Uitspraak 201806339/1/R2


Volledige tekst

201806339/1/R2.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging het Groene Hart Brabant (hierna: Het Groene Hart), gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

appellante,

en

de raad van de gemeente Boxtel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Eindhovenseweg 10-12 te Boxtel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Het Groene Hart beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het Groene Hart heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2019, waar Het Groene Hart, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door Y. van Houts en M. van Geel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Beekdal IMvestments B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van woningen op de percelen aan de Eindhovenseweg 10-12 te Boxtel. Het plangebied is gesitueerd op een ophoging in het beekdal van de Dommel (het Dommeldal).

Het Groene Hart kan zich niet verenigen met de ontwikkeling die het plan toelaat en pleit voor het herstel van de natuurwaarden van het beekdal.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    Een aantal bepalingen uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening), zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van het plan, is op het plan van toepassing. De relevante bepalingen uit de Verordening zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

4.    Het Groene Hart stelt dat niet duidelijk is in hoeverre de landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden van H+N+S Architecten (hierna: de randvoorwaarden) zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Volgens het Groene Hart had de raad in het geval de randvoorwaarden zich kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken, deze ter inzage moeten leggen.

4.1.    De raad stelt dat de randvoorwaarden zijn betrokken bij het collegebesluit van 27 maart 2007 om medewerking te verlenen aan woningbouw aan de Eindhovenseweg 10-12. Ook zijn de randvoorwaarden betrokken bij de vaststelling van de "Visie Stadslandgoed Stapelen" (hierna: de visie), die op 8 september 2015 door de raad is vastgesteld. De visie vormt het afwegingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen Stadslandgoed Stapelen, waaronder de locatie Eindhovenseweg 10-12. Volgens de raad zijn de randvoorwaarden echter niet betrokken bij de vaststelling van het plan en hoefden de randvoorwaarden derhalve niet ter inzage worden gelegd.

4.2.    Artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."

4.3.    Niet in geschil is dat de randvoorwaarden niet ter inzage zijn gelegd. Uit de plantoelichting blijkt dat de basis voor de medewerking door het college aan woningbouw aan de Eindhovenseweg 10-12 ligt in het besluit van 27 maart 2007, dat was gebaseerd op de randvoorwaarden waar Het Groene Hart op doelt. De randvoorwaarden zijn vervolgens betrokken bij de vaststelling van de visie, maar zijn niet gebruikt bij het opstellen van het ontwerpplan. Daarom kunnen zij naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als op het ontwerp van het plan betrekking hebbende stukken, die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerpbesluit, als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Belangenafweging en strijd met de Verordening

5.    Het Groene Hart stelt dat het belang van het herstel van de natuurwaarden van het beekdal ten onrechte niet is meegewogen bij de belangenafweging die aan het plan ten grondslag ligt. Volgens Het Groene Hart had een integrale belangenafweging moeten plaatsvinden, waarbij de raad rekening diende te houden met de ecologische gevolgen van het plan voor het Dommeldal. In dit verband merkt Het Groene Hart op dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat het plangebied is gesitueerd op een natuurlijke ophoging in het beekdal. Volgens Het Groene Hart is het plan bovendien vastgesteld in strijd met de regels over groene en blauwe landschapsontwikkeling in de Verordening.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in de visie een integrale belangenafweging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen binnen Stadslandgoed Stapelen. In de visie zijn de uitgangspunten neergelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van onder meer de locatie Eindhovenseweg 10-12. De uitgangspunten zijn nader uitgewerkt in het plan, waarbij de raad de belangen wederom heeft afgewogen.

In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is uiteengezet in hoeverre het belang van de natuurwaarden van het beekdal is meegewogen bij de belangenafweging die aan het plan ten grondslag ligt. Verder is in de plantoelichting uiteengezet dat het plan in overeenstemming is met de Verordening. Hoewel het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, heeft de raad tegelijkertijd rekening gehouden met een groene en blauwe landschapsontwikkeling, zoals is bepaald in artikel 9.1 van de Verordening.

5.2.    De Afdeling overweegt het volgende. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting heeft de raad uiteengezet op welke wijze rekening is gehouden met het belang van de natuurwaarden van het Dommeldal. Het plan beoogt een schakel te vormen tussen Stadslandgoed Stapelen en de bestaande bebouwing aan de Eindhovenseweg. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie Eindhovenseweg 10-12, waarop thans bedrijfsbebouwing aanwezig is, naar woningbouw. Daarbij is rekening gehouden met het parkachtige karakter van het Stadslandgoed Stapelen en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Dommel. Om samenhang te creëren tussen het plangebied en het naastgelegen landschap, voorziet het plan in een overgang van de buitenranden van het plangebied naar het Dommeldal. Daarom mogen in de buitenranden aan de zuid-oostelijke en noord-westelijke zijden van het plangebied met de bestemming "Tuin" en de functieaanduiding "ecologie" geen gebouwen worden gebouwd, zodat een natuurlijke overgang wordt gerealiseerd naar de aldaar aanwezige natuurwaarden. Bovendien zal langs de Dommel een ecologische verbindingszone worden gerealiseerd; deze heeft een natuurbestemming gekregen. Gelet hierop ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van de natuurwaarden van het beekdal onvoldoende heeft betrokken bij de belangenafweging die aan het plan ten grondslag ligt. Voor zover Het Groene Hart heeft gesteld dat het plan berust op een onjuist uitgangspunt over de natuurlijkheid van de ophoging in het Dommeldal, geven de stukken geen aanleiding voor de veronderstelling dat de natuurlijkheid van deze ophoging van belang was voor de vaststelling van het plan.

Over het standpunt van Het Groene Hart dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening, overweegt de Afdeling het volgende. Vaststaat dat het plangebied op de bij de Verordening behorende kaart is aangeduid als "Integratie stad-land". Uit artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening volgt dat een bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits deze ontwikkeling in samenhang en evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling.

Zoals hiervoor overwogen, heeft de raad in de plantoelichting uiteengezet op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de ligging van het plangebied ten opzichte van zowel de bestaande bebouwing aan de Eindhovenseweg als het naastgelegen beekdallandschap. Hiermee voldoet het plan aan de in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening gestelde voorwaarde. Tevens voldoet het plan aan de in artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening gestelde voorwaarde, nu het plangebied aansluit bij bestaand stedelijk gebied aan de Eindhovenseweg. Gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, is het plan eveneens in overeenstemming met de in artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Verordening gestelde voorwaarden. Hiertoe wordt overwogen dat in het plan rekening is gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en structuren van het gebied en de omgeving, hetgeen blijkt uit de ligging van het plangebied ten opzichte van de Dommel en de aanleg van een ecologische verbindingszone. In het verlengde hiervan is in de plantoelichting uiteengezet dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de groene en blauwe landschapsontwikkeling. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening.

Het betoog faalt.

Ecologische verbindingszone

6.    Het Groene Hart stelt dat als gevolg van het plan de breedte van de ecologische verbindingszone wordt teruggebracht naar 35 m. Dit is in strijd met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening, waarin is bepaald dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" moet strekken tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van 50 m in bestaand stedelijk gebied. In het verlengde daarvan stelt Het Groene Hart dat de ecologische verbindingszone eigenlijk 90 m breed zou moeten zijn. Daarnaast heeft Het Groene Hart ter zitting nog aangevoerd dat de ecologische verbindingszone zal worden aangetast door verstorende omgevingsfactoren, zoals verlichting vanaf het plangebied.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bebouwingsvrije zone vanaf de Dommel van 35 m voldoende is, mits deze zone volledig ecologisch wordt ingericht. De raad stelt overigens dat een zone van 25 m voldoende was geweest.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat de Dommel en haar oevers op de bij de Verordening behorende kaart zijn aangewezen als "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone". Uit paragraaf 4.1 van de plantoelichting kan worden afgeleid dat het plan voorziet in de transformatie van bestaand stedelijk gebied, zodat het plan ingevolge artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening dient te strekken tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 m. Uit de kaartbijlage bij de Verordening, bezien in samenhang met de verbeelding van het plan, blijkt dat voor zover het plangebied valt binnen deze ecologische verbindingszone, het plan voorziet in de bestemming "Natuur". De gronden met deze bestemming hebben een breedte van 35 m, gemeten vanaf de oever van de Dommel. Deze bestemming strekt onder meer tot het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Deze bestemming sluit aan op gronden buiten het plangebied die in de Verordening zijn aangewezen als "Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" en als zodanig fungeren. Het plan strekt derhalve ter plaatse van de gronden die daartoe zijn aangewezen tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een totale breedte van ten minste 50 m.

Voor zover Het Groene Hart stelt dat de voorziene ecologische verbindingszone zal worden aangetast door verstorende omgevingsfactoren vanwege de voorziene woonbestemmingen, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 4, lid 4.2 en lid 4.3, van de planregels zijn beperkingen gesteld aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de met de bestemming "Natuur" aangewezen gronden. Hiermee voldoet het plan aan de vereisten in artikel 11.1, tweede lid, van de Verordening, dat is gericht op het voorkomen dat de gronden zelf minder geschikt worden voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. In dit verband is van belang dat de toelichting bij dit artikel in de Verordening vermeldt dat bij de ecologische verbindingszone een beperkt beschermingsregime geldt, gericht op het bieden van basisbescherming, en dat het enkele feit dat de zone aansluit aan een gebied met stedelijke activiteiten niet maakt dat deze basisbescherming niet kan worden geboden. In de regeling van de Verordening wordt immers al rekening gehouden met de mogelijkheid dat de ecologische verbindingszone aansluit aan stedelijk gebied: een breedte van deze zone van 50 m in bestaand stedelijk gebied in plaats van 25 m in overige gebieden is vereist. Uit hetgeen Het Groene Hart heeft aangevoerd, volgt niet dat hetgeen het plan mogelijk maakt aansluitend aan deze zone zodanig verstorend werkt dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, zoals in de Verordening is bedoeld. De Afdeling ziet, anders dan Het Groene Hart heeft aangevoerd, evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een natuurbestemming met een breedte van 90 m had moeten aanhouden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening.

Conclusie en proceskostenvergoeding

7.    Het beroep van Het Groene Hart is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Pans    w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

723-914.

Bijlage

Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (2014, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit)

Artikel 6, lid 6.1, van de Verordening luidt:

"Bescherming van de groenblauwe mantel

1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:

a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard."

Artikel 9, lid 9.1, van de Verordening luidt:

"Integratie stad-land

1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:

a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;

b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;

c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling;

3. Voor zover een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2, vierde lid (zwaarste regiem geldt) niet van toepassing en heeft het tweede lid, onder b voorrang op de beschermingsregels die elders in deze verordening zijn opgenomen, behoudens in geval dat artikel 5 (NNB)van toepassing is.

4. Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen uit artikel 4.3 tot en met artikel 4.10 van overeenkomstige toepassing.

5. In aanvulling op artikel 4 'Bestaand stedelijk gebied' borgt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' dat:

a. de gerealiseerde groene en blauwe landschapsontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, behouden blijft, en

b. de ontwikkeling van een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein is uitgesloten."

Artikel 11, lid 11.1, van de Verordening luidt:

"Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

a. ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling;

b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, stelt regels voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, waarbij in ieder geval:

a. beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

b. regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

3. Na realisatie van de ecologische verbindingszone is artikel 5.1 (bescherming NNB) van overeenkomstige toepassing."

Bestemmingsplan "Eindhovenseweg 10-12 te Boxtel"

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt:

"De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;

b. waterhuishoudkundige doeleinden;

c. sloten, beken, daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterberging;

met daarbij behorende;

d. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

e. voorzieningen van algemeen nut."

Artikel 4, lid 4.2, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;

2. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m².

b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen."

Artikel 4, lid 4.3, van de planregels luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 12.1 wordt in ieder geval gerekend:

a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

b. het opslaan van gerede of ongerede goederen;

c. het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

d. het al dan niet ten verkoop opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;

e. het storten, opslaan, opgeslagen houden en lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare stoffen."