Uitspraak 201806482/1/A3


Volledige tekst

201806482/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vopak Terminal Eemshaven B.V., gevestigd te Eemshaven, gemeente Het Hogeland,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2018 in zaak nr. 17/3336 in het geding tussen:

Vopak

en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2017 heeft de minister aan Vopak met toepassing van artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) een eis gesteld over de wijze waarop artikel 5 van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (hierna: het Brzo) moet worden nageleefd.

Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft de minister het door Vopak daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2018 heeft de rechtbank het door Vopak daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Vopak hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vopak heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2019, waar Vopak, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A. Danopoulos en mr. S. Heestermans, beiden advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. Sarwari, mr. R.W.J. Crommelin en ing. B. van Haar, zijn verschenen.

Overwegingen

Regelgeving

1.    De relevante bepalingen uit Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (hierna: de Seveso III-richtlijn), de Arbowet en het Brzo zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Vopak is een tankterminaloperator die is gespecialiseerd in de opslag en overslag van vloeibare en gasvormige chemie- en olieproducten. Op de terminal van Vopak in de Eemshaven wordt een strategische voorraad van 660.000 m3 benzine en diesel opgeslagen. Vijf dagen per week zijn twee vaste operators aanwezig, die preventief onderhoud uitvoeren. Het laden en lossen van benzine en diesel gebeurt geautomatiseerd. Met name voor onderhoudswerkzaamheden worden sporadisch zogenoemde handafsluiters gebruikt.

Dit geschil gaat in de kern over de vraag of de minister de eis mocht stellen dat Vopak alle relevante onderdelen van de installatie, waaronder de handafsluiters, voorziet van een kenmerk, een zogenoemde tag. Vopak wil met deze procedure met name aan de orde stellen wat de reikwijdte is van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 27 van de Arbowet een eis te stellen over de manier waarop de zorgplicht uit artikel 5 van het Brzo moet worden nageleefd.

Besluiten van de minister

3.    Bij het besluit van 6 februari 2017 heeft de minister aan Vopak deze eis gesteld:

"1. Alle instrumenten, appendages, handafsluiters en andere relevante onderdelen van de installatie moeten voorzien zijn van eenduidige, duidelijk leesbare en robuuste kenmerken die bestand zijn tegen weersinvloeden.

2. De kenmerken moeten vanaf een normaal bereikbare locatie leesbaar zijn aangebracht.

3. De kenmerken moeten overeenkomen met de aanduiding zoals aanwezig op de technische tekeningen, zoals Piping & Instrumentation Diagrams (P&ID's)."

4.    De minister heeft deze eis gesteld op grond van artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet, ter invulling van de zorgplicht die ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Brzo op Vopak rust. De aanleiding voor het stellen van de eis was dat bij een inspectie op 1 en 2 november 2016 is geconstateerd dat het grootste deel van de instrumenten en appendages van de installatie op de terminal is voorzien van een tag, maar dat deze tags niet op eenduidige wijze zijn aangebracht en niet altijd duidelijk leesbaar, robuust en weerbestendig zijn. Ook is geconstateerd dat de handafsluiters in de installatie in het geheel niet zijn voorzien van een tag. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat door het ontbreken van tags en de diversiteit aan tags de kans op vergissing bij het bedienen van de installatie, het veiligstellen van de installatie ten behoeve van onderhoud en het feitelijk plegen van onderhoud sterk aanwezig is. Daarom zijn onvoldoende maatregelen getroffen ter voorkoming van zware ongevallen, aldus de minister.

5.    Bij het besluit op bezwaar van 14 augustus 2017 heeft de minister de eis gehandhaafd. Hij heeft gesteld dat, indien een handafsluiter niet is voorzien van een duidelijk leesbare en robuuste tag met daarop het unieke nummer dat ook op de P&ID staat, bij vergissing een verkeerde handafsluiter kan worden gebruikt of een handafsluiter verkeerd kan worden gebruikt. Daarbij kan een ongecontroleerde uitstroming van benzine of diesel plaatsvinden. Blootstelling van werknemers aan benzine of diesel kan leiden tot gezondheidsrisico's. Ook kan het leiden tot een (explosieve) verbranding met mogelijk gezondheidsrisico's voor werknemers. Met de door Vopak getroffen maatregelen zijn de risico's niet volledig weggenomen. Deze maatregelen zijn met name gericht op de situatie dat de verkeerde afsluiter is gepakt of dat een afsluiter verkeerd is gebruikt, terwijl de geëiste maatregel erop ziet dat zo'n situatie wordt voorkomen doordat direct de juiste afsluiter wordt gepakt en gebruikt, aldus de minister.

Aangevallen uitspraak

6.    De rechtbank heeft overwogen dat artikel 27 van de Arbowet een grondslag bevat voor het stellen van een eis ter naleving van artikel 6 van de Arbowet in samenhang met artikel 5 van het Brzo. Artikel 6 is vermeld in artikel 27, vijfde lid, van de Arbowet. De in artikel 6 bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Brzo.

7.    Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het beroep zich niet richt tegen onderdeel 3 van de eis. Het beroep richt zich alleen tegen de eis voor zover deze is opgelegd voor niet-veiligheidskritische apparatuur, waaronder in ieder geval de niet-veiligheidskritische handafsluiters. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat binnen de inrichting van Vopak wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, te weten benzine en diesel. Ook is niet in geschil dat het ongecontroleerd uitstromen van deze stoffen tijdens de bedrijfsuitoefening kan leiden tot situaties waarbij mogelijk ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid ontstaat. Evenmin is in geschil dat een deel van de betrokken handafsluiters, al dan niet onder zeer bijzondere omstandigheden, in contact kan staan met diesel of benzine, zodat ongecontroleerd uitstromen niet volstrekt uitgesloten is. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de installatie van Vopak zodanig is vormgegeven en dat de binnen de inrichting geldende voorschriften tot gevolg hebben dat het ondenkbaar is dat door (een opeenstapeling van) menselijke fouten, al dan niet in combinatie met een gebeurtenis van buitenaf, toch ongecontroleerd benzine of diesel kan uitstromen door onjuiste bediening van een afsluiter. De rechtbank is er wel van overtuigd dat de risico's klein zijn, maar ondenkbaar zijn ze niet. De rechtbank is het met Vopak eens dat het zal gaan om zeer uitzonderlijke situaties. Juist in die situaties zal duidelijkheid over de functie van de afsluiter voor alle betrokkenen een wellicht geringe, maar mogelijk toch cruciale bijdrage leveren aan het voorkomen van een zwaar ongeval. Omdat Vopak op grond van artikel 5 van het Brzo gehouden is om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen, was de minister bevoegd om de eis te stellen. De nadelige gevolgen ervan wegen niet op tegen de bijdrage die de maatregel kan leveren aan het voorkomen van zware ongevallen. De minister heeft daarom in redelijkheid tot het stellen van de eis kunnen komen, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Grondslag eis

8.    Vopak betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op grond van artikel 27 van de Arbowet een eis kan worden gesteld tot naleving van artikel 5 van het Brzo. Het vijfde lid van artikel 27 is een beperking van het eerste lid. In het vijfde lid is artikel 6 weliswaar vermeld in de opsomming van artikelen waarvan een eis tot naleving kan worden gesteld, maar de krachtens artikel 6 gestelde regels, die zijn neergelegd in het Brzo, staan niet in de opsomming. Aan de vermelding van artikel 16 is toegevoegd dat de eis tot naleving ook betrekking kan hebben op de krachtens dat artikel gestelde regels. Die toevoeging zou onnodig zijn als voor alle in de opsomming vermelde artikelen geldt dat het ook gaat om de krachtens die artikelen gestelde regels.

8.1.    In artikel 27, eerste lid, van de Arbowet is bepaald dat een eis kan worden gesteld over de wijze waarop een bij of krachtens deze wet gestelde bepaling moet worden nageleefd. In dit eerste lid is het stellen van een eis niet beperkt tot bij de Arbowet gestelde bepalingen. Op grond van het eerste lid kan een eis ook gaan over een krachtens de Arbowet gestelde bepaling. Het eerste lid biedt dus ruimte voor het stellen van een eis ter naleving van de regels die krachtens artikel 6 van de Arbowet zijn gesteld in het Brzo. Vopak stelt terecht dat de reikwijdte van het eerste lid van artikel 27 wordt beperkt door het vijfde lid. Niet voor alle bij of krachtens de Arbowet gestelde bepalingen kan een eis worden gesteld. In artikel 27, vijfde lid, is opgesomd om welke artikelen uit de Arbowet het kan gaan. In deze opsomming is ook artikel 6 opgenomen. Hiervoor geldt het uitgangspunt uit artikel 27, eerste lid: een eis kan betrekking hebben op hetgeen bij of krachtens dat artikel is bepaald. Derhalve kan ook een eis worden gesteld ter naleving van hetgeen krachtens artikel 6 van de Awbowet in artikel 5 van het Brzo is bepaald.

Hier doet niet aan af dat in de opsomming van artikel 27, vijfde lid, van de Arbowet alleen aan de vermelding van artikel 16 is toegevoegd: "voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald". De Afdeling leest deze toevoeging zo dat in de regels die krachtens artikel 16 zijn gesteld, mag worden bepaald of een eis over de wijze van naleving mag worden gesteld. Zou deze toevoeging ontbreken, dan zou voor alle krachtens artikel 16 gestelde regels een eis mogen worden gesteld. De Afdeling gaat dus niet mee in de stelling van Vopak dat uit deze toevoeging moet worden afgeleid dat geen eis kan worden gesteld ten aanzien van regels die krachtens een ander artikel dan artikel 16 zijn gesteld.

Het betoog faalt.

Taggen nodig?

9.    Vopak betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het aanbrengen van een tag op niet-veiligheidskritische apparatuur geen maatregel is die nodig is om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken in de zin van artikel 5 van het Brzo. Voor het stellen van een eis ter naleving van deze bepaling is het niet voldoende dat een willekeurig ongeval zou kunnen plaatsvinden door het ontbreken van de tags. Het moet immers gaan om een zwaar ongeval. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet in geschil is dat het ongecontroleerd uitstromen van benzine of diesel kan leiden tot ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid. Als het ontbreken van de tags op niet-veiligheidskritische apparatuur al leidt tot het uitstromen van benzine of diesel, is het door de reeds getroffen maatregelen onder alle omstandigheden zeer onwaarschijnlijk dat een werknemer met deze stof in contact komt, laat staan dat dit ernstige gevolgen heeft voor de werknemer. Niet voor niets heeft Vopak in haar preventiebeleid en het ter uitvoering daarvan toegepaste veiligheidsbeheerssysteem als bedoeld in artikel 7 van het Brzo onderscheid gemaakt tussen veiligheidskritische en niet-veiligheidskritische apparatuur. Aan dit onderscheid ligt een risicobeoordeling ten grondslag. Dat 'veiligheidskritisch' en 'niet-veiligheidskritisch' geen begrippen zijn die in het Brzo voorkomen, laat onverlet dat is aangetoond dat verkeerd gebruik van niet-veiligheidskritische apparatuur niet kan leiden tot een zwaar ongeval. Dit wordt bevestigd door het rapport 'Risicobeoordeling handafsluiters Terminal Eemshaven' van Royal HaskoningDHV van 15 april 2019, aldus Vopak.

9.1.    De staatssecretaris betoogt dat het rapport van Royal HaskoningSHV buiten beschouwing moet blijven, omdat Vopak het pas in hoger beroep en ook pas kort voor de zitting heeft ingediend.

De Afdeling volgt de staatssecretaris hierin niet. Vopak heeft het rapport ingediend ter nadere onderbouwing van een standpunt dat zij gedurende deze procedure steeds heeft ingenomen. Voorts is het rapport, zeker indien de bijlagen buiten beschouwing worden gelaten, betrekkelijk beperkt van omvang. Niet valt in te zien dat de staatssecretaris onvoldoende gelegenheid had om adequaat op het rapport te kunnen reageren.

9.2.    Als exploitant van de tankterminal is Vopak ingevolge artikel 5 van het Brzo verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken. Deze bepaling verplicht niet tot het nemen van alle denkbare maatregelen ter voorkoming van alle denkbare ongevallen met gevaarlijke stoffen of ter beperking van de nadelige gevolgen daarvan. Het moet gaan om maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen of de gevolgen daarvan. Ingevolge de in artikel 1, eerste lid, van het Brzo opgenomen definitie van het begrip zwaar ongeval, is dat een gebeurtenis waardoor ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu binnen of buiten de inrichting ontstaat. In artikel 3 van de Seveso III-richtlijn worden als voorbeelden van zo'n gebeurtenis een zware emissie, brand of explosie genoemd. Deze voorbeelden zijn ook in de nota van toelichting bij het Brzo (Stb. 2015, 272) aangehaald. Gelet op de definitie en de voorbeelden is het enkele feit dat ergens op de terminal onbedoeld benzine of diesel uit een leiding stroomt nog geen zwaar ongeval. Dat er benzine of diesel uit een leiding stroomt, betekent immers niet per definitie dat er ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu ontstaat. Of dergelijk gevaar ontstaat, is mede afhankelijk van de maatregelen die de exploitant voor dergelijke situaties heeft getroffen. In dat verband is van belang dat in het Brzo niet is bepaald op welke manier de exploitant moet voldoen aan de op hem rustende verplichting om maatregelen te nemen ter voorkoming van zware ongevallen of de gevolgen ervan. Het is dus in beginsel aan de exploitant om te bepalen welke maatregelen hij neemt. Zo is het ingevolge artikel 7 aan de exploitant om het preventiebeleid voor zware ongevallen vorm te geven en dat beleid uit te voeren met een veiligheidsbeheerssysteem. Dit maakt een eis ter naleving van artikel 5 van het Brzo des te ingrijpender, omdat daarmee de staatssecretaris in plaats van de exploitant bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen. Vanwege het ingrijpende karakter moet aan zo'n eis een gedegen motivering ten grondslag liggen, waarin in elk geval wordt ingegaan op de maatregelen die de exploitant al heeft getroffen en op de vraag waarom naast die maatregelen nog andere maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of de gevolgen ervan. De motivering in het besluit van 14 augustus 2017 voldoet hier niet aan. Uit het besluit blijkt onvoldoende dat de minister het veiligheidsbeleid van Vopak als uitgangspunt heeft genomen. In het besluit staat bijvoorbeeld dat het door Vopak gemaakte onderscheid tussen veiligheidskritische en niet-veiligheidskritische apparatuur niet in de regelgeving voorkomt. Deze constatering is juist, maar dit betekent niet dat Vopak dit onderscheid niet mocht maken. Ook is deze constatering onvoldoende om te kunnen concluderen dat Vopak ten onrechte stelt dat verkeerd gebruik van niet-veiligheidskritische apparatuur niet tot een zwaar ongeval kan leiden. Voor zover in het besluit wel is ingegaan op de door Vopak getroffen maatregelen, is gesteld dat de maatregelen met name zijn gericht op situaties waarin een verkeerde afsluiter wordt gebruikt of een afsluiter verkeerd wordt gebruikt en niet op het voorkomen van dergelijke situaties. In het besluit is echter onvoldoende gemotiveerd dat gebruik van een verkeerde afsluiter of verkeerd gebruik van een afsluiter kan leiden tot een zwaar ongeval, terwijl Vopak wel gemotiveerd heeft gesteld dat de door haar getroffen maatregelen ervoor zorgen dat bij het onbedoeld wegstromen van benzine of diesel geen ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu en dus geen groot ongeval kan ontstaan. Alleen als toereikend is gemotiveerd dat gebruik van de verkeerde afsluiter of verkeerd gebruik van een afsluiter kan leiden tot een zwaar ongeval, kan van Vopak worden geëist dat zij ter naleving van artikel 5 van het Brzo maatregelen treft die voorkomen dat een verkeerde afsluiter wordt gebruikt of dat een afsluiter verkeerd wordt gebruikt.

Gelet op het voorgaande betoogt Vopak terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat het ongecontroleerd uitstromen van benzine en diesel tijdens de bedrijfsuitoefening bij Vopak kan leiden tot het ontstaan van ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid en dus tot een zwaar ongeval.

Het betoog slaagt.

10.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 14 augustus 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5, eerste lid, van het Brzo voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris dient, met inachtneming van hetgeen onder 9.2 is overwogen, een nieuw besluit te nemen op het door Vopak tegen het besluit van 6 februari 2017 gemaakte bezwaar. Daarbij moet de staatssecretaris ook ingaan op het door Vopak overgelegde rapport van Royal HaskoningDHV van 15 april 2019. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de staatssecretaris te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

11.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2018 in zaak nr. 17/3336;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 augustus 2017, kenmerk WBJA/JA-SVIA/1.2017.0498.001;

V.    bepaalt dat tegen het door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij Vopak Terminal Eemshaven B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Vopak Terminal Eemshaven B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

640.

BIJLAGE

Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad

Artikel 3

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[…]

13.   „zwaar ongeval": een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting waarop deze richtlijn van toepassing is, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu, binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;

[…]

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 6

1 De werkgever neemt bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, de inrichting, of een deel daarvan werkzame werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

a. de categorieën van bedrijven, inrichtingen of delen daarvan ten aanzien waarvan de werkgever die maatregelen neemt;

b. de gegevens die de werkgever met betrekking tot de bedrijven, inrichtingen of delen daarvan, bedoeld onder a, op schrift stelt of verstrekt aan de toezichthouder of aan de werknemers en de andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, eerste tot en met derde lid, de personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid en de arbodienst;

c. de maatregelen die de werkgever neemt ten aanzien van de bedrijven, inrichtingen of delen daarvan, bedoeld onder a;

d. het tijdstip waarop en de frequentie waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld onder b en c;

e. een verbod op de exploitatie van het bedrijf, de inrichting of een deel daarvan, indien niet of niet voldoende is voldaan aan een of meer verplichtingen krachtens dit artikel;

f. het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde.

Artikel 27

1 Een daartoe aangewezen toezichthouder kan aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.

2 Een eis vermeldt van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en bevat de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan.

3 De werkgever is verplicht om aan de eis te voldoen. De werknemers zijn verplicht aan de eis te voldoen voor zover zulks bij de eis is bepaald. De werkgever draagt zorg dat de werknemers van de op hen rustende verplichting zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld.

[…]

5 Een eis kan worden gesteld tot naleving van de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 11, 13, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot en met vierde lid, zevende lid, onder b, negende en tiende lid, 14, eerste lid, tweede lid, onder a tot en met f, vierde en vijfde lid, 14a, tweede, derde en vierde lid, 15, eerste en derde lid, 16, voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald, 18 en 19.

[…]

Besluit risico's zware ongevallen 2015

Artikel 1

1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor onmiddellijk of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij één of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

Artikel 5

1 De exploitant treft alle maatregelen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.

2 De exploitant kan te allen tijde aantonen aan de aangewezen toezichthouders dat hij alle noodzakelijke maatregelen heeft getroffen.

3 Het is verboden de inrichting of een gedeelte daarvan in werking te hebben wanneer de bij of krachtens dit besluit te nemen maatregelen niet zijn getroffen of deze duidelijk onvoldoende zijn uitgevoerd.

Artikel 7

1 De exploitant stelt een schriftelijk document op waarin het preventiebeleid inzake de beheersing van risico’s op zware ongevallen wordt omschreven. Het preventiebeleid bevat:

a. de algemene doelen van het handelen van de exploitant;

b. de beginselen voor het handelen van de exploitant;

c. de rol en de verantwoordelijkheid van het management; en

d. de verbintenis om de beheersing van gevaren van zware ongevallen continu te verbeteren en hoge beschermingsniveaus te waarborgen.

2 Het preventiebeleid voor zware ongevallen staat borg voor een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid en het milieu, en is evenredig aan de gevaren van zware ongevallen.

[…]

6 De exploitant draagt zorg voor de correcte uitvoering van het preventiebeleid voor zware ongevallen. Het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt uitgevoerd met een veiligheidsbeheerssysteem dat voldoet aan de elementen, genoemd in bijlage III bij de richtlijn, en met passende middelen en structuren die evenredig zijn aan de gevaren van zware ongevallen en de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting.

[…]