Uitspraak 201900320/2/A3


Volledige tekst

201900320/2/A3.
Datum beslissing: 15 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 december 2018 in zaak nr. 18/958 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

[appellant A] en [appellant B] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 december 2018 in zaak nr. 18/958.

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem, twee rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming, een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant en een voortgangsverslag van de William Schrikker  Stichting.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de hiervoor genoemde stukken kennis zal nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    Ten aanzien van de uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem heeft de minister ter motivering van zijn verzoek om beperking van de kennisneming naar voren gebracht dat in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is bepaald welke personen en instanties justitiële gegevens verwerken en aan welke personen en instanties justitiële gegevens worden verstrekt. Gelet op het bepaalde in deze wet voelt de minister zich niet vrij de informatie uit het Justitieel Documentatie Systeem aan [appellant A] en [appellant B] te verstrekken.

Het enkele feit dat in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens een regeling omtrent geheimhouding is opgenomen, betekent niet zonder meer dat gewichtige redenen aanwezig zijn als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb die beperking van de kennisneming rechtvaardigen. Deze regeling ontslaat de bestuursrechter niet van de verplichting om op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beoordelen of zodanig gewichtige redenen aanwezig zijn dat uitsluitend de bestuursrechter kennis mag nemen van overgelegde justitiële gegevens. Bij deze beoordeling dient gewicht te worden toegekend aan het uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens blijkende belang bij geheimhouding van die gegevens. Gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb heeft de minister niet naar voren gebracht. De in de uittreksels opgenomen justitiële gegevens hebben betrekking op [appellant A] en [appellant B]. De Afdeling gaat ervan uit dat deze gegevens bij [appellant A] en [appellant B] bekend zijn. Daarom valt niet in te zien waarom gewichtige redenen zich tegen kennisneming ervan door hen verzetten. In zoverre komt het verzoek om beperking van de kennisneming dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.

4.    Ter motivering van het verzoek om beperking van de kennisneming van de andere stukken heeft de minister zich beroepen op de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De Afdeling begrijpt dit aldus dat de minister zich op het standpunt stelt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen kennisneming hiervan door [appellant A] en [appellant B]. De Afdeling heeft kennis genomen van de stukken en heeft daarbij vastgesteld dat deze betrekking hebben op kleinkinderen van [appellant A] en [appellant B] en de ouders van die kleinkinderen. Kennisneming van die stukken door [appellant A] en [appellant B] zal leiden tot aantasting van het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de kleinkinderen en hun ouders. De Afdeling is van oordeel dat dit belang in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij kennisneming van de stukken en acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre gerechtvaardigd.

5.    De Afdeling bepaalt dat de uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem worden teruggezonden aan de minister.

6.    Indien de minister geen gehoor geeft aan het in onderdeel III. van de beslissing aangeduide verzoek om de uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem, waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek om beperking van de kennisneming af wat betreft de uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem;

II.    wijst het verzoek voor het overige toe;

III.    verzoekt de minister binnen veertien dagen na heden exemplaren van de uittreksels uit het Justitieel Documentatie Systeem aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2019