Uitspraak 201807879/1/A3


Volledige tekst

201807879/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te Brunssum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 augustus 2018 in zaak nr. 17/2800 in het geding tussen:

[appellant A] en anderen

en

de burgemeester van Brunssum.

Procesverloop

Bij e-mail van 13 maart 2017 heeft de burgemeester een toelichting gegeven op het verzoek van [appellant A] en anderen aan de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad om een extra raadsvergadering te houden en de leden van de gemeenteraad het houden van deze extra raadsvergadering ontraden.

Bij besluit van 17 juli 2017 heeft de burgemeester het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 21 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2019, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.R.F.J. [gemachtigde], advocaat te Brunssum, bijgestaan door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L.H. Janssen, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij e-mail van 28 februari 2017 heeft [gemachtigde] als lid van de gemeenteraad namens vijf leden van de gemeenteraad, waaronder naast hijzelf en [persoon] ook [appellant A], [appellant B] en [appellant C], op grond van de Gemeentewet en het Reglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van de gemeenteraad Brunssum 2017 (hierna: RvO) om een extra raadsvergadering verzocht. Het verzoek heeft betrekking op de ontwikkelingen rondom de opgelegde geheimhouding van een dossier bij een besloten behandeling in de raadsvergadering van 20 oktober 2016, welke een voortzetting was van de geschorste vergadering van 8 oktober 2016.

Het verzoek is door de burgemeester opgevat als een verzoek om een extra raadsvergadering te houden van ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 8, vierde lid, van het RvO. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de burgemeester bij e-mail van 13 maart 2017 de leden van de gemeenteraad, een toelichting gegeven en geadviseerd geen extra raadsvergadering te houden.

Besluitvorming

2.    [appellant A] en anderen hebben tegen de e-mail van 13 maart 2017 bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de e-mail volgens hem geen besluit is.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank stelt vast dat het verzoek van [appellant A] en anderen om een extra raadsvergadering te houden is ingewilligd. De raadsvergadering heeft plaatsgevonden op 8 mei 2017 en is voortgezet op 16 mei 2017. Dat de agendapunten van [appellant A] en anderen tijdens deze vergadering niet zijn besproken, maakt dat niet anders. Dit is een bevoegdheid die de gemeenteraad toekomt. Voor [appellant A] en anderen bestond de mogelijkheid om hiertegen politieke instrumenten aan te wenden. De bestuursrechter kan en mag zich niet mengen in een politiek en democratisch proces. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande genoegzaam dat [appellant A] en anderen geen belang meer hebben bij het voeren van de onderhavige beroepsprocedure.

Hoger beroep

4.    [appellant A] en anderen betogen allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belang meer hebben bij het voeren van de onderhavige procedure. Zij voeren hiertoe aan dat de rechtbank hiermee voorbij gaat aan verschillende wezenlijke uitgangspunten van het democratisch rechtssysteem, zoals in onder andere de Grondwet en de Gemeentewet neergelegd, waartoe in het bijzonder het belang van bescherming van een raadsminderheid behoort.  Hoewel de raadsvergadering feitelijk wel heeft plaatsgevonden, is de inhoudelijke behandeling van de agendapunten waarvan behandeling was verzocht door de handelwijze van de burgemeester als voorzitter van de raad gefrustreerd. De door verzoekers voorgestelde agendapunten zijn immers niet tijdens de extra raadsvergadering behandeld. Bij meerderheidsbesluit heeft de raad de agenda zo vastgesteld dat de onderwerpen die nu juist de redenen vormden voor de extra vergadering niet besproken konden worden. [appellant A] en anderen betogen dat zij belang hebben bij een oordeel van de bestuursrechter over de handelwijze van de burgemeester. De burgemeester heeft volgens hen ten onrechte niet bevorderd dat de extra raadsvergadering zou gaan over de kwestie waar het verzoekers om ging. Daartoe is hij echter wel gehouden. Deze rechtsvraag ligt voor en daarover is een oordeel van de bestuursrechter nodig. Annex daaraan ligt tevens de rechtsvraag voor of de raad wel bevoegd was om in deze situatie eenvoudig bij meerderheid de agenda vast te stellen. Het belang bij deze procedure bij de bestuursrechter is dan ook niet alleen gelegen in het uitroepen van een extra raadsvergadering, maar ook in het zorgdragen dat een inhoudelijke behandeling van de agendapunten kan plaatsvinden om recht te doen aan de bevoegdheid van een minderheid van de raad. De bedoeling van de wetgever met artikel 17, tweede lid, van de Gemeentewet is om een minderheid in de gemeenteraad te garanderen dat ook zij een te respecteren belang heeft en dat deze minderheid ook haar werkzaamheden naar behoren kan uitvoeren. Het kan niet de bedoeling zijn dat een meerderheid van de gemeenteraad dit recht illusoir kan maken. De rechtbank overweegt in dit kader dat [appellant A] en anderen hiertegen politieke instrumenten kunnen aanwenden, maar welke instrumenten dat zijn blijft ten onrechte onduidelijk. Nu een meerderheid van de gemeenteraad inhoudelijke behandeling van een op grond van de Gemeentewet verzochte extra vergadering frustreert, de burgemeester hier niet tegen optreedt en de Commissaris van de Koning evenzeer weigert zijn verantwoordelijkheid te nemen, staat vast dat de politieke weg doodliep. Volgens [appellant A] en anderen had de rechtbank in het licht van het voorgaande tenminste aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moeten toetsen of de burgemeester een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd besluit heeft genomen.

4.1.    Artikel 16 van de Gemeentewet luidt:

"De raad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast."

Artikel 17 van die wet luidt:

"1. De raad vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten.

2. Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt."

Artikel 8, vierde lid, van het RvO luidt:

"Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt."

Artikel 10 van dat reglement luidt:

"[…]

4. Bij aanvang van de raadsvergadering stelt de raad de agenda definitief vast.

5. Op voorstel van een lid van de raad of van de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda agendapunten aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren met uitzondering van de belegde vergadering conform artikel 8, lid 4."

4.2.    Vaststaat dat de door [appellant A] en anderen verzochte extra raadsvergadering op 8 mei 2017 heeft plaatsgevonden en op 16 mei 2017 is voortgezet. [appellant A] en anderen hebben er evenwel op gewezen dat de door hen aangedragen agendapunten door een besluit van de raad zelf ter vaststelling van de agenda voor die extra vergadering daarin niet zijn behandeld. Zoals [appellant A] en anderen ter zitting nader hebben toegelicht wensen zij met deze procedure een principiële uitspraak over de rechtmatigheid van de handelwijze van de burgemeester, in het licht van de door hen voorgestane uitleg en toepassing van artikel 17, tweede lid, van de Gemeentewet.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3202) is de bestuursrechter slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis ervan. Gelet op het feit dat de verzochte raadsvergadering heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant A] en anderen geen belang hebben bij het voeren van een beroepsprocedure.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Helder    w.g. Veenboer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

730.