Uitspraak 200103725/1


Volledige tekst

200103725/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] e.a., wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Heerhugowaard, op voorstel van burgemeester en wethouders van 29 augustus 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Plandeel I, Stad van Zon, Steigers en Sportlandgoed". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 8 mei 2001, kenmerk 2000-44100, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A. Kögeler, J. Bruijn en J.W. de Boer, allen ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Appellanten zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plangebied ligt ten zuiden van Heerhugowaard en maakt deel uit van het zogenoemde HAL-gebied: een gebied tussen de gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk, dat door deze gemeenten tezamen wordt ontwikkeld. Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van 550 tot 850 woningen, alsmede de oprichting van een sportcomplex mogelijk te maken. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.

2.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] geen zienswijze tegen het ontwerp-plan heeft ingebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het plan heeft ingebracht bij verweerders.

In het stelsel neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze heeft ingebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij gedeputeerde staten. Dit is slechts anders, voorzover het plan gewijzigd is vastgesteld, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze of bedenkingen in te brengen. Geen van deze uitzonderingen doet zich voor.

Het beroep, voorzover ingesteld door [appellant sub 2], is dan ook niet-ontvankelijk.

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.5. Appellanten hebben als formeel bezwaar aangevoerd dat naar aanleiding van de ingediende zienswijzen slechts één van de indieners gehoord is.

2.5.1. De Afdeling stelt vast dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan het horen door de gemeenteraad van degene die een zienswijze heeft kenbaar gemaakt, geen specifieke vormvereisten stelt. Dit laat echter onverlet dat de gemeenteraad hierbij gebonden is aan het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat een beslissing met de nodige zorgvuldigheid wordt voorbereid.

In voorliggend geval staat vast dat op 19 september 2000 een hoorzitting heeft plaatsgevonden.

In de door appellanten gestelde omstandigheid dat tijdens deze hoorzitting namens de indieners van ruim 80 identieke zienswijzen slechts één persoon aan het woord is geweest, ziet de Afdeling, nu niet gebleken is dat appellanten hierdoor in hun belangen zijn geschaad, geen aanleiding voor de opvatting dat de hoorzitting op onrechtmatige wijze is geschied.

Gelet hierop is geen rechtsregel geschonden en is de beslissing in zoverre zorgvuldig voorbereid.

2.6. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1b (UW 1b)” hebben goedgekeurd. Zij betogen dat, in tegenstelling tot een eerder door de gemeente uitgebrachte folder, de eilanden van Huygenhoek na uitvoering van het plan niet langer aan het recreatiegebied zullen grenzen. Zij achten dit in strijd met het vertrouwensbeginsel en stellen dat verweerders hier ten onrechte aan voorbij zijn gegaan.

Zij stellen verder dat het plan de bouw van een te groot aantal woningen mogelijk maakt, terwijl door het ontbreken van een exploitatieopzet onvoldoende inzicht wordt gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het grote aantal woningen is volgens hen slechts nodig om het sportcomplex te kunnen financieren.

Daarnaast voeren zij aan dat de waterbreedte tussen de eilanden van Huygenhoek en het nieuwe plandeel te klein is voor het waterbergend vermogen, terwijl een bredere waterstrook is toegezegd.

Zij hebben voorts bezwaar tegen het plandeel met de bestemming “Sportieve recreatie (Rs)”. Zij vrezen voor geluids-, licht- en verkeersoverlast ten gevolge van de bouw van het sportcomplex. Zij stellen dan ook dat voor deze sportaccommodatie een andere plaats moet worden gevonden.

Verder menen zij dat de ontsluitingsweg, gezien het grote aantal te bouwen woningen en het sportcomplex, ontoereikend zal zijn en derhalve tot grote problemen zal leiden.

Tenslotte vrezen zij dat ten gevolge van de bouw van de woningen, het sportcomplex en de gebrekkige ontsluiting hun woningen in waarde zullen dalen.

2.6.1. Verweerders hebben geen reden gezien deze plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. De bedenkingen van appellanten hebben zij ongegrond verklaard.

2.6.2. Ingevolge het Streekplan Noord-Holland Noord van 12 november 1994 dient de toekomstige verstedelijking vooral te worden geconcentreerd in het gebied tussen Alkmaar, Heerhugowaard en Langedijk.

Ten aanzien van het aantal te bouwen woningen op de aangewezen woningbouwlocaties is in het streekplan een indicatief aantal van 2650 voor Huygenhoek/Oostertocht opgenomen.

De drie Hal-gemeenten hebben gekozen voor een integrale uitwerking. De woningbouw-voornemens zijn verwoord in de in 1995 vastgestelde Intergemeentelijke Structuurvisie. De gemeenteraad van Heerhugowaard heeft daarna op 13 juni 2000 het Structuurplan Heerhugowaard-Zuid vastgesteld. Hierin zijn vier verschillende woongebieden aangegeven met een totale capaciteit van ongeveer 2900 woningen, die gebouwd moeten worden in de periode 2002 tot en met 2005.

Het bestemmingsplan beoogt op basis van een uitwerkingsplicht 550 tot 850 woningen mogelijk te maken.

Gelet op het voorgaande is het plan op dit punt niet in strijd met het genoemde provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid. Voor de opvatting dat verweerders goedkeuring dienden te onthouden aan het plan omdat het grote aantal woningen slechts nodig is om het sportcomplex te financieren bestaat, wat daar ook van zij, geen aanleiding.

De financiering en economische uitvoerbaarheid is geregeld in de grondexploitatie van het totale gebied Heerhugowaard-Zuid. De Afdeling acht het aannemelijk dat de mogelijkheden die het plan biedt binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd.

2.6.3. Volgens appellanten heeft de gemeente voorafgaand aan de aankoop van hun woningen een folder uitgebracht waarin staat vermeld dat de eilanden van de Huygenhoek direct aan een recreatiegebied zouden grenzen. Daarmee werd volgens hen een uitzicht op het recreatiegebied gegarandeerd.

De Afdeling deelt deze opvatting niet. Hoewel de stelling van appellanten, dat in de folder staat vermeld dat de eilanden van de Huygenhoek direct aan een recreatiegebied zouden grenzen, juist is, staat in deze folder tevens vermeld dat aan de inhoud geen rechten kunnen worden ontleend. Wat er ook zij van de handelwijze van de gemeenteraad in deze, gelet op het voorgaande is van een toezegging waaraan appellanten de verwachting mochten ontlenen dat de gemeenteraad aan de in het geding zijnde gronden geen andere bestemming zou toekennen geen sprake. Evenmin kon deze verwachting worden ontleend aan de omstandigheid, wat daar ook overigens van zij, dat prijsverschil bestaat tussen de woningen aan de verschillende zijden van de eilanden.

2.6.4. De waterbreedte tussen de eilanden van Huygenhoek en het plandeel met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1b (UW 1b)” bedraagt 25 meter. Voor het oordeel dat deze breedte voor het waterbergend vermogen ontoereikend is bestaat geen aanleiding.

Volgens appellanten heeft de wethouder toegezegd dat de waterbreedte 40 meter zou bedragen.

De Afdeling leest hierin geen toezegging waaraan appellanten de verwachting mochten ontlenen, dat de gemeenteraad geen andere waterbreedte zou vaststellen, reeds omdat de gemeenteraad niet gebonden kan worden geacht aan uitlatingen door een wethouder van de gemeente gedaan. In deze door appellanten gestelde feiten ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders het door de gemeenteraad vastgestelde plan op dit punt niet hadden mogen goedkeuren.

2.6.5. Uit de stukken blijkt dat het sportcomplex op ruim 300 meter van de eilanden van Huygenhoek zal komen te liggen. Tussen de woningen van appellanten en het sportcomplex wordt een groot aantal woningen gebouwd. De hoogte van de lichtmasten mag ten hoogste 15 meter bedragen. Daarnaast moeten de lichtmasten voldoen aan de vastgestelde normen. Voorts is gebleken dat tussen elf uur ‘s avonds en zeven uur ‘s ochtends de verlichting moet zijn uitgeschakeld. Met betrekking tot geluidsoverlast zullen bij het verlenen van de bouwvergunning bepaalde voorwaarden worden opgenomen, waaronder regels ten aanzien van het plaatsen van de omroepinstallatie. Dat de verkeersdruk ten gevolge van de bouw van het sportcomplex in ernstige mate zal toenemen is niet aannemelijk. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesteld dat er sprake is van een zodanige licht-, geluids- en verkeersoverlast dat verweerders daarin aanleiding hadden moeten zien goedkeuring aan dit plandeel te onthouden.

Ten aanzien van de stelling van appellanten dat een alternatieve vestigingsplaats voor het sportcomplex hun voorkeur heeft, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Nu uit het voorgaande blijkt dat dergelijke bezwaren tegen het plan, wat dit aspect betreft, niet bestaan, hebben verweerders in redelijkheid kunnen menen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.6.6. Ten aanzien van de ontsluiting van het plangebied overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het voldoende aannemelijk is geworden dat op provinciaal niveau, in samenwerking met Rijkswaterstaat, concrete plannen bestaan ten behoeve van de noodzakelijke aanpassingen aan de ontsluitingsweg.

2.6.7. Met betrekking tot de waardedaling van de woningen van appellanten is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat deze een zodanige omvang zal hebben dat verweerders hieraan een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.

2.6.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep, voorzover ontvankelijk, is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep, voorzover ingesteld door [appellant sub 2], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep, voorzover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002

280-368.