Uitspraak 200104030/1


Volledige tekst

200104030/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. Classic FM Plc, gevestigd te Londen (Engeland),
2. Sky Radio Ltd., gevestigd te Londen (Engeland),
3. Jazz Radio B.V., h.o.d.n. Business News Radio (voorheen Talkradio), gevestigd te Amsterdam,
4. Wegener Radio en Televisie B.V., h.o.d.n. Love Radio en Radio 10, gevestigd te Amsterdam,
5. Newsradio, gevestigd te Amsterdam,
6. Vrije Radio Omroep Nederland, h.o.d.n. Radio 538, gevestigd te Hilversum,
7. De Vereniging Commerciële Radio Omroep, gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 18 mei 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 december 1998 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de staatssecretaris) de bezwaren van appellanten tegen zijn schrijven van 9 maart 1998, waarbij - kort gezegd – een subsidie voor twee jaar aan de Nederlandse Omroepstichting (hierna: de NOS) in het vooruitzicht is gesteld ten behoeve van het onderbrengen van de activiteiten van de Stichting Concertzender Nederland (hierna: SCN) als nevenactiviteit bij deze omroep, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 8 mei 2000 heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellant sub 7 tegen zijn besluiten van 3 juni 1999 en 18 november 1999, waarbij aan de NOS ten behoeve van de voortzetting van de Concertzender als nevenactiviteit van de NOS voor de jaren 1998 en 1999 een overbruggingssubsidie is verleend, niet-ontvankelijk verklaard en de overige ongegrond verklaard.

Deze besluiten en de adviezen van de Commissie voor de bezwaarschriften van 10 november 1998 en 14 april 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 18 mei 2001, verzonden op 3 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten, alsmede Concertradio bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2001, waarin tevens is meegedeeld dat Concertradio niet meer aan de procedure deelneemt. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 oktober 2001 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.

Bij brief van 22 november 2001 hebben de NOS en SCN als derde-belanghebbenden hun standpunt kenbaar gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Stevens, ambtenaar van het ministerie, en de NOS, vertegenwoordigd door
mr. R.A. Vecht, en SCN, vertegenwoordigd door M. van Dijk, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de beroepen van appellanten tegen de bij de rechtbank bestreden besluiten niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken van een belang van appellanten bij een beoordeling van de rechtmatigheid van die besluiten. Bij de rechtbank waren in geding de besluiten op bezwaar van appellant tegen de vooraankondiging, respectievelijk de daadwerkelijke verlening van een tweejarige overbruggingssubsidie door de staatssecretaris aan de NOS uit de begrotingsposten "Kunsten" en "Subsidies Mediabeleid" op grond van de Wet overige OCenW-subsidies ten behoeve van het voortzetten van de Concertzender als nevenactiviteit van de NOS.

De rechtbank heeft overwogen dat als gevolg van een wijziging van de Mediawet per 1 september 2000 aparte subsidieverlening als hier in geding niet meer aan de orde is en dat zij op grond van de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen niet vermag in te zien welk belang appellanten thans nog (zouden kunnen) hebben bij een opdracht van de rechtbank aan de staatssecretaris tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

2.2. Appellanten stellen in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat een vernietiging van het bestreden besluit niet alleen tot gevolg kan hebben dat de ten onrechte uitgekeerde subsidie aan de Staat zal moeten worden terugbetaald, maar dat daarmee ook de schadeplichtigheid van de Staat is gegeven. In dit verband is aangevoerd dat SCN met de verleende subsidie een financiële voorsprong heeft gehad op concurrerende commerciële radiozenders als appellanten en dat zij door deze in hun ogen oneigenlijke concurrentie van SCN schade hebben geleden.

2.3. Uit de stukken en het onderzoek ter zitting in hoger beroep is de Afdeling gebleken dat de hier aan de orde zijnde subsidie, die was verleend voor de jaren 1998 en 1999, een eenmalige overbruggingssubsidie is geweest. Bij de besluitvorming heeft onder meer een rol gespeeld dat het ingevolge de Mediawet, zoals die luidde ten tijde van de bestreden besluiten, aan publieke omroepen niet was toegestaan om nevenactiviteiten te financieren uit de omroepmiddelen. De betreffende subsidietijdvakken zijn inmiddels verstreken. Door een wijziging van de Mediawet is het de publieke omroep, zij het onder bepaalde voorwaarden die in deze procedure niet aan de orde zijn, sedert 1 september 2000 toegestaan om bepaalde nevenactiviteiten, namelijk neventaken, waaronder themakanalen, te financieren uit de omroepmiddelen. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting in dit verband verklaard dat de Concertzender sedert genoemde datum ook uit de omroepmiddelen wordt gefinancierd. De conclusie van de rechtbank, dat van een subsidieverlening als de onderhavige in de toekomst geen sprake meer zal zijn, is dan ook gerechtvaardigd. Appellanten beogen met deze procedure ook niet te voorkomen dat subsidieverlening op de onderhavige voet wordt gecontinueerd. In zoverre heeft de rechtbank terecht overwogen dat van een belang bij een inhoudelijke beoordeling thans geen sprake meer is. In de stelling van appellanten dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming kan dat belang op zichzelf wel worden gevonden. Daartoe is echter vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden. Appellanten hebben evenwel geen begin van bewijs aangedragen op grond waarvan aannemelijk is dat zij ten gevolge van de besluiten van 4 december 1998 en 8 mei 2000 daadwerkelijk schade hebben geleden. De verwijzing naar mogelijke schade bij de commerciële radiozender Concertradio, die zelf niet aan deze procedure deelneemt, kan niet als zodanig bewijs dienen. De rechtbank heeft de beroepen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002

45-393.