Uitspraak 201801521/2/R3


Volledige tekst

201801521/2/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Monster, gemeente Westland,

2.    [appellant sub 2], wonend te Monster, gemeente Westland,

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Monster, gemeente Westland,

4.    [appellant sub 4], wonend te Monster, gemeente Westland,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westland,

verweerder.

Procesverloop (verkort)

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Haagweg achter [locatie] te Monster" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna gezamenlijk: [belanghebbende]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) die de Afdeling in zaken over vergunningen voor veehouderijen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Het plan voorziet in de bouw van zes woningen in Monster.

3.    Als gevolg van deze ontwikkeling zal extra stikstofdepositie ontstaan op het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen", dat in het PAS is opgenomen. In het rapport "Voortoets [locatie] te Monster" van Aqua-Terra Nova van 2 augustus 2016 (hierna: het rapport) staat dat het bouwen van woningen in het plangebied niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdepositie van 1 mol/ha/per jaar. Dit geldt volgens het rapport ook als de woningbouw in het plangebied wordt bezien in samenhang met de bouw van 43 woningen in het project Westmade fase 1b. Op basis van het rapport heeft het college gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 26 september 2016 de aanvraag van de initiatiefnemer voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 afgewezen. Het college onderschrijft de conclusie van het rapport dat de grenswaarde niet wordt overschreden, zodat volgens hem geen vergunning is vereist.

In de plantoelichting staat daarnaast dat de in het plangebied voorziene woningen onderdeel zijn van een grotere woningbouwontwikkeling: Westmade. Dit is een zogenoemd prioritair project waarvoor in het PAS ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Daarom kan volgens de plantoelichting gebruik worden gemaakt van de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt.

4.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het plan door de toename van stikstofdepositie de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" niet zal aantasten. Zij wijzen onder meer op de vragen over het PAS die de Afdeling aan het Hof van Justitie heeft gesteld.

5.    Het Hof van Justitie heeft de in de zaken over vergunningen voor veehouderijen gestelde vragen over het PAS beantwoord bij arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882. De Afdeling heeft in die zaken vervolgens op 29 mei 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat met de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden die in het PAS zijn opgenomen niet zullen worden aangetast. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de uitzondering op de vergunningplicht voor ontwikkelingen die niet leiden tot overschrijding van de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar niet meer geldt (zie rechtsoverwegingen 33.2 en 34.5). Verder zijn de volgende overwegingen van belang:

"35.        Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten (artikel 19j, tweede en derde lid, van de Nbw 1998/artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid van de Wnb).

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden.

De vaststelling van het bestemmingsplan is niet één van de besluiten die genoemd zijn in artikel 19km van de Nbw 1998 of artikel 2.7 van het Bnb, zodat het PAS-beoordelingskader niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat verschillende bevoegde bestuursorganen geen individuele passende beoordeling voor een bestemmingsplan hebben gemaakt, maar voor het aspect stikstof hebben verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan het PAS. Het kan daarbij onder meer gaan om bestemmingsplannen waarin een concrete ontwikkeling is geregeld of waarin uitbreidingsmogelijkheden zijn geboden die de drempel- of grenswaarde niet overschrijden (zie ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, r.o. 4.9).

35.1.        De conclusie in deze uitspraak dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS niet voldoet aan de eisen die het Hof daaraan stelt kan gevolgen hebben voor de hiervoor bedoelde bestemmingsplannen waarvan de beroepsprocedure nog niet is afgerond en waarin op dit punt beroepsgronden naar voren zijn gebracht door degene die zich op deze bepalingen kan beroepen. De raad kan/kon bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet verwijzen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De raad heeft in die gevallen het bestemmingsplan of het plandeel dat in de ruimtelijke ontwikkeling voorziet, vastgesteld in strijd met artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 of artikel 2.8, derde lid, van de Wnb."

6.    Voor de onderhavige zaak is van belang dat zowel het standpunt van de raad dat de woningbouw niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarde van 1 mol/ha/per jaar als het standpunt dat de woningbouw onderdeel is van een prioritair project berust op de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Gelet op vorenstaande overwegingen is de Afdeling daarom van oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming.

Aan dit oordeel doet niet af dat, zoals [belanghebbende] in deze procedure naar voren heeft gebracht, uit de meest recente AERIUS-berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van het plan nog lager is dan eerder is berekend en minder dan 0,05 mol/ha/per jaar bedraagt. [belanghebbende] stelt dat dit een zeer geringe stikstofdepositie is die geen significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. Deze bevindingen zijn echter niet vastgelegd in een passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming, zodat daaraan in deze procedure geen betekenis toekomt.

7.    De beroepen zijn kennelijk gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellant sub 4] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 12 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Haagweg achter 39 te Monster";

III.    draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding aan elk van de volgende appellanten van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

a. [appellant sub 1],

b. [appellant sub 2],

c. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    verstaat dat de raad van de gemeente Westland aan elk van de volgende appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt:

a. [appellant sub 1],

b. [appellant sub 2],

c. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,

d. [appellant sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Jacobs
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

717.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, eerste lid:

"1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid."

Artikel 2.8, eerste en derde lid:

"1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

(…)

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten."