Uitspraak 201807001/1/A1


Volledige tekst

201807001/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Mesthandel Zuid Nederland B.V., gevestigd te Haps, gemeente Cuijk (hierna: MZN),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2018 in zaak nr. 18/59 in het geding tussen:

MZN

en

het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college besloten tot invordering van door MZN beweerdelijk verbeurde dwangsommen van in totaal € 40.000,00.

Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college het door MZN daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2017 gewijzigd in die zin, dat daarbij dwangsommen van in totaal € 38.000,00 worden ingevorderd.

Bij uitspraak van 13 juli 2018 heeft de rechtbank het door MZN daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft MZN hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2019, waar MZN, vertegenwoordigd door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Burgman en E.D.M. van Grinsven, zijn verschenen.

Voorts zijn [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.    MZN heeft een weegbrug op het perceel aan de Kalkhofseweg 49a te Haps. Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college MZN onder aanzegging van een dwangsom gelast het gebruik van de weegbrug door derden te (laten) staken. De aangezegde dwangsom bedraagt € 1.000,00 per keer dat door het gebruik van de weegbrug door derden artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet wordt nageleefd, tot een maximum van € 40.000,00. Tegen dit besluit heeft MZN geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.

Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college dwangsommen ingevorderd. Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college het in te vorderen bedrag vastgesteld op € 38.000,00. Het college stelt zich naar aanleiding van tijdens een controle op 8 juni 2017 aangetroffen weegbonnen op het standpunt dat op 8 juni 2017 38 keer een dwangsom is verbeurd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. MZN kan zich hiermee niet verenigen. Volgens haar zijn slechts twee overtredingen daadwerkelijk door het college geconstateerd en kan niet uit de aangetroffen weegbonnen worden afgeleid dat zij de last daarnaast nog 36 keer zou hebben overtreden.

Ter zitting heeft MZN bevestigd dat het hoger beroep alleen door haar is ingesteld.

2.    MZN betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de last 38 keer niet heeft nageleefd. De gemeentelijke toezichthouders hebben 36 keer niet zelf geconstateerd dat daadwerkelijk door een derde gebruik is gemaakt van de weegbrug, zo betoogt zij.

2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3496) dient aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen.

2.2.    Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college een rapport van bevindingen van 13 juni 2017, opgesteld door handhavingsmedewerkers van de Omgevingsdienst Brabant Noord, ten grondslag gelegd. In het rapport is verslag gedaan van de controle op 8 juni 2017. Van de kast bij de weegbrug is een foto gemaakt. Daarop is te zien dat in de kast een lijst hangt, waarop tarieven zijn vermeld. Een enkele weging kost € 6,00 en een dubbele weging kost € 10,00. De toezichthouders hebben vastgesteld dat in de kast bij de weegbrug een stapel weegbonnen lag. Daarvan hebben zij kopieën gemaakt, die bij het rapport zijn gevoegd. Op elke weegbon staan de naam en adres van een bedrijf, een kenteken, en twee verschillende tijdstippen met daarbij een gewicht. Uit de weegbonnen blijkt volgens het college dat 38 keer een weging heeft plaatsgevonden op naam van een bedrijf dat niet op het perceel is gevestigd. Twee van die wegingen hebben de handhavingsmedewerkers zelf waargenomen.

2.3.    Het is niet zo dat alle relevante feiten en omstandigheden die aan een invorderingsbesluit ten grondslag worden gelegd, daadwerkelijk door toezichthouders zelf dienen te zijn waargenomen. Relevante feiten en omstandigheden kunnen door toezichthouders ook worden vastgesteld. Feiten en omstandigheden kunnen zij bijvoorbeeld afleiden uit door hen aangetroffen stukken. In de enkele omstandigheid dat de toezichthouders niet zelf hebben geconstateerd dat meer dan twee wegingen zijn verricht, heeft de rechtbank dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat daarvoor geen dwangsommen zijn verbeurd.

Het betoog faalt.

3.    MZN betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat elke afzonderlijke weging door een derde zoals vermeld op de weegbonnen betekent dat MZN gebruik laat maken van de weegbrug en daardoor een dwangsom verbeurt. Allereerst stelt zij dat aan derden geen toestemming is gegeven voor de wegingen. Verder kan volgens haar uit elke weegbon hoogstens worden afgeleid dat de weegbrug één keer voor een weging is gebruikt. Zij voert hiertoe aan dat voor het daadwerkelijk wegen van de lading twee wegingen van een vrachtwagen nodig zijn: een weging zonder en een weging met lading. Het verschil in gewicht betreft dan het gewicht van de lading. Daardoor wordt volgens haar per dubbele weging niet meer dan één dwangsom verbeurd. Dit is te meer zo, aldus MZN, omdat de weging zonder lading niet daadwerkelijk op haar weegbrug wordt uitgevoerd. Elke op de weegbonnen genoemde eerste weging is volgens haar elders uitgevoerd, en de gegevens daarvan worden vervolgens door de vrachtwagenchauffeur handmatig in het systeem van haar weegbrug ingevoerd. Die eerste wegingen kunnen volgens MZN ook om die reden niet als gebruik van de weegbrug worden aangemerkt.

3.1.    De last komt er op neer dat elke keer dat MZN een derde de weegbrug laat gebruiken een dwangsom wordt verbeurd. De Afdeling begrijpt de stelling van MZN dat geen toestemming is gegeven aan derden om de weegbrug te gebruiken, aldus dat zij betoogt dat zij de weegbrug niet heeft laten gebruiken. De enkele omstandigheid dat geen expliciete toestemming zou zijn gegeven, is echter onvoldoende voor het oordeel dat MZN de weegbrug niet heeft laten gebruiken. De rechtbank heeft terecht van betekenis geacht in hoeverre MZN maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat derden gebruik konden maken van de weegbrug. Gelet op het feit dat wegingen hebben plaatsgevonden en weegbonnen zijn achtergelaten, wordt vastgesteld dat de weegbrug vrij toegankelijk was voor voertuigen van derden en dat de weegbrug en het bedieningspaneel bij de weegbrug functioneerden. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat MZN onvoldoende heeft gedaan om gebruik van de weegbrug door derden te voorkomen.

Het betoog faalt in zoverre.

3.2.    Over de vraag of elke enkele weging door een derde die is vermeld op een weegbon, betekent dat een dwangsom is verbeurd, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de bewoordingen van de last is de rechtbank terecht ervan uitgegaan dat bij elke weging door een derde gebruik wordt gemaakt van de weegbrug en daarom niet wordt voldaan aan de last. Dat het gebruikelijk zou zijn dat een voertuig tweemaal wordt gewogen, één keer leeg en één keer met lading, doet daaraan niet af. Aangezien op elke weegbon twee tijdstippen staan genoemd, waar enige tijd tussen zit, met de bijbehorende massa, mocht het college ervan uitgaan dat er per weegbon tweemaal is gewogen. De stelling van MZN dat de eerste weging elders heeft plaatsgevonden en dat de gegevens van die metingen slechts zijn ingevoerd in het systeem van haar weegbrug, is niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft zij een verklaring van de eigenaar van Schijndel Pluimvee B.V. overgelegd, waarin deze stelt dat met de weegbrug van MZN alleen volle vrachten zijn gewogen, maar nu deze verklaring niet met stukken is onderbouwd, bijvoorbeeld weegbonnen van wegingen elders, heeft de rechtbank hierin geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de helft van de op de weegbonnen genoemde wegingen niet daadwerkelijk ter plaatse hebben plaatsgevonden.

Nu uit de weegbonnen kan worden afgeleid dat een derde 38 keer gebruik heeft gemaakt van de weegbrug, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat 38 keer een dwangsom van € 1.000,00 is verbeurd.

Het betoog faalt.

4.    MZN betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid de verbeurde dwangsommen kon invorderen. Zij stelt dat zij voldoende heeft gedaan om gebruik van de weegbrug door derden te voorkomen. Dat de weegbrug toch door derden is gebruikt is geheel zonder medeweten en toestemming van MZN geweest. Gezien die omstandigheid is het volgens MZN niet redelijk om de dwangsommen bij haar in te vorderen.

4.1.    Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

4.2.    Zoals onder 3.1 is overwogen, heeft MZN onvoldoende gedaan om gebruik van de weegbrug door derden te voorkomen. De rechtbank heeft dan ook reeds daarom terecht overwogen dat het aangevoerde geen bijzondere omstandigheid betreft die noopt tot het afzien van invordering. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de dwangsommen in redelijkheid bij MZN kon invorderen.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Slump    w.g. Van Heusden
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

163-860.