Uitspraak 200103222/1


Volledige tekst

200103222/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2000 heeft de gemeenteraad van Weert, op voorstel van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan "Laar".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 8 mei 2001, kenmerk 2001/22029M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 26 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2001, en appellant sub 2 bij brief van 26 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 mei 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd mr. H.J.G.M. Verhooren, ambtenaar van de provincie, en de gemeenteraad van Weert, vertegenwoordigd door
M.J.H.H. Beeren-Keijers en E.A.M. Nijs, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Appellanten sub 1 en appellant sub 2 zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het kerkdorp Laar ten noordoosten van Weert.

Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan een deel van de plankaart en aan een planvoorschrift. Voor het overige hebben zij het plan goedgekeurd.

2.3. Appellanten sub 1 en anderen) betogen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan artikel 11, zesde lid, van de voorschriften van het plan voor zover het hun percelen [locatie sub 1] betreft.

Zij voeren aan dat het resterende deel van hun perceel wat betreft grootte en vorm onvoldoende geschikt is voor landbouwproductie. Appellanten vrezen dat de waarde van het resterende gedeelte sterk zal verminderen.

Appellant sub 2 betoogt eveneens dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan artikel 11, zesde lid, van de voorschriften van het plan.

Hiertoe stelt hij dat door woningbouwontwikkeling de vrije ligging van zijn gebouwen aan de [locatie sub 2], zal verminderen, wat een aanzienlijke daling van de waarde van die panden meebrengt.

2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfsperceel in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” niet als agrarisch bouwblok, maar als perceel met één burgerwoning is aangemerkt. [appellant sub 1] en anderen hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. De gemeenteraad acht het belang van woningbouw in de kern Laar zwaarder wegen dan de belangen van appellanten bij voortzetting van de huidige toestand. Voorts heeft de gemeenteraad onder verwijzing naar artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening [appellant sub 1] en anderen en

[appellant sub 2] gewezen op de mogelijkheid een verzoek om planschade in te dienen.

2.3.2. Verweerders hebben in de bedenkingen van appellanten geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij hebben hiertoe overwogen dat de bestemming “Agrarisch gebied, bestemmingsvlak I” de agrarische gebruiksmogelijkheden niet beperkt. Gelet op de behoefte aan woningbouw hechten verweerders groter gewicht aan de mogelijkheid deze gronden bij wijzigingsplan te bestemmen voor woningbouw dan aan de belangen van appellanten. Verweerders hebben daarbij in aanmerking genomen dat de gronden geen deel uitmaken van een agrarisch bedrijf.

2.4. Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de voorschriften van het plan, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming “Agrarisch gebied” te wijzigen, voor zover het de gronden betreft gelegen binnen het op de kaart aangeduide bestemmingsvlak I, in de bestemming “Woondoeleinden”, “Verkeersdoeleinden” en “Openbaar groen”.

2.4.1. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de behoefte aan woningbouw hebben verweerders bij de afweging van belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de mogelijkheid de betrokken gronden bij wijzigingsplan te kunnen bestemmen voor woningbouw dan aan de belangen van [appellant sub 1] en anderen bij voortzetting van het huidige gebruik. Mede gelet op het deskundigenbericht is niet aannemelijk geworden dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot en het vrije uitzicht van [appellant sub 2]. Voorts kunnen aan een bestaande ruimtelijke situatie geen blijvende rechten worden ontleend, daar het de gemeenteraad in beginsel vrij staat een bestemmingsregeling op grond van veranderde planologische inzichten te wijzigen.

2.4.2. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het bestreden plandeel.

De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en van [appellant sub 2] zijn ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002

218-400.