Uitspraak 200104037/1


Volledige tekst

200104037/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. Classic FM Plc, gevestigd te Londen (Engeland),
2. Sky Radio Ltd., gevestigd te Londen (Engeland),
3. Jazz Radio B.V., h.o.d.n. Business News Radio (voorheen Talkradio), gevestigd te Amsterdam,
4. Wegener Radio en Televisie B.V., h.o.d.n. Love Radio en Radio 10, gevestigd te Amsterdam,
5. Vrije Radio Omroep Nederland, h.o.d.n. Radio 538, gevestigd te Hilversum,

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 18 mei 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

het Commissariaat voor de Media.

1. Procesverloop

Op 18 december 1998 heeft de Nederlandse Omroepstichting (hierna: de NOS) het (doen) voortzetten van de activiteiten van de Stichting Concertzender Nederland (hierna: SCN) als nevenactiviteit van de NOS aan het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) gemeld, conform het registratieformulier Nevenactiviteiten als bedoeld in paragraaf 2.2.1.e van de Richtlijn neven- en verenigingsactiviteiten publieke omroep van het Commissariaat.

Bij besluit van 27 januari 1999 heeft het Commissariaat het (doen) voortzetten van het radioprogramma van SCN door de NOS op grond van artikel 57, tweede lid, van de Mediawet aangemerkt als nevenactiviteit van de NOS.

Bij brief van 17 februari 1999 hebben appellanten het Commissariaat verzocht om handhavend op te treden tegen de in hun ogen met de Mediawet strijdige voortzetting van de activiteiten van de Concertzender door de NOS in de vorm van een themakanaal.

Bij besluit van 9 maart 1999 heeft het Commissariaat ten aanzien van deze nevenactiviteiten van de NOS geoordeeld dat deze onder het voorbehoud van gelijkblijvende omstandigheden niet verboden zijn op grond van de artikelen 57a, eerste lid, en 55, eerste lid, van de Mediawet.

Bij besluit van 22 juni 1999 heeft het Commissariaat de tegen de besluiten van 27 januari 1999 en 9 maart 1999 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 mei 2001, verzonden op 3 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten, alsmede Concertradio en New Dance Radio, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2001. Daarin is tevens meegedeeld dat Concertradio en New Dance Radio niet meer aan de procedure deelnemen. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 29 oktober 2001 heeft het Commissariaat van antwoord gediend.

Bij schrijven van 22 november 2001 hebben de NOS en SCN als derde-belanghebbenden hun standpunt kenbaar gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, het Commissariaat, vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en de NOS, vertegenwoordigd door mr. R.A. Vecht, en SCN, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Artikel 57, tweede lid, van de Mediawet luidde van 1 september 1997 tot en met 31 augustus 2000 als volgt:

Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, genoemd in het eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten, met uitzondering van de verenigingsactiviteiten van een omroepvereniging.

Artikel 57a, eerste lid, van de Mediawet luidde in de hiervoor genoemde periode als volgt:

Het is instellingen die zendtijd hebben verkregen, uitsluitend toegestaan nevenactiviteiten te verrichten, indien:

a. het verrichten van de nevenactiviteit geen nadelige invloed heeft of kan hebben op de uitvoering van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid;

b. de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de taak, genoemd in artikel 57, eerste lid; en

c. het verrichten van de nevenactiviteit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare goederen of diensten.

Ingevolge artikel 13c, derde lid, van de Mediawet, zoals deze luidt met ingang van 1 september 2000, kan de publieke omroep mede invulling geven aan zijn taak, bedoeld in het eerste lid, door tevens te voorzien in andere dan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde wijzen van aanbod en verspreiding van programmamateriaal.

Ingevolge het op 1 september 2000 in werking is getreden artikel 55b, tweede lid, van de Mediawet is artikel 57a, eerste lid, van overeenkomstige toepassing op het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 13c, derde lid.

Met ingang van 1 september 2000 is artikel 57, tweede lid, van de Mediawet vernummerd tot het eerste lid en als volgt gewijzigd:

Alle activiteiten en werkzaamheden van een instelling die zendtijd heeft verkregen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 13c, eerste lid, worden aangemerkt als nevenactiviteiten, met uitzondering van de verenigings-activiteiten van een omroepvereniging.

Artikel 57a, eerste lid, van de Mediawet is met ingang van genoemde datum als volgt gewijzigd:

Het is instellingen die zendtijd hebben verkregen, uitsluitend toegestaan nevenactiviteiten te verrichten, indien:

a. het verrichten van de nevenactiviteit geen nadelige invloed heeft of kan hebben op de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 13c, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel 13c, derde lid;

b. de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de taak, bedoeld in artikel 13c, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel 13c, derde lid; en

c. het verrichten van de nevenactiviteit niet leidt of kan leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van andere aanbieders van dezelfde of vergelijkbare goederen of diensten.

2.2. In hoger beroep staat de vraag ter beoordeling of de rechtbank het door appellanten tegen het besluit op bezwaar van 22 juni 1999 ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat appellanten bij een inhoudelijke uitspraak geen procesbelang hebben, nu als gevolg van een wijziging van de Mediawet per 1 september 2000 de uitzending van het radioprogramma van SCN thans is toegestaan als een neventaak, die uit de omroepmiddelen mag worden gefinancierd, zodat een toetsing als door het Commissariaat uitgevoerd niet langer aan de orde is. Met een nieuwe beslissing op bezwaar zou naar het oordeel van de rechtbank hooguit kunnen worden bereikt dat de uitzending door de NOS van het radioprogramma van SCN in het verleden als een verboden activiteit zou worden bestempeld. De rechtbank ziet niet in welk belang appellanten daarbij thans nog (zouden kunnen) hebben.

2.3. De Afdeling ziet - anders dan de rechtbank - in de op 1 september 2000 in werking getreden wetswijziging geen grond voor het oordeel dat er geen procesbelang meer bestaat. Met name heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat een toetsing als door het Commissariaat uitgevoerd niet langer aan de orde is, nu uit artikel 55b, tweede lid, van de thans geldende Mediawet volgt dat de toetsing als bedoeld in artikel 57a, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is op het verrichten van neventaken als het verzorgen van themakanalen in de zin van artikel 13c, derde lid. Ook namens het Commissariaat is ter zitting in hoger beroep bevestigd dat een vorm van toetsing in de toekomst aan de orde blijft. Dat de uitzending van het onderhavige radioprogramma voor de NOS sedert evengenoemde datum te beschouwen is als neventaak in de zin van artikel 13c, derde lid, en in tegenstelling tot nevenactiviteiten, thans ook met omroepmiddelen gefinancierd mag worden, laat dus onverlet dat de neventaak aan de voorwaarden van (het nieuwe) artikel 57a van de Mediawet dient te voldoen. In de memorie van toelichting is dit als volgt verwoord: "Zowel de neventaken als de nevenactiviteiten zullen door het Commissariaat getoetst worden aan de criteria van artikel 57a van de Mediawet.", en: "De verdere toetsing van beide soorten activiteiten zal langs dezelfde lijnen verlopen als de huidige richtlijn van het Commissariaat voor de Media voor nevenactiviteiten." (Kamerstukken II, 1998/99, 26 660, nr. 3, p. 14 en 45).

2.4. Vorenstaande overwegingen leiden de Afdeling tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van appellanten op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State terugwijzen naar de rechtbank.

2.5. Het Commissariaat dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 18 mei 2001, AWB 99/7695 WET;

II. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

III. veroordeelt het Commissariaat in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Commissariaat te worden betaald aan appellanten;

IV. gelast dat het Commissariaat aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ad € 306,30 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en
mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in
tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002

45-393.