sub 8] betogen dat de gronden kwalitatief niet gecompenseerd worden.

14.1.    Ter compensatie van het verlies van bestaande bollenteeltgrond heeft de raad aan het plandeel ter plaatse van de locatie Zeevogels en de locatie Sint Adelbertus de bestemming "Agrarisch - Bollenconcentratiegebied" toegekend. Verder is ter bescherming van de tennisvelden die aan de noordwestkant het plandeel Zeevogels grenzen, een zone van 50 m breed vanaf die grenzen opgenomen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bollenconcentratiegebied".

15.    Artikel 3, lid 3.1 van de planregels luidt: "De gronden met de bestemming "Agrarisch - Bollenconcentratiegebied" zijn bestemd voor:

a. bollenteelt;

b behoud en herstel van de in het plangebied voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden [...]"

Lid 3.3.2 van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bollenconcentratiegebied' mogen de gronden alleen worden gebruikt, zoals bedoeld in artikel 3.1, indien:

1. aangetoond wordt dat ter plaatse van de naastgelegen gronden met de bestemming 'Sport' geen gezondheidsrisico's optreden;

2. eventuele maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden."

16.    Artikel 26b van de verordening luidt:

"1. Een bestemmingsplan bevat uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in nieuwe bollenteeltbedrijven voor permanente bollenteelt, de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt, in bollenconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.

2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bollenconcentratiegebied maakt de vestiging van een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt of de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf in dit gebied niet onmogelijk."

17.    Nog daargelaten of artikel 26b van de Provinciale ruimtelijke verordening van Noord-Holland dwingt tot compensatie, overweegt de Afdeling dat de raad beoogd heeft om de bollenteeltgronden aan de Egmonderstraatweg volledig te compenseren. In het deskundigenbericht is vermeld dat de compensatiegronden kwalitatief geschikt kunnen worden gemaakt voor bollenteelt. LTO, [appellant sub 10] en [appellant sub 8] hebben deze conclusie onvoldoende gemotiveerd bestreden. Het betoog slaagt in zoverre niet.

Wat betreft de kwantitatieve compensatie overweegt de Afdeling dat op een deel van de compensatiegronden op het terrein van de Zeevogels rekening moet worden gehouden met een spuitzone vanwege nabijgelegen gevoelige functies, te weten tennisvelden. Om de gronden langs die tennisvelden te kunnen gebruiken moet zijn aangetoond dat geen gezondheidsrisico’s optreden ter plaatse van die tennisvelden. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat is onderzocht in hoeverre de gezondheidsrisico’s op de tennisvelden in de weg staan aan het gebruik van gronden van het complex Zeevogels voor bollenteelt. Gelet hierop berust de stelling van de raad dat de bollenteeltgronden aan de Egmonderstraatweg volledig gecompenseerd worden niet op een deugdelijke onderbouwing. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb voorbereid. Het betoog van de LTO slaagt in zoverre.

Negatieve effecten agrarische gronden langs de Tijdverdrijfslaan

18.    [appellante sub 5] en anderen en LTO betogen dat de terugloop in opbrengsten van de bollenteeltvelden ten zuiden van het voetbalcomplex groter is dan de raad doet voorkomen. Zij vrezen in dat kader dat de bomenhaag die moet worden aangelegd om bestrijdingsmiddelen tegen te houden, negatieve gevolgen heeft voor de groei van gewassen.

18.1.    De raad stelt dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de haag. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van Fytagoras, gedateerd 20 oktober 2017. Hij stelt dat uit dit rapport volgt dat een verlies aan productie op maximaal 0,1847 ha bollengrond optreedt als gevolg van schaduw en luwte die de haag zal veroorzaken. Die schade is niet van een zo grote omvang dat een aanpassing van het plan noodzakelijk is, aldus de raad.

18.2.    Aan de gronden aan de zuidkant van het plangebied aan de Egmonderstraatweg is behalve de bestemming "Sport" ook de aanduiding "specifieke vorm van groen - windhaag" toegekend.

18.3.    Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt: "De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[...]

b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - windhaag": tevens voor een windhaag of houtwal met een hoogte van 2,5 m;

[...]"

Lid 6.4.2 luidt:

"a. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Sport' aangewezen gronden conform deze regels is alleen toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van groen - windhaag' een dubbele windhaag die per haag een driftreductie van 75% oplevert - of een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filtrerende werking - met een hoogte van 2,5 m, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag' is geen menselijk verblijf toegestaan en het gebied dient via een gaashekwerk of gelijkwaardige voorziening voor het algemene publiek ontoegankelijk te zijn. Een uitzondering op het menselijk verblijf geldt voor onderhoud of overige werkzaamheden binnen het gebied, indien er op die momenten binnen 50 meter afstand geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast of als personen gebruik maken van daartoe geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen."

18.4.    De Afdeling overweegt, mede gelet op het deskundigenbericht, dat het aannemelijk is dat de haag voor enige aantasting van de productiviteit van de gronden langs de haag zal zorgen. In het deskundigenbericht is vermeld dat het bollenteeltareaal ten zuiden van de haag dat negatieve effecten ondervindt enkele procenten groter is dan de hoeveelheid waarvan de raad is uitgegaan. De raad heeft ter zitting verklaard dat, ondanks dat het percentage hoger ligt dan waarvan hij uitging, het verlies nog steeds slechts enkele procenten bedraagt en dat hij dit verlies na afweging van alle belangen aanvaardbaar heeft geacht. In hetgeen [appellante sub 5] en anderen en LTO hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.

Stikstofdepositie

19.    [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen en Fortaleza en anderen voeren aan dat niet vaststaat dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming kan worden verleend. Zij voeren aan dat de te verwachten stikstofdepositie is onderschat en dat het plan significante negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat" met zich brengt.

19.1.    De raad stelt dat in het kader van de Programmatische aanpak stikstof (hierna: PAS) voldoende depositieruimte beschikbaar is voor het uitgeven van een vergunning voor de stikstofdepositie.

19.2.    In het aanvullend PlanMer is beschreven dat het nieuwe voetbalterrein een stikstofbijdrage van 0,09 mol/ha/jaar zal opleveren.  In het PlanMer is vermeld dat met de maatregelen die worden getroffen in het kader van het PAS is geborgd dat geen significante negatieve effecten optreden ten gevolge van de mogelijkheden die het plan biedt. Verder is vermeld dat de bijdrage van het sportcomplex weliswaar boven de 0,05 mol/ha/jaar ligt, maar dat binnen het PAS voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

19.3.    Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming luidt: "1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

(…)"

Artikel 2.8 luidt: "1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

(…)

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

(…)"

19.4.    Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de in de zaken over vergunningen voor veehouderijen gestelde vragen over het PAS beantwoord bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882. De Afdeling heeft in die zaken vervolgens op 29 mei 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:1603).

In die uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het niet meer mogelijk is om in een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ontwikkelingsruimte toe te delen (rechtsoverweging 32.6 en 34.2).

Voor een bestemmingsplan zoals het onderhavige zijn tevens de volgende overwegingen van belang:

"35. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten (artikel 19j, tweede en derde lid, van de Nbw 1998/artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid van de Wnb).

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.

De vaststelling van het bestemmingsplan is niet één van de besluiten die genoemd zijn in artikel 19km van de Nbw 1998 of artikel 2.7 van het Bnb, zodat het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat verschillende bevoegde bestuursorganen geen individuele passende beoordeling voor een bestemmingsplan hebben gemaakt, maar voor het aspect stikstof hebben verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan het PAS. Het kan daarbij onder meer gaan om bestemmingsplannen waarin een concrete ontwikkeling is geregeld of waarin uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden die de drempel- of grenswaarde niet overschrijden (zie ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, r.o. 4.9).

35.1.    De conclusie in deze uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt kan gevolgen hebben voor de hiervoor bedoelde bestemmingsplannen waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb."

20.    Gelet op vorenstaande overwegingen is de Afdeling van oordeel dat de raad het onderhavige plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming, aangezien hij daarbij heeft verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. Het betoog slaagt.

Aantasting diersoorten

21.    [appellant sub 6] betoogt dat het plan negatieve effecten voor de rugstreeppad en de gewone dwergvleermuis met zich zal brengen. Maatregelen om de instandhouding en het foerageergebied te garanderen ontbreken. Ter onderbouwing verwijst hij naar een rapport van Blom Ecologie B.V. van 27 juni 2017. Verder stelt hij dat negatieve gevolgen optreden voor diverse vogelsoorten. Volgens hem is niet onderzocht of hiervoor ontheffingen nodig zijn en kunnen worden verleend. Fortaleza en anderen, [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen betogen verder dat de rugstreeppad in het plangebied is aangetroffen. Ook zal door het voetbalcomplex essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis verdwijnen. De gevolgen daarvan zijn ten onrechte niet onderzocht. Ook is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van winterverblijven van de gewone dwergvleermuis. [appellant sub 7] en anderen vrezen voor negatieve effecten voor de veldleeuwerik, de gele kwikstaart en de wulp als gevolg van de aanleg van het voetbalcomplex. Verder stellen zij dat de rugstreeppad, zandhagedis en kleine watersalamander in het plangebied voorkomen. Het verleggen van waterlopen en duinbeken zal volgens hen gevolgen hebben voor die soorten.

Voorts stellen Fortaleza en anderen en [appellante sub 5] en anderen dat mogelijk geen ontheffing kan worden verleend voor het verstoren van voortplantings en -rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, omdat is afgeweken het Vleermuisprotocol 2013.

21.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

21.2.    In het ecologisch onderzoek behorende bij het PlanMer is vermeld dat het geroep van een rugstreeppad is waargenomen ten zuiden van het beoogde voetbalcomplex. In het plangebied is deze diersoort niet waargenomen. In het deskundigenbericht is verder vermeld dat het niet aannemelijk is dat de rugstreeppad ten zuiden van het voetbalcomplex gebruik maakt van het plangebied om te migreren. Appellanten hebben niet inzichtelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Over de dwergvleermuis is in het ecologisch onderzoek vermeld dat deze foerageert rond bomen langs de Van Oldenborghweg, maar dat die bomen geen deel uitmaken van het plangebied waar de voetbalvelden komen. Voorts is vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van winterverblijven van de dwergvleermuis. Appellanten hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voorts zijn binnen het plangebied geen zandhagedis en jaarrond beschermde broedvogels aangetroffen. Appellanten hebben deze bevindingen niet onderbouwd bestreden. Met betrekking tot het afwijken van het Vleermuisprotocol overweegt de Afdeling dat [appellante sub 5] en anderen met deze stelling niet inzichtelijk hebben gemaakt dat geen ontheffing kan worden verleend en dat de raad op voorhand had moeten stellen dat de Wnb aan de uitvoerbarheid van het plan in de weg staat.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

Landschap en uitzicht

22.    [appellant sub 2], [appellant sub 12] en [appellant sub 7] en anderen betogen dat de openheid van het landschap aan de westzijde van Egmond aan den Hoef wordt aangetast. Ook zal hun uitzicht worden aangetast. [appellant sub 12] betoogt voorts dat de landschappelijke inpassing onvoldoende is geregeld, omdat geen verplichting tot het inrichten van de gronden met de natuurbestemming bestaat. Ook ontbreekt een beplantingsplan. [appellant sub 7] en anderen voeren aan dat het open landschap van belang is voor de toeristische functie van het gebied. Zij voeren voorts aan dat uit het plan niet eenduidig blijkt dat een windhaag moet worden aangelegd langs de zuidzijde van het voetbalcomplex. [appellant sub 11] voert aan dat langs zijn perceel geen windhaag is voorzien. Verder stellen hij en [appellant sub 8] dat het plan vanwege de landschappelijke gevolgen voor de openheid van het gebied, in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Landelijk Gebied. [appellant sub 11], [appellant sub 10] en [appellant sub 8] voeren voorts aan dat het plan in strijd is met het Landschapsontwikkelingsplan Bergen 2011 omdat het plan niet bijdraagt aan een economisch gezond buitengebied, met name vanwege de lagere opbrengsten van de overblijvende bollenteeltgronden.

22.1.    De Afdeling acht het aannemelijk dat de voetbalvelden en de landschappelijke inpassing daarvan, onder andere door de windhaag, enige aantasting van het uitzicht van appellanten met zich brengen. De betreffende gronden zijn immers nu in gebruik voor bollenteelt. De afstand van de woningen van appellanten tot de sportvelden is ten minste 60 m en tot de windhaag ten minste 70 m. Gelet op deze onderlinge afstanden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van appellanten niet onaanvaardbaar wordt aangetast en dat een goede ruimtelijke ordening er niet toe noopt de landschappelijke inpassing in de planregels te borgen. Overigens heeft de raad ter zitting toegezegd dat dat hij de landschappelijke inpassing binnen de natuurbestemming zal uitvoeren.

Over de openheid en de structuurvisie overweegt de Afdeling dat de Structuurvisie Landelijk Gebied uit 2010 achterhaald is door de Structuurvisie Egmond aan den Hoef van december 2016. Het plangebied ligt binnen deelgebied 7 zoals aangewezen in die structuurvisie. In deze structuurvisie is het gebied aangewezen als zoeklocatie voor de fuserende voetbalclubs. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding te oordelen dat het plan in strijd is met de structuurvisie Egmond aan den Hoef. Over het Landschapsontwikkelingsplan Bergen 2011 overweegt de Afdeling dat hierin is vermeld dat het buitengebied vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond dient te zijn. Appellanten hebben niet inzichtelijk gemaakt dat het voetbalcomplex tot een zo grote aantasting van de bollenteeltgronden zal leiden, dat deze niet meer rendabel kunnen worden geëxploiteerd en dat het gebied economisch niet meer gezond zou zijn. Het betoog faalt.

Lichthinder

23.    [appellant sub 2] vreest lichthinder. Volgens hem wordt weliswaar voldaan aan de toepasselijke grenswaarden, maar desondanks zal de lichtuitstraling zijn woon- en leefklimaat verstoren.

23.1.    De raad stelt dat in het lichtonderzoek behorende bij het PlanMer de gevolgen van het plan voor verlichting van de omgeving zijn onderzocht. In dat onderzoek is aangenomen dat vijf velden worden voorzien van verlichting, terwijl het plan slechts verlichting van drie velden toestaat. De berekening is uitgevoerd met conventionele armaturen, terwijl in werkelijkheid LED-lampen zullen worden toegepast, die minder licht naar de omgeving uitstralen. De inrichtingsvariant zoals die met het plan mogelijk wordt gemaakt, is niet onderzocht, maar gezien de hierboven geschetste "worstcase"-aannamen zal volgens de raad worden voldaan aan de richtwaarden van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: NSVV). Verder wijst de raad op een aanvullend lichtonderzoek gevoegd van 18 oktober 2017 en opgesteld door adviesbureau DGMR naar aanleiding van de zienswijzen.

23.2.    Binnen het bestemmingsvlak "Sport" is aan twee rechthoekige delen, overeenkomend met de omvang van drie voetbalvelden, de functieaanduiding "specifieke vorm van sport - sportveld met verlichting" toegekend.

23.3.    Artikel 6.2.2, onder b, van de planregels luidt: "De hoogte van lichtmasten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportveld met verlichting', ballenvangers en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;"

Artikel 6.4.1 luidt: "Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportveld met verlichting' zijn sportvelden met lichtmasten toegestaan."

24.    [appellant sub 2] woont op 122 m van het plandeel met de aanduiding voor de verlichting. Volgens het rapport van de DGMR voldoet ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] de lichtsterkte vanwege de sportvelden aan de NSVV-richtlijn "Richtlijn Lichthinder" van 2014. [appellant sub 2] heeft dit niet bestreden. Gelet op het voorgaande en nu aan de Egmonderstraatweg reeds straatverlichting aanwezig is, heeft de raad in redelijkheid kunnen menen dat het plan geen onaanvaardbare lichthinder ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] zal veroorzaken. Het betoog faalt.

Privacy

25.    [appellant sub 12] betoogt dat het plan een aantasting van zijn privacy met zich brengt.

25.1.    De Afdeling stelt vast dat de kortste afstand tussen het appartementencomplex waarin [appellant sub 12] woont en het plangebied 70 m bedraagt. De kortste afstand tot de gronden die de bestemming "Sport" hebben is 115 m. De afstand tussen het clubgebouw en het appartementencomplex zal ongeveer 320 m bedragen. Gelet op deze afstanden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy van [appellant sub 12] zo ernstig zal worden aangetast, dat de raad om die reden niet in het redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

Archeologie

26.    [appellante sub 5] en anderen en [appellante sub 4] en anderen stellen dat er onvoldoende archeologisch onderzoek is verricht. Voor zover dergelijk onderzoek wel is uitgevoerd kan daaruit worden opgemaakt dat in geval dieper gegraven wordt dan 90 cm er aanvullend onderzoek nodig is. Volgens hen kan worden aangenomen dat verplaatsing van grond van de beoogde locatie voor de fusieclub naar de compensatielocaties zonder meer zal leiden tot een diepere verstoring dan 90 cm. De raad had daarom al voor de vaststelling van het plan nader onderzoek moeten laten verrichten.

26.1.    Op grond van artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedwet blijft onder andere hoofdstuk V, paragraaf 1, van de Monumentenwet 1998 van toepassing totdat de Omgevingswet tot wet is verheven en in werking is getreden. In hoofdstuk V, paragraaf 1 van de Monumentenwet 1998 is ook artikel 38a opgenomen, dat bepaalt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

26.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

26.3.    Appellanten wensen gevrijwaard te blijven van nadelige effecten van het sportterrein voor hun bedrijven. De normen uit de Erfgoedwet en de Monumentenwet 1998 waarop zij zich beroepen strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor appellanten in deze procedure bescherming zoeken en derhalve kan hun betoog niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet gelet hierop af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Locatie bouwvlak

27.    [appellant sub 12] betoogt dat de raad ten onrechte een bouwvlak van 1.600 m2 heeft toegekend terwijl het clubgebouw maar 900 m2 groot mag zijn. Volgens hem betekent dit een forse wijziging in de resultaten van het geluidonderzoek, onder meer omdat het clubgebouw dichter bij zijn woning kan komen dan waarvan is uitgegaan.

27.1.    De raad stelt dat het bouwvlak ruimer is om een beperkte mate van flexibiliteit te bieden. De exacte locatie van het clubhuis binnen het bouwvlak is volgens hem voor de akoestische gevolgen niet relevant, omdat niet het clubgebouw zelf, maar met name de bronnen buiten het clubgebouw, zoals vervoersbewegingen, stemgeluid en scheidsrechtersfluitjes bepalend zijn voor de akoestische situatie. In de onderzoeken is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. Een beperkte verschuiving van het clubgebouw brengt geen relevante akoestische gevolgen met zich mee, aldus de raad. In hetgeen [appellant sub 12] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen en dat van een te rooskleurig beeld van de geluidbelasting door het voetbalterrein is uitgegaan. Het betoog slaagt niet.

Ballenvangers

28.    [appellant sub 11] betoogt dat plan onvoldoende bescherming biedt tegen overgeschoten ballen. Volgens hem is een ballenvanger van 5 m hoog niet toereikend.

28.1.    De raad stelt dat een ballenvanger van 5 m hoog normaliter toereikend kan worden geacht. Verder wijst hij er op dat het plan voorziet in een hoogte van ballenvangers van maximaal 15 m en dat zo nodig maatwerkvoorschriften kunnen gesteld om hogere ballenvangers dan 5 m te plaatsen. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare hinder door overgeschoten voetballen behoeft te worden gevreesd. Het betoog faalt.

Het beroep tegen het plandeel "Natuur" nabij de Watertorenweg

29.    [appellant sub 3] en anderen wonen aan de Watertorenweg en de Bomschuit te Egmond aan Zee. Deze wegen liggen ten westen en noordwesten van het plandeel met de bestemming "Natuur", ten oosten van de Watertorenweg. Deze bestemming voorziet in het behoud, herstel en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

29.1.    [appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Natuur" die is toegekend aan de gronden van het sportterrein ten oosten van de Watertorenweg. Zij stellen dat op dit terrein, van ongeveer 20 bij 50 m, de huizen kunnen worden gebouwd die nu in het bestemmingsplan "Watertorengebied" zijn voorzien. Als die woningen op het voormalige sportveld worden gebouwd, zal hun uitzicht op de duinen minder worden aangetast. Zij wijzen er op dat het sportveld geen natuurbestemming behoeft, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3328. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het voormalige voetbalterrein geen toegevoegde waarde heeft voor de instandhouding of ontwikkeling van het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat".

29.2.    De raad stelt dat de ontwikkeling van het voormalige sportveld tot natuurgebied een essentiële voorwaarde is voor de uitvoering van het project. In paragraaf 2.4.3 van de plantoelichting heeft hij toegelicht dat het toekennen van de natuurbestemming de waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Nederland en het Natura 2000-gebied versterkt. De Raad wijst er daarbij op dat door de verbinding tussen de duingebieden ten noorden en zuiden van Egmond aan Zee robuuster te maken, de samenhang binnen het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat" verbeterd wordt. Daardoor kan de verbindingsmogelijkheid beter doorgang bieden aan door klimaatverandering verschuivende populaties. Dit is van belang om de biodiversiteit te behouden.

29.3.    De Afdeling overweegt dat de uitspraak van de Afdeling waarop [appellant sub 3] en anderen zich beroepen betrekking heeft op het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied. De staatssecretaris en niet de gemeente is hiervoor het bevoegd gezag. Dat de staatssecretaris volgens de uitspraak goede redenen had om het voormalig sportterrein niet als Habitatrichtlijngebied aan te merken, maakt niet dat de raad niet zelf mag beslissen of hij een bepaald gebied beschermenswaardig acht en daaraan een bestemming toekent die de te beschermen waarden waarborgt. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze bestemming heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.

Conclusie

De beroepen tegen de plandelen aan de Egmonderstraatweg, de Hogedijk en de Noordvelderweg

30.    De beroepen van LTO, Fortaleza en anderen, [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 2] en [appellant sub 12] zijn, gelet op het bepaalde in deze uitspraak onder 6.3, 17 en 20, gegrond. Gelet op in het bijzonder het gestelde onder 20 van deze uitspraak en de onderlinge samenhang tussen de bestemmingen binnen het plandeel aan de Egmonderstraatweg dient dit plandeel geheel te worden vernietigd. Het bestreden besluit dient verder te worden vernietigd voor zover het de plandelen betreft ten behoeve van de compensatiegronden voor bollenteelt aan de Hogedijk en de Noordvelderweg, en eveneens het plandeel met de bestemming "Natuur" nabij de Watertorenweg vanwege de onderlinge samenhang met het plandeel aan de Egmonderstraatweg. Het voorgaande betekent dat het gehele besluit dient te worden vernietigd.

Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 11], [appellant sub 10] en [appellant sub 8] zijn ongegrond.

Het beroep tegen het plandeel nabij de Watertorenweg

31.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is ongegrond.

32.    De raad dient wat betreft Fortaleza en anderen, [appellante sub 5] en anderen, [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 2] en [appellant sub 12] in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellante sub 5] en anderen opgegeven kosten voor een deskundigenrapport komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu hun beroepsgronden ter onderbouwing waarvan die rapporten zijn uitgebracht, falen. Wat betreft het beroep van LTO is niet van kosten gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 5C], [appellant sub 6A], Fortaleza Vastgoed BV en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 2] en LTO - Afdeling Noord, gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) van 14 december 2017 waarbij het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" is vastgesteld, gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) van 14 december 2017, waarbij het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" is vastgesteld;

III.    draagt de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5B] en anderen, [appellant sub 8], [appellant sub 10] en [appellant sub 11] tegen het besluit van 14 december 2017 van de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) waarbij het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" is vastgesteld en de beroepen van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 5C], [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C] en Fortaleza Vastgoed BV en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) van 31 mei 2018, waarbij het bestemmingsplan "Parkeren" is vastgesteld, ongegrond;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

a. voor [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 5C] een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. voor [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C] een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. voor Fortaleza Vastgoed B.V. en anderen een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

d. voor [appellant sub 12] een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. voor [appellant sub 2] een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

f. voor [appellant sub 6A] een bedraag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Bergen (Noord-Holland) aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. voor [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 5C] een bedrag van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. voor [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C] een bedrag van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c. voor Fortaleza Vastgoed B.V. en anderen een bedrag van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

d. voor [appellant sub 12] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

e. voor [appellant sub 2] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

f. voor [appellant sub 6A] een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro);

g. voor LTO - Afdeling Noord een bedrag van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Van Helvoort
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

361.