Uitspraak 201807424/1/A1


Volledige tekst

201807424/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Leefbaar Buitengebied, gevestigd te Geerdijk, gemeente Twenterand,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 heeft het college het verzoek van de Stichting om handhavend op te treden in verband met het op een ongeoorloofde wijze schoonmaken van een pluimveestal op het perceel [locatie] te Geerdijk afgewezen.

Bij besluit van 23 januari 2018 heeft het college het door de Stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2019, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door H.J.E. Freriksen, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C]. Aan de zijde van de Stichting is voorts verschenen [gemachtigde D].

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel exploiteert [bedrijf] een pluimveebedrijf. Op 12 juni 2017 heeft [gemachtigde D], een omwonende van het perceel, een klacht ingediend in verband met stofoverlast afkomstig van de inrichting. Een toezichthouder van de gemeente heeft, zo staat in het door hem opgestelde controle rapport, op dezelfde dag de melder van de klacht bezocht. Zij toonde hem een filmpje waarop te zien was dat er stof vrij kwam uit de ventilatiekokers op het dak. De toezichthouder heeft vervolgens een controle binnen de inrichting uitgevoerd. De toezichthouder heeft gesproken met de aanwezige schoonmakers. In het rapport is vermeld dat de schoonmakers gebruik hadden gemaakt van een bladblazer om de stal te reinigen. Door de luchtverplaatsing door de bladblazer en het feit dat gelijktijdig de ventilatoren in de stal in bedrijf waren, is hierbij waarschijnlijk de nodige stofontwikkeling ontstaan, aldus het rapport. In het rapport staat verder dat de toezichthouder contact heeft opgenomen met [gemachtigde B] en hem dringend heeft geadviseerd in voorkomende gevallen zorgvuldiger te handelen. Het gebruik van de bladblazer heeft de toezichthouder afgeraden.

[gemachtigde D] heeft vervolgens contact opgenomen met de Stichting die op 12 juni 2017 het verzoek om handhaving bij het college heeft ingediend.

2.    Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen. De Stichting kan zich hiermee niet verenigen.

Relevante regelgeving

3.    Artikel 17.1 van de Wet milieubeheer luidt:

"1. Indien zich in een inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft degene die de inrichting drijft, onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om herhaling of de gevolgen van dat voorval te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

[…]."

Artikel 17.2 luidt:

"1. Degene die een inrichting drijft, waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a, het orgaan is waaraan de melding wordt gericht dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders.

[…]"

Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer luidt:

"1. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

[…]."

Beoordeling van het beroep

4.    De Afdeling stelt voorop dat, zoals de Stichting ter zitting heeft aangegeven, in beroep alleen de door de Stichting gestelde overtreding van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer en artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit aan de orde is.

5.    De Stichting betoogt dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de inrichting handelt in strijd met het Activiteitenbesluit en met de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer door het schoonmaken van de stal met bladblazers terwijl de ventilatoren op vol vermogen aan staan. Volgens de Stichting is deze activiteit een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer dat niet is gemeld, zoals vereist in artikel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het was geen onbedoeld incident maar een weloverwogen schoonmaakmethode die afwijkt van de normale bedrijfsvoering. Om te vermijden dat het schoonmaken weer op die wijze gebeurt en omdat het voorval niet is gemeld, had het college een last onder dwangsom moeten opleggen, aldus de Stichting.

5.1.    Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 8 januari 2017, op het standpunt gesteld dat, gelet op jurisprudentie van de Afdeling, een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer een voorval is dat in het normale productieproces van het bedrijf niet voorkomt of onder normale bedrijfsomstandigheden niet zou gebeuren. Het schoonmaken van een pluimveestal is een normale bedrijfsactiviteit. Een pluimveestal moet immers eens in de zoveel tijd schoongemaakt worden. Meestal is dat wanneer een stal net leeggehaald is, de kippen zijn afgevoerd naar elders voor de slacht of anderszins. Op dat moment worden de stallen weer gereinigd. Het college leidt uit het Activiteitenbesluit af dat het reinigen van stallen gebeurt met behulp van water en een ontsmettingsmiddel. Uit het protocol Reinigen/ontsmetten van stallen blijkt dat eerst sprake is van een droge reiniging en daarna een natte reiniging. Volgens het college is een droge reiniging het schoonmaken van een stal met een bezem en dus niet het met een bladblazer schoonblazen van de stallen met de ramen en deuren van de stal wagenwijd open en de dakventilatoren in werking. Op deze wijze schoonmaken, is geen ongewoon voorval maar een willens en wetens strijdig handelen met milieuregels, namelijk met de zorgplicht van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. Het college heeft evenwel afgezien van handhavend optreden, omdat de inrichting op grond van het gemeentelijk handhavingsbeleid hiervoor een waarschuwing dient te krijgen. Deze waarschuwing heeft de inrichting gekregen en daarbij is vermeld dat bij een volgende constatering van de overtreding gehandhaafd zal gaan worden, aldus het college. Het college heeft het besluit van 26 september 2017, waarbij het handhavingsverzoek is afgewezen, gehandhaafd.

5.2.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3734) moet onder ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer in ieder geval worden verstaan: elke gebeurtenis in een inrichting, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten. Dit begrip omvat derhalve zowel storingen in het productieproces en storingen in de voorzieningen als ongelukken en calamiteiten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het schoonmaken van de stal met bladblazers terwijl de ventilatoren in werking zijn, geen ongewoon voorval is in de zin van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 17.1 van de Wet milieubeheer niet is overtreden.

5.3.    Naar aanleiding van het betoog van de Stichting dat ook sprake is van overtreding van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit geldt dat het college zich ook op dat standpunt heeft gesteld. Het heeft evenwel, gelet op het gemeentelijk handhavingsbeleid, niet handhavend opgetreden, maar de inrichting eerst een waarschuwing gegeven. De Stichting betoogt tevergeefs dat dat in strijd is met de beginselplicht tot handhaving. Dat een bestuursorgaan, indien bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien zich niet voordoen, gehouden is tot handhavend optreden, laat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT6683) onverlet dat het bestuursorgaan, ingeval het in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, zich in beginsel aan dit beleid dient te houden. De Stichting heeft niet aangevoerd dat het beleid niet redelijk is dan wel dat het college het handhavingsbeleid op onjuiste wijze heeft toegepast en tot handhaving vanwege strijd met het Activiteitenbesluit had moeten overgaan.

5.4.    Gelet op het vorenstaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte van handhavend optreden heeft afgezien. Het betoog faalt.

6.    Voor zover de Stichting in haar brief van 12 juni 2019 en ter zitting van de Afdeling heeft aangevoerd dat ook na 12 juni 2017 heftige stofoverlast wordt ondervonden van de schoonmaakactiviteiten in de inrichting, overweegt de Afdeling als volgt. Het handhavingsverzoek is gebaseerd op de schoonmaakactiviteiten in de stal op 12 juni 2017. Het gaat in deze procedure daarom om de vraag of die schoonmaakactiviteiten hadden moeten leiden tot handhavend optreden door het college. De activiteiten die daarna hebben plaatsgevonden, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit laat overigens onverlet dat de Stichting en/of omwonenden het college kunnen verzoeken om handhavend op te treden. De Afdeling wijst in dit verband op het hiervoor onder 5.1 opgenomen standpunt van het college dat gehandhaafd zal worden als geconstateerd wordt dat de overtreding wordt herhaald.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Polak    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

473.