Uitspraak 201810385/1/V1


Volledige tekst

201810385/1/V1.
Datum uitspraak: 26 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2018 in zaak nr. NL18.22139 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 19 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Demirtas, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De vreemdeling stelt afkomstig te zijn uit Eritrea en dat land illegaal te hebben verlaten om aan de dienstplicht te ontkomen. De staatssecretaris heeft, voor zover hier van belang, de verklaringen van de vreemdeling over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht.

2.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde naam en geboortedatum van de vreemdeling niet geloofwaardig zijn, omdat hij zich heeft bediend van vier verschillende namen en geboortedata, en dat daardoor zijn identiteit niet vast staat. Dit rechtvaardigt volgens de rechtbank echter niet de conclusie dat ook de gestelde nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat de vreemdeling weliswaar zijn nationaliteit en herkomst niet met documenten heeft gestaafd, maar dat hij in Italië uitsluitend als Eritreeër is geregistreerd en dat hij de vragen over zijn herkomst juist heeft beantwoord. Ook acht de rechtbank redengevend dat in het besluit niet is vermeld welke foutieve informatie de vreemdeling heeft verschaft en waaruit dat blijkt. Onder die omstandigheden is de in het besluit gegeven motivering niet toereikend, aldus de rechtbank.

3.    De enige grief is gericht tegen de onder 2 weergegeven overwegingen. De staatssecretaris voert onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de vreemdeling een aantal vragen die zijn gesteld aan de hand van het Herkomstlanden Informatie Systeem (hierna: HIS-vragen) correct heeft beantwoord. Volgens de staatssecretaris wegen de correcte antwoorden niet op tegen het feit dat de vreemdeling zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat hij onjuist en bevreemdend heeft verklaard over een aantal zaken en verschijnselen die bij uitstek typerend en van belang zijn voor de Eritrese samenleving.

3.1.    Blijkens het voornemen van 16 november 2018 heeft de staatssecretaris de verklaring van de vreemdeling dat leeftijdsgenoten tijdens razzia's door het leger werden gerekruteerd, bevreemdend geacht, omdat de vreemdeling ten tijde van de razzia's veertien jaar oud zou zijn geweest, terwijl dienstplichtigen volgens het algemeen ambtsbericht over Eritrea van 6 februari 2017 pas vanaf hun achttiende levensjaar worden opgeroepen. Voorts heeft de staatssecretaris de verklaring van de vreemdeling dat hij geen schoolkaart kan overleggen omdat leerlingen pas vanaf de achtste klas een schoolkaart krijgen en hij toen de school al verlaten had, bevreemdend geacht, omdat volgens het algemeen ambtsbericht over Eritrea van 21 juni 2018 alle leerlingen in Eritrea in het bezit worden gesteld van een schoolkaart. Ten slotte heeft de staatssecretaris de verklaring van de vreemdeling dat hij niet weet wat een residence card is, bevreemdend geacht, gelet op hetgeen de hiervoor genoemde algemene ambtsberichten daarover vermelden.

3.2.    Omdat het besluit vermeldt dat daarvan de overwegingen van het voornemen van 16 november 2018 deel uitmaken, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat in het besluit niet is vermeld welke foutieve informatie de vreemdeling heeft verschaft en waaruit dat blijkt.

Wat de vreemdeling in zijn schriftelijke uiteenzetting naar voren brengt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op de bovengenoemde ambtsberichten heeft gebaseerd. Zo volgt uit de in de uiteenzetting genoemde bronnen niet dat veertienjarigen gerekruteerd worden voor de militaire dienstplicht. Voorts valt uit bijna alle daarin genoemde bronnen af te leiden dat ook leerlingen in lagere klassen over een schoolkaart beschikken. Wat betreft de residence card vermeldt de in de uiteenzetting genoemde informatie van Nidos slechts dat jongeren soms geen benul hebben van de vereiste brondocumenten.

Wat betreft de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheid dat hij in Italië uitsluitend is geregistreerd als Eritreeër, heeft de rechtbank niet onderkend dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat de staatssecretaris op grond daarvan verplicht is van de geregistreerde gegevens uit te gaan in de gevallen waarin hij nader onderzoek naar die gegevens aangewezen acht, zoals in dit geval naar de identiteit, herkomst en nationaliteit van de vreemdeling. Zie de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1408.

3.3.    De rechtbank heeft alleen al gelet op het voorgaande ten onrechte de onder 2 genoemde omstandigheden redengevend geacht voor haar oordeel dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd.

De grief slaagt.

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

5.    Voor de gestelde herkomst en nationaliteit heeft de vreemdeling gewezen op de door hem overgelegde doopakte en kopieën van identiteitsbewijzen van zijn gestelde ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door de vreemdeling gestelde identiteit niet geloofwaardig is. Tegen dat oordeel is geen grief gericht. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld of die documenten op de vreemdeling betrekking hebben. Daarom heeft de staatssecretaris aan die documenten niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht toegekend. Voorts heeft de vreemdeling gewezen op zijn minderjarigheid en de gang van zaken tijdens de gehoren, maar is hij niet teruggekomen van zijn onder 3.1 weergegeven verklaringen. De staatssecretaris heeft daarom en gelet op het overwogene onder 3.2 niet ten onrechte de door de vreemdeling gestelde nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht.

6.    Omdat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht, wordt aan een verdere beoordeling van het asielrelaas niet toegekomen.

7.    Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2018 in zaak nr. NL18.22139;

III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. De Groot
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019

210.