Uitspraak 201800565/1/V2


Volledige tekst

201800565/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. 16/28155 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht per 24 juli 2012, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.

Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    In de eerste grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank het inreisverbod had moeten beoordelen naar de stand van zaken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Het inreisverbod is niet asielrechtelijk van aard, dus is artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet van toepassing. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het reclasseringsrapport van 8 november 2017 betrokken bij haar oordeel over het inreisverbod, omdat dit rapport dateert van na het bestreden besluit. Bovendien kan de vreemdeling, als hij meent aan de voorwaarden te voldoen (artikel 66b van de Vw 2000), een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod indienen. Aan die aanvraag kan hij dan ook - mede - dat rapport ten grondslag leggen. Deze grief slaagt.

2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1924, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak vloeit voort dat deze grief slaagt.

3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terug. De rechtbank zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen moeten oordelen over het beroep tegen het door de staatssecretaris uitgevaardigde inreisverbod en het door hem ingenomen standpunt dat de vreemdeling op 9 november 2016 een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017 in zaak nr. 16/28155;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2019

284-853.