Uitspraak 201803933/1/V3


Volledige tekst

201803933/1/V3.
Datum uitspraak: 30 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 mei 2018 in zaak nr. NL18.8175 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Wat de vreemdeling in grief 1 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).

2.    In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door slechts in de uitspraak op te nemen dat "deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt", de uitspraak niet in het openbaar heeft uitgesproken. Dit is in strijd met artikel 8:78 van de Awb en artikel 6, eerste lid, van het EVRM, aldus de vreemdeling.

3.    Artikel 8:78 van de Awb luidde tot 12 juni 2017:

"De bestuursrechter spreekt de beslissing, bedoeld in artikel 8:77, eerste lid, onderdeel c, in het openbaar uit, in tegenwoordigheid van de griffier."

Met ingang van 12 juni 2017 luidt dit artikel:

"De uitspraak geschiedt in het openbaar."

3.1.    Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van het gewijzigde artikel 8:78 van de Awb (Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, blz. 118) is vermeld, is de openbaarheid van de uitspraak een fundamenteel beginsel dat ook volgt uit het volkenrecht (artikel 14, eerste lid, van het IVBPR en artikel 6, eerste lid, van het EVRM). Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat het beginsel van openbaarheid ertoe strekt de burger te vrijwaren van tegen hem gewezen geheime vonnissen. Daarnaast ziet het beginsel van openbaarheid op het behoud van vertrouwen in de rechterlijke macht, de controle van de rechterlijke macht door het publiek en het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, aldus het EHRM in zijn jurisprudentie over artikel 6 van het EVRM (onder meer het arrest Pretto e.a. tegen Italië, arrest van 8 december 1983, ECLI:CE:ECHR:1983:1208JUD000798477). De wetsgeschiedenis vermeldt ook dat er indertijd - daarbij doelend op de inwerkingtreding van het voorheen geldende artikel 8:78 van de Awb - van werd uitgegaan dat aan dit beginsel invulling diende te worden gegeven door de uitspraak in het openbaar uit te spreken, maar dat er doorgaans in het geheel geen publieke belangstelling voor openbaarmakingszittingen is. De wetswijziging is daardoor ingegeven alsmede door de omstandigheid dat het internet nieuwe kansen biedt om aan de openbaarheid van de uitspraak een meer eigentijdse invulling te geven. Daarbij wordt, onder verwijzing naar het genoemde arrest Pretto, erop gewezen dat de mensenrechtenverdragen niet vereisen dat uitspraken in het openbaar worden uitgesproken. Andere wijzen van openbaarmaking zijn ook toelaatbaar, wanneer een ieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van de uitspraak.

3.2.    De rechtbank heeft op verzoek van de Afdeling de werkwijze die zij hanteert in het kader van artikel 8:78 van de Awb in haar brief van 1 juni 2018 als volgt toegelicht. Tot 7 mei 2018 werden alle uitspraken op een aparte 'uitsprakenzitting' in het openbaar uitgesproken. Dat gebeurde aan de hand van een proces-verbaal waarin voor iedere uitspraak de namen van partijen, het zaaknummer, de uitspraakdatum en het dictum stonden vermeld en dat na ondertekening door de zittingsrechter en de zittingsgriffier bewaard werd op de administratie. Naar aanleiding van de wijziging van artikel 8:78 van de Awb heeft de rechtbank besloten geen uitsprakenzittingen meer te houden, behalve in zaken waarin het duidelijk is dat partijen of de media dit op prijs stellen. De ervaring leerde dat er hoogst zelden iemand op een uitsprakenzitting verscheen. De zaken waarin digitaal uitspraak wordt gedaan worden opgeslagen in het zogeheten Zaakverloopregister. Dit register is voor een ieder te raadplegen. Inloggen met de advocatenpas of een ander middel is hiervoor niet vereist. Het Zaakverloopregister vermeldt voor elk zaaknummer de zaakstand en bijbehorende datum, aldus de rechtbank.

3.3.    De aangevallen uitspraak van de rechtbank staat als volgt vermeld in het Zaakverloopregister:

Tabel uitspraak 201803933/1/V3

3.4.    Partijen en belangstellenden die op de hoogte zijn van het zaaknummer kunnen aan de hand hiervan in het Zaakverloopregister de voortgang van de zaak volgen en ten slotte zien dat uitspraak is gedaan. Voor partijen is het echter niet noodzakelijk om het Zaakverloopregister te raadplegen. Partijen en hun gemachtigden worden namelijk in beginsel via notificaties op de hoogte gehouden van de stand van zaken van de procedure. Via een notificatie worden zij ook op de hoogte gesteld van het moment waarop de uitspraak is toegevoegd aan het digitale dossier. Door in te loggen in het portaal kunnen zij van de inhoud van de uitspraak kennisnemen. De vreemdeling en zijn gemachtigde hebben aldus ook kennis kunnen nemen van de uitspraak.

3.5.    Voor anderen dan partijen (belangstellenden) ligt dit anders. Artikel 8:79, tweede lid, van de Awb biedt anderen dan partijen de mogelijkheid om onder vermelding van het zaaknummer tegen betaling een afschrift van de uitspraak op te vragen. Voor belangstellenden die het zaaknummer niet kennen is het verkrijgen van een afschrift van de uitspraak langs deze weg slechts mogelijk als zij alsnog de beschikking krijgen over het zaaknummer. Het zaaknummer kan niet worden verkregen via het Zaakverloopregister. Dit register is immers alleen toegankelijk indien het zaaknummer al - langs andere weg - bekend is, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de administratie van de rechtbank. Het Zaakverloopregister kan daarom voor anderen dan partijen niet worden aangemerkt als toereikende wijze van openbaarmaking van uitspraken van de bestuursrechter. De Afdeling acht een werkwijze aangewezen die ook recht doet aan de externe functie van de openbaarheid van uitspraken en waarmee ook belangstellenden die niet over het zaaknummer beschikken, eenvoudig de tekst van een specifieke uitspraak kunnen verkrijgen.

3.6.    De klacht is gelet op het voorgaande terecht voorgedragen, maar de grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet namelijk thans nog geen aanleiding aan het geconstateerde gebrek gevolgen te verbinden. De rechtbank dient de gelegenheid te krijgen haar werkwijze aan te passen zodat belangstellenden die niet over het zaaknummer beschikken ook eenvoudig de tekst van een specifieke uitspraak kunnen verkrijgen. De Afdeling merkt daarbij op dat zij ervan heeft kennisgenomen dat de rechtbank inmiddels een uitsprakenregister (Uitsprakenregister asiel- en bewaringszaken) beschikbaar heeft gesteld. Op de werking van dat register gaat de Afdeling thans nog niet in omdat dat register er nog niet was ten tijde van de uitspraak van de rechtbank.

4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2019

47-873.