Uitspraak 201807248/1/A2


Volledige tekst

201807248/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 juli 2018 in zaak nr. 17/5678 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2017 voor [wederpartij] herzien naar nihil.

Bij besluit van 4 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2017 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2019, waar [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. H.R. Grootenhuis, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [wederpartij] heeft in 2015 huurtoeslag ontvangen voor de huur van de woning aan de [locatie] te Den Helder. Voor het jaar 2016 is bij de definitieve berekening van huurtoeslag geen huurtoeslag toegekend wegens overschrijding van de inkomensgrens. In 2017 heeft [wederpartij] voorschotten huurtoeslag ontvangen. Bij het besluit van 21 november 2017, gehandhaafd bij het besluit van 4 december 2017, is het voorschot huurtoeslag over 2017 voor [wederpartij] herzien naar nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de rekenhuur van [wederpartij] hoger is dan de maximale huurgrens. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft zij geen huurtoeslag gekregen in de maand die voorafging aan de huurgrensoverschrijding, waardoor geen sprake is van een verworven recht.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft geconcludeerd dat met ingang van 1 januari 2017 geen sprake is van een verworven recht op huurtoeslag. Volgens de rechtbank ontving [wederpartij] huurtoeslag in juni 2015, de maand die onmiddellijk voorafging aan de overschrijding van de huurtoeslaggrens op 1 juli 2015. Die overschrijding was niet het gevolg van een verhuizing naar een andere woning. Volgens de rechtbank voldoet zij daarom aan de voorwaarden van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), op grond waarvan het recht op huurtoeslag blijft bestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de letterlijke tekst van deze bepaling. Ook is er geen reden aan te nemen dat deze bepaling in dit geval niet zou gelden omdat een geheel nieuwe aanvraag is gedaan, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

4.    De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een verworven recht op huurtoeslag per 1 juli 2015 als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. De Belastingdienst/Toeslagen voert hiertoe aan dat uit de systematiek van de Wht volgt dat de berekening van de hoogte van de huurtoeslag iedere maand opnieuw wordt gedaan. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is dan ook niet het eerste moment van overschrijding van de maximale huurgrens bepalend, maar ligt het beoordelingsmoment voor de uitzondering op de maximale huurgrens voor berekeningsjaar 2017 bij de aanvang van 2017. De Belastingdienst/Toeslagen wijst er in dit verband op dat de maximale huurgrens in de regel ieder berekeningsjaar stijgt. Daarmee zou een maximale huurgrens die een aantal jaren eerder is overschreden ook niet dezelfde zijn als die waarvoor een aantal jaren later het verworven recht wordt geclaimd.

Verder betoogt de Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verworven recht van [wederpartij] vanaf 1 juli 2015 onafgebroken door zou lopen tot in het berekeningsjaar 2017. De Belastingdienst/Toeslagen voert hiertoe aan dat de voorloper van voornoemde bepaling, artikel 13 van de Huursubsidiewet, een overgangsregeling betrof waarbij na overschrijding van de maximale huurgrens nog twee jaar recht bestond op (een steeds kleiner wordend deel van de) huurtoeslag. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen volgt uit de circulaire Ministerieel Geschrift 98-13 dat deze overgangsregeling niet is bedoeld om een verworven recht onafgebroken door te laten lopen. Verder voert de Belastingdienst/Toeslagen hiertoe aan dat het onafgebroken door laten lopen van een verworven recht tot onwenselijke situaties kan leiden. Dit zou immers een ongelijke behandeling teweeg brengen tussen een huurder die dit claimt vanwege het passeren van een maximale huurgrens in het verleden en eenzelfde huurder die voor het eerst huurtoeslag aanvraagt, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

4.1.    Voor een geslaagd beroep op de uitzondering zoals vervat in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht, is vereist dat na overschrijding van de in het eerste lid genoemde maximale huurgrens over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling duidt het woord ‘overschrijding’ in artikel 13, tweede lid aanhef en onder c, van de Wht op het eerste en enige moment dat de maximale huurgrens wordt overschreden. Deze uitleg wordt ondersteund door de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1998-1999, 26 437, nr. 3, blz. 8 en 9). Hierin staat immers vermeld: "Hierdoor is iets preciezer dan in de huidige gewenningsregeling aangegeven dat op het moment van de overschrijding huursubsidie dient te zijn ontvangen." Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt verder dat het de bedoeling van de wetgever was dat huurders die eenmaal huursubsidie ontvangen niet meer buiten de huursubsidie vallen door de enkele stijging van de rekenhuur boven de maximale huurgrens. De circulaire Ministerieel Geschrift 98-13 maakt geen deel uit van de wetsgeschiedenis. Deze circulaire ziet op een overgangsregeling die wezenlijk anders was dan de huidige bepaling. In die overgangsregeling stopte, anders dan nu het geval is, immers het recht op huursubsidie na twee jaar. Daarom kan de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de uitzondering van voornoemde bepaling niet uit deze circulaire worden afgeleid.

Dat de hoogte van huurtoeslag iedere maand opnieuw wordt berekend, betekent niet, zoals de Belastingdienst/Toeslagen stelt, dat ieder berekeningsjaar een nieuwe peildatum heeft te gelden op grond waarvan moet worden beoordeeld of de in de bepaling genoemde uitzondering nog van toepassing is. De Afdeling ziet dan ook in de systematiek van de Wht geen aanleiding af te wijken van de letterlijke tekst van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht.

5.    Vaststaat dat de maximale huurgrens bij [wederpartij] op 1 juli 2015 is overschreden. Verder staat vast dat zij de maand voorafgaand aan deze overschrijding huurtoeslag ontving. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] over het berekeningsjaar 2017 geen recht heeft op huurtoeslag omdat geen sprake is van een verworven recht als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht.

Het betoog faalt.

6.    Conclusie is dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2017 voor [wederpartij] ten onrechte heeft herzien naar nihil.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Van Zanten
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

97-902.

BIJLAGE

Wet op de huurtoeslag

Artikel 1

"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:

(…)

e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning; (…)"

Artikel 5

"1. In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met:

a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en

b. in geval van huur van een woonwagen zonder eigen aandrijving het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats."

Artikel 13

"1. Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur:

a. hoger is dan € 710,68 per maand als:

1º. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of

2º. de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is, en een handicap heeft of

(…)

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

(…)

c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning."